ECLI:NL:GHAMS:2024:1917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
23-000166-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel en groepsaansprakelijkheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], op 22 juli 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1], die blindheid aan één oog had opgelopen, en geweldpleging tegen [benadeelde 2]. Het hof heeft vastgesteld dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten voldoende scherp en gedetailleerd waren, en dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaarste tenlasteleggingen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000166-21
datum uitspraak: 9 juli 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-659013-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.primairhij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet

  • die (op de grond liggende) [benadeelde 1] tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft getrapt/geschopt en/of
  • die [benadeelde 1] met een scherp en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft geslagen;

1.meer subsidiairhij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of op of aan de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], door die [benadeelde 1] tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te trappen / schoppen en/of die [benadeelde 1] met een scherp en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een (onherstelbare) oogbeschadiging (blindheid aan één oog), althans enig ander lichamelijk letsel heeft bekomen;

2.hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of op of aan de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], door die [benadeelde 2] met een scherp en/of hard voorwerp tegen de schouder en/of het lichaam te slaan en/of met gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of die (op de grond liggende) [benadeelde 2] tegen het hoofd en/of lichaam te trappen / schoppen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van het bewijs komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair en 1 subsidiair is tenlastegelegd.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Allereerst meent de verdediging dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de persoon is die in het dossier wordt aangeduid als NN1. Daarnaast, indien dit wel wordt vastgesteld, kan niet bewezen worden dat NN1 een rol heeft gehad bij de vechtpartij buiten het café zoals op de wijze zoals die is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Op 22 juli 2016 bevonden de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in het café [café] aan de Zeedijk te Amsterdam. Uit camerabeelden (doorgenummerde pagina 94 e.v.) volgt dat op enig moment in de rokersruimte van het café een opstootje is ontstaan tussen [benadeelde 1] en een persoon (NN)1. Verschillende omstanders, onder wie de medeverdachte [medeverdachte], hebben geprobeerd NN1 en [benadeelde 1] uit elkaar te halen en te houden. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben na het opstootje het café verlaten.
NN1 is door twee verbalisanten herkend als de verdachte. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die herkenningen. De stills van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden zijn voldoende scherp en gedetailleerd om te concluderen dat een herkenning aan de hand van de camerabeelden goed mogelijk is. Het zijn meerdere afbeeldingen waarop NN1 van meerdere invalshoeken te zien is. Beide verbalisanten geven aan dat zij de verdachte ambtshalve kennen, zodat herkenning holistisch plaatsvindt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de persoon die hiervoor als NN1 is genoemd, de verdachte is.
Uit de aangifte van [benadeelde 1], bezien in samenhang met het voorgaande, volgt dat hij in de rokersruimte van [café] een opstootje kreeg met de verdachte (door [benadeelde 1] NN1 genoemd) en dat zij uit elkaar zijn gehaald door omstanders. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij samen met zijn vriend de [café] heeft verlaten en dat buiten op enig moment de verdachte en twee andere jongens voor hem stonden. De verdachte heeft hem geslagen. Vervolgens is [benadeelde 1] gevallen en is hij geschopt, getrapt en geslagen door ‘alle drie die gasten’, waaronder dus de verdachte. Zij raakten hem overal, hoofd, borst en rug. [benadeelde 1] heeft een harde klap op zijn hoofd gevoeld met ‘iets van metaal’.
Ook uit de aangifte van [benadeelde 2], bezien in samenhang met het voorgaande, volgt dat er binnen een opstootje plaatsvond tussen [benadeelde 1] en de verdachte (door [benadeelde 2] NN1 genoemd). Over wat er vervolgens buiten is gebeurd, heeft [benadeelde 2] verklaard dat de verdachte met enkele anderen op hem en [benadeelde 1] zijn afgekomen. [benadeelde 2] is door een van de jongens – niet de verdachte – met een voorwerp tegen zijn schouder geslagen waardoor hij is gevallen. Toen hij op de grond lag heeft de verdachte hem tegen het hoofd geschopt en een andere jongen tegen zijn rug getrapt. [benadeelde 2] zag vervolgens dat [benadeelde 1] door de verdachte en enkele anderen was omsingeld en dat zij hevig op [benadeelde 1] in aan het slaan en trappen waren. [benadeelde 2] is ook nog in zijn gezicht geslagen.
Ook uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] leidt het hof af dat de verdachte geweld heeft gebruikt. Daarbij wordt het volgende overwogen. De medeverdachte [medeverdachte] heeft in verschillende verklaringen gesproken over ene ‘[verdachte]’. Dit was volgens hem de jongen die in de rokersruimte ruzie had met [benadeelde 1]. Het hof leidt uit de verklaringen van [medeverdachte] in combinatie met onder meer de beschrijving van de beelden van de rokersruimte af dat degene die door [medeverdachte] ‘[verdachte]’ wordt genoemd, NN1/de verdachte is. [medeverdachte] noemt de verdachte dus ‘[verdachte]’. Voor de duidelijkheid zal het hof hierna spreken over de verdachte, en niet over ‘[verdachte]’.
Na het opstootje in het café heeft medeverdachte [medeverdachte] op enig moment [benadeelde 1] en [benadeelde 2] buiten voor het café zien staan. Direct nadat [medeverdachte] dit aan de verdachte kenbaar had gemaakt, is de verdachte naar buiten gesneld in de richting van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De verdachte kwam hoofd tegen hoofd tegenover [benadeelde 1] kwam te staan. Vervolgens is er een vechtpartij uitgebroken. Bij de vechtpartij waren ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken. [benadeelde 1] belandde op de grond en zijn vriend [benadeelde 2] sprong er tussen. [medeverdachte] heeft klappen uitgedeeld aan [benadeelde 2], die uiteindelijk ook op de grond is beland. Volgens [medeverdachte] heeft iedereen – en dus ook de verdachte – klappen uitgedeeld.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, en gelet op wat daarover hiervoor is uitgelegd, vast dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dat buiten op de openbare weg plaatsvond. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd jegens [benadeelde 1] en [benadeelde 2], waarbij een hard voorwerp tegen hen beiden is gebruikt.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken voor zover ten laste is gelegd dat de verdachte [benadeelde 1] het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dat betoog slaagt. Ten laste is gelegd dat de verdachte degene is geweest die dit letsel heeft toegebracht. Niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het letsel heeft toegebracht bij [benadeelde 1]. Om die reden zal hij van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.hij op 22 juli 2016 te Amsterdam, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, op de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], door die [benadeelde 2] met een hard voorwerp tegen de schouder te slaan en in het gezicht te slaan en die (op de grond liggende) [benadeelde 2] tegen het hoofd en lichaam te trappen / schoppen.

Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen staan, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen en maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen gelet op de tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven samen met anderen schuldig gemaakt aan een zeer grove openlijke geweldpleging tegen twee mannen. Een van hen is daarbij tegen het hoofd en lichaam getrapt terwijl hij op de grond lag en is met een hard voorwerp geslagen. Hij is hierdoor een oog verloren. Namens het slachtoffer is op de zitting op indringende wijze duidelijk gemaakt welke heftige, blijvende gevolgen dit voor hem heeft. Het andere slachtoffer is ook tegen zijn hoofd en lichaam getrapt en met een hard voorwerp geslagen. Hij heeft bloeduitstortingen, schaafwonden en een hoefijzervormige verwonding op zijn rug opgelopen. Ook hij worstelt nog altijd met de impact die het geweld heeft gehad dat op hem en zijn vriend is uitgeoefend. Dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, versterkt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij de aanstichter is geweest van het conflict tussen de twee groepen, gelet op het opstootje dat eerder in het café plaatsvond en omdat hij als eerste naar buiten richting de aangevers stormde, waarna de vechtpartij plaatsvond.
In beginsel rechtvaardigen feiten als dit oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur, mede gelet op de straffen die meestal bij een dergelijke openlijke geweldpleging worden opgelegd, en die zijn beschreven in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Toch zal het hof niet daarvoor kiezen, nu in strafmatigende zin rekening gehouden wordt met het aanzienlijke tijdsverloop sinds het gepleegde feit en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep (zie hieronder). Het feit vond immers plaats op 22 juli 2016, inmiddels bijna acht jaar geleden. Ook heeft het hof rekening gehouden met de straffen die door dit hof in de zaken van medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] zijn opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te melden duur passend en geboden. Het doel van de voorwaardelijke vrijheidsstraf is dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Door daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, worden de strafdoelen van speciale preventie en vergelding op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht gebracht.
In hoger beroep is er sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In deze zaak geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting had moeten zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Het openbaar ministerie heeft op 22 januari 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 9 juli 2024 – bijna 3,5 jaar later – arrest wijst. Dit is een forse overschrijding van bijna anderhalf jaar. Deze forse overschrijding heeft het hof gecompenseerd in de strafmodaliteit en -soort, in die zin dat (mede) ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn het hof heeft gekozen voor straffen die er niet toe leiden dat de verdachte zonder meer terug moet naar de gevangenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De verdediging meent allereerst dat het letsel niet aan de verdachte is toe te rekenen en daarnaast dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. [benadeelde 1] heeft letsel opgelopen dat er onder meer uit bestaat dat hij een oog is verloren. Door zijn bijdrage aan de openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 1] heeft ook de verdachte onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daardoor is veroorzaakt.
Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat de schade niet aan de verdachte is toe te rekenen nu de immateriële schade niet het gevolg is van door de verdachte zelf gepleegde geweldshandelingen, gaat het hof daarin niet mee. Ingevolge artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen personen die tot een groep behoren hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade die op onrechtmatige wijze is toegebracht door één van de personen uit de betreffende groep, indien de kans op de toegebrachte schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband en deze gedragingen aan hen kunnen worden toegerekend. Niet vereist is dus dat een groepslid zelf de schade moet hebben toegebracht. Het hof concludeert dat de verdachte door zijn deelname aan het groepsgeweld, in civielrechtelijke zin hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden schade. Het hof zal bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
Het verweer van de raadsvrouw, dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, wordt ook verworpen. Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij in die zin dat de schade mede aan [benadeelde 1] zelf kan worden toegerekend, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Wat er ook zij van het handelen van het slachtoffer, hij hoefde niet bedacht te zijn op het door de verdachte en zijn mededaders uitgeoefende excessieve geweld waardoor hij zijn oog is verloren. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding het toe te wijzen bedrag te matigen.
De omvang van de immateriële schade schat het hof op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op € 24.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.200,00, bestaande uit € 18.200,00 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd een bedrag van € 1.200,00 aan immateriële schade toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De verdediging meent dat de vordering voor wat betreft het verlies van inkomsten en immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat de schade aan het trainingspak en de immateriële schade niet aan de verdachte te wijten is. Daarnaast is er sprake van eigen schuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft twee schadeposten als materiële schade opgevoerd, te weten verlies van arbeidsvermogen (oorspronkelijke vordering € 18.000,00, in hoger beroep verlaagd tot € 4.719,00) en een beschadigd trainingspak (€ 200,00).
Verlies van arbeidsvermogen
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte in de eerste helft van het jaar 2016 heeft gewerkt en wat zijn (netto)verdiensten toen zijn geweest. De benadeelde partij heeft daartoe geen stukken overgelegd of de vordering op een andere wijze onderbouwd. Dit betekent dat nader onderzoek zou moeten volgen om de benadeelde partij de gelegenheid te geven de vordering alsnog nader te onderbouwen. Nader onderzoek zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel kan de benadeelde partij daarom nu niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Beschadigd trainingspak
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden aan het trainingspak, mede gelet op de onderbouwde stelling van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet op inhoudelijke gronden is betwist. Het hof schat dit gedeelte van de gevorderde schade op € 100,00, en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige (€ 100,00) zal de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden in de vorm van lichamelijk letsel dat onder meer bestond uit een hoefijzervormige verwonding op zijn rug.
Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij in die zin dat de schade mede aan [benadeelde 2] zelf kan worden toegerekend, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Wat er ook zij van het handelen van het slachtoffer, hij hoefde niet bedacht te zijn op het door de verdachte en zijn mededaders uitgeoefende excessieve geweld dat er onder meer uit bestond dat hij met een hard voorwerp op zijn rug is geslagen waardoor hij een hoefijzervormige verwonding heeft opgelopen. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding het toe te wijzen bedrag te matigen.
De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 1.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. Voor het overige deel zal het hof de vordering afwijzen.
De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal bovendien bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 155 (honderdvijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.100,00 (duizend honderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 3.100,00 (drieduizend honderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.100,00 (duizend honderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 juli 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. T. de Bont en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 juli 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]