ECLI:NL:GHAMS:2024:1930

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
23-000345-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zakkenrollerij van een diensttelefoon van een agent in burger; geen sprake van een loktelefoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het stelen van een diensttelefoon van een politieagent in burger op 10 februari 2024 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot andere beslissingen gekomen.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege ontoelaatbare uitlokking door de inzet van een loktelefoon. Het hof verwierp dit verweer, omdat de verdachte zich al verdacht gedroeg en de politieagent zijn eigen telefoon gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte niet door de politie was uitgelokt tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet al gericht was.

Het hof achtte het bewezen dat de verdachte de telefoon had weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte al drie maanden in voorarrest had gezeten. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, en dat dergelijke delicten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000345-24
datum uitspraak: 27 juni 2024
TEGENSPRAAK
(gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 13-047152-24 en 13-144743-22 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot enigszins andere beslissingen en overwegingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat sprake is van ontoelaatbare uitlokking door middel van de inzet van een loktelefoon waarbij niet is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte in de binnenstad van Amsterdam gedrag vertoont dat past bij zakkenrollers. Een aantal verbalisanten in burger besluit daarop de verdachte te volgen. Op een gegeven moment is de verdachte op ongeveer een meter afstand achter de aangever aan blijven lopen – een politieambtenaar in burger – die op dat moment een telefoon aan zijn oor heeft en de verdachte was gepasseerd. De politieambtenaar wordt hiervan portofonisch door zijn collega’s op de hoogte gesteld. De aangever haalt zijn diensttelefoon van zijn oor en stopt deze in zijn rechterjaszak. Vrijwel direct nadat hij zijn diensttelefoon in zijn jaszak heeft gestopt, voelt de aangever dat zijn diensttelefoon van achteren uit zijn zak wordt weggenomen. Vervolgens ziet hij hoe de verdachte hem passeert en begint te rennen met de diensttelefoon in zijn hand. Hierop is de verdachte aangehouden.
Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat sprake is van de inzet van een lokmiddel in de vorm van een (enkel) daartoe bestemde en/of meegebrachte telefoon, mist het feitelijke grondslag. Immers, uit het dossier volgt dat de bewuste politieambtenaar zijn eigen diensttelefoon aan zijn oor had en in zijn jaszak stopte. Ook overigens faalt het verweer. Naar het oordeel van het hof is de verdachte door het handelen van de politieambtenaar – dat erop neerkomt dat hij niet meer heeft gedaan dan zijn diensttelefoon van zijn oor te halen en in zijn jaszak te stoppen op het moment dat de verdachte achter hem liep – niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht, en zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet geschonden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte vrijwel direct de diensttelefoon uit die jaszak pakte nadat deze erin was gestopt en uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verdachte voorafgaand aan dit wegnemen – kort gezegd – zakkenrollersgedrag vertoonde.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het aan hem tenlastegelegde.
De raadsman van de verdachte heeft op (subsidiair) bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim omdat – kort gezegd – sprake zou zijn van ontoelaatbare uitlokking en dient het proces-verbaal van de politieambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 10 februari 2024 te worden uitgesloten van het bewijs, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer, wordt ook het bewijsverweer verworpen. Van een vormverzuim is geen sprake.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 februari 2024 te Amsterdam een telefoon, die geheel aan de Politie toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zakkenrollerij. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendomsrecht. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten veel hinder en overlast voor de slachtoffers en dragen zij bij aan gevoelens van onveiligheid bij – met name – het publiek in grote steden.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden genoemd in geval van recidive van zakkenrollerij. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld (voorafgaand aan het onderhavige feit). Gelet hierop en omdat het hof geen redenen ziet om af te wijken van de in de oriëntatiepunten genoemde straf, zal het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ondanks dat de vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging om redenen van opportuniteit afwijzen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte voor de onderhavige zaak reeds 3 maanden in voorarrest heeft doorgebracht, terwijl de door het hof opgelegde gevangenisstraf 2 maanden bedraagt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 12 februari 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2022, parketnummer 13-144743-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M.L.M. van der Voet en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2024.
Mr. M.L.M. van der Voet en mr. N.J.M. de Munnik zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]