ECLI:NL:GHAMS:2024:1998

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.337.057/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en contactherstel tussen minderjarigen en ouders met betrokkenheid van de GI

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en het contact met hun vader. De moeder heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de kinderen om het weekend bij de vader verblijven, maar de moeder verzocht om deze regeling te wijzigen, zodat de kinderen alleen op woensdag en in goed overleg op zaterdag bij de vader zouden verblijven. De vader was het eens met de eerdere beschikking.

De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep ingediend op 23 januari 2024, en de vader heeft op 19 februari 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 7 juni 2024 waren beide ouders aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun mening te geven.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd, aangezien [minderjarige 1] sinds 22 maart 2024 bij de vader woont en geen contact meer wil met de moeder. [minderjarige 2] weigert op zijn beurt contact met de vader. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgregeling opnieuw moet worden vormgegeven op geleide van de GI, die ook het contact tussen de kinderen moet bevorderen. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te vernietigen en de zorgregeling aan te passen, waarbij de GI een belangrijke rol speelt in het herstel van contact tussen de kinderen en hun ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.057/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/733702 / FA RK 23/3149
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. Ploeger te Schagen.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- de door de rechtbank benoemde bijzondere curator mr. [naam], advocaat te Amsterdam, hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio [plaats C] , hierna te noemen: de GI.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats C] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over [minderjarige 1] (15 jaar oud) en [minderjarige 2] (13 jaar oud) (hierna gezamenlijk: de kinderen) en het contact met hun vader.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 23 oktober 2023 het verzoek van de moeder om het contact tussen de vader en de kinderen te verminderen gedeeltelijk afgewezen en een zorgregeling bepaald, waarbij de kinderen om het weekend van zaterdagmiddag tot zondagavond bij de vader verblijven (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder is het daar niet mee eens en wil dat de kinderen alleen op woensdag en in goed overleg op zaterdag bij de vader verblijven. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 19 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 januari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 februari 2024 met bijlage;
- een brief van de bijzondere curator van 15 februari 2024.
2.4
Het hof heeft de kinderen de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vinden. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 7 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
Naar aanleiding van de brief van de bijzondere curator van 15 februari 2024 is de bijzondere curator in overleg met het hof niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.6
Op verzoek van het hof is na de zitting in hoger beroep nog het volgende stuk ontvangen:
- een e-mailbericht van de GI van 7 juni 2024 met bijlage;
- een e-mailbericht van de GI van 18 juni 2024 met bijlage.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2008, en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2010.
De ouders hebben tot februari 2018 een relatie met elkaar gehad.
Bij beschikking van 28 april 2021 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.2
[minderjarige 2] woont bij de moeder en gaat naar school in [plaats A] .
[minderjarige 1] woont sinds 22 maart 2024 bij de vader. Sindsdien staat hij bij de vader ingeschreven en gaat hij naar school in [plaats B] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 2 oktober 2019 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) vastgelegd waarbij de kinderen en de vader elkaar om het weekend zien van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur en gedurende de helft van de vakanties- en feestdagen.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 15 april 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld; deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, de laatste keer tot 6 mei 2025.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 2 oktober 2019, bepaald dat de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen zo zullen worden verdeeld dat de kinderen eens in de veertien dagen van zaterdag uit voetbal tot en met zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen op zaterdag naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondag naar de moeder brengt.
4.2
De moeder verzoekt na wijziging van haar verzoeken ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, een zorgregeling te bepalen die het hof juist acht.
4.3
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan – voor zover in deze zaak van belang – een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
standpunten
5.2
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij - vanwege de gewijzigde omstandigheid dat [minderjarige 1] sinds 22 maart 2024 bij de vader woont - het hof verzoekt om een zorgregeling te bepalen die het hof juist acht. Daarbij heeft zij opgemerkt dat zij inziet dat [minderjarige 1] inmiddels bijna zestien jaar oud is en de ruimte nodig heeft om zelf te bepalen wanneer hij er klaar voor is om zijn moeder weer te zien en het contact weer op te bouwen. Ten aanzien van [minderjarige 2] verzoekt de moeder in hoger beroep een wijziging van de zorgregeling omdat [minderjarige 2] niet bij zijn vader wil blijven slapen. Zij is echter wel van mening dat contact met zijn vader in het belang is van [minderjarige 2] . De moeder maakt zich zorgen over de weerstand die de kinderen voel(d)en tegenover de partner van de vader en over de negatieve uitlatingen over de moeder die de vader en zijn partner in aanwezigheid van de kinderen volgens haar doen.
5.3
De vader is blij dat [minderjarige 1] sinds 22 maart 2024 bij hem woont, maar hij betreurt het dat hij [minderjarige 2] zo weinig ziet. Het verzoek van de moeder om de overnachting bij hem te schrappen vindt de vader niet in het belang van de kinderen. De vader vindt dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de vader en de kinderen elkaar om het weekend dienen te zien. De vader heeft het idee dat de kinderen geen problemen hebben met zijn nieuwe partner en heeft het vermoeden dat het vooral de moeder is die de negatieve gevoelens over zijn partner voedt. De vader ontkent dat hij en/of zijn partner negatief over de moeder praten.
advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen. Door hun gebrekkige communicatie leggen de ouders de verantwoordelijkheid voor het veranderen van de moeizame uitvoering van de zorgregeling bij de kinderen. Dat is schadelijk voor de kinderen. Dit zou eventueel kunnen worden ondervangen door een traject parallel solo-ouderschap. In de tussentijd zal de zorgregeling op geleide van de GI moeten worden opgebouwd, zonder overnachting van [minderjarige 2] bij de vader als [minderjarige 2] dat niet wil, aldus de raad.
beoordeling door het hof
5.5
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de omstandigheden na indiening van het hoger beroepschrift zijn gewijzigd. Op 22 maart 2024 is [minderjarige 1] onverwacht naar de vader verhuisd. Hoewel dit plotseling was, is dit in goed overleg tussen de ouders en naar wens van [minderjarige 1] verlopen. Sindsdien wil [minderjarige 1] echter geen contact meer met de moeder. [minderjarige 2] weigert op zijn beurt contact met de vader. Tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is sindsdien ook geen tot zeer weinig contact geweest.
5.6
De moeder heeft haar verzoeken aan de hand van de veranderde situatie gewijzigd.
5.7
Het hof is van oordeel dat de zorgregeling tussen de ouders en de kinderen op geleide van de GI opnieuw dient te worden vormgegeven. Ook dient de GI het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vorm te geven. De kinderen wonen al maandenlang ieder bij een andere ouder en het is hen tot op heden niet gelukt om zelfstandig het contact met elkaar te onderhouden.
5.8
Gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] en het standpunt van de moeder dat [minderjarige 1] de ruimte nodig heeft om zelf te bepalen wanneer hij er klaar voor is om zijn moeder weer te zien en het contact op te bouwen, zal het hof geen zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastleggen. Wel verwacht het hof van de GI dat de GI aandacht zal besteden aan hoe [minderjarige 1] het contact met zijn moeder kan herstellen.
5.9
[minderjarige 2] daarentegen is nog maar dertien jaar oud en heeft al geruime tijd geen contact meer met zijn vader. Het is in het belang van [minderjarige 2] dat dit contact wordt hersteld. De moeder heeft aangegeven dat [minderjarige 2] niet bij de vader wil overnachten. Het is aan de GI om regie te voeren en te onderzoeken wat op dit moment in het belang van [minderjarige 2] is en te kijken of er bij [minderjarige 2] op dit moment ruimte is voor contact met de vader en zo ja, in welke vorm.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2019, dat de zorgregeling tussen [minderjarige 2] en de vader op geleide van de GI dient te worden vormgegeven, waarbij de GI tevens aandacht moet besteden aan het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en aan de eventuele mogelijkheid van contact tussen [minderjarige 1] en de moeder;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 16 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.