In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het stelen van een diensttelefoon van een politieagent in burger op 10 februari 2024 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot andere beslissingen gekomen.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege ontoelaatbare uitlokking door de inzet van een loktelefoon. Het hof verwierp dit verweer, omdat de verdachte zich al verdacht gedroeg en de politieagent zijn eigen telefoon gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte niet door de politie was uitgelokt tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet al gericht was.
Het hof achtte het bewezen dat de verdachte de telefoon had weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte al drie maanden in voorarrest had gezeten. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, en dat dergelijke delicten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.