ECLI:NL:GHAMS:2024:1894

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
200.321.411/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om een voorlopig deskundigenbericht in civiele zaak tussen erfpachters en Gemeente Amsterdam

In deze zaak hebben vier appellanten, allen rechthebbenden van erfpachtrechten in Amsterdam, een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam om een voorlopig deskundigenbericht te laten opstellen. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over de residuele grondwaarde en de toepassing van BTW bij de berekening van de canon en overstapaanbiedingen. De appellanten hebben hun verzoek ingediend in het kader van een eerder aanhangig geding, waarin zij in hoger beroep waren gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam dat hun vorderingen had afgewezen. De Gemeente Amsterdam heeft verweer gevoerd en het verzoek afgewezen op grond van gebrek aan belang. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft op 9 juli 2024 uitspraak gedaan en het verzoek van de appellanten afgewezen, omdat zij geen belang hadden bij het deskundigenbericht. Het hof oordeelde dat de eerder verworpen stellingen van de appellanten niet door een deskundige konden worden herzien en dat de Gemeente zich bij het bepalen van haar beleid mocht baseren op het advies van de Grondwaardecommissie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.321.411/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juli 2024
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2] ,
3.
[appellant 3] ,
4.
[appellant 4] ,
allen wonend te [plaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.E. de Geer te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.J.L. van Ee te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] (ieder apart: [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] en [appellant 4] ) en de Gemeente genoemd.

1.Procesverloop

[appellanten] hebben bij verzoekschrift met producties (verder: het verzoek), ontvangen ter griffie van het hof op 17 november 2022, verzocht dat het hof - ten behoeve van een bij dit hof tussen partijen aanhangig geding bekend onder nummer 200.300.885/01 - een voorlopig deskundigenbericht beveelt teneinde een deskundige de in het verzoek genoemde vragen te laten beantwoorden.
Op 2 mei 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift van de Gemeente ingekomen ertoe strekkende het verzoek van [appellanten] af te wijzen.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 7 november 2023, tegelijk met de mondelinge behandeling van het hiervoor genoemde aanhangige (hoofd)geding. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door de hierboven genoemde advocaten die namens hen het woord hebben gevoerd, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

2.De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant 1] is sinds 2010 rechthebbende van het erfpachtrecht (kadastraal bekend als sectie Z nummer 415), lokaal bekend als J [straat 1] te [plaats] . Op deze erfpacht zijn de AB37 van toepassing. De canon bedraagt € 4.704,79 per jaar en het tijdvak loopt tot en met 31 juli 2041. [appellant 1] heeft op 25 oktober 2020 het aanbod van de Gemeente tot overstap naar eeuwigdurende erfpacht (hierna: ‘het overstapaanbod’) en het onder die voorwaarden afkopen van de te betalen erfpachtcanon geaccepteerd. Blijkens de ‘akte wijziging erfpachtrecht en kwalitatieve verplichting’ van 5 juli 2021 heeft [appellant 1] de canon van zowel het lopende tijdvak als van het eeuwigdurende tijdvak afgekocht voor een totale afkoopsom van € 439.906,00.
2.2
[appellant 2] is sinds 17 maart 2005 rechthebbende van het erfpachtrecht (kadastraal bekend als sectie L nummer 7819-A8), lokaal bekend als [straat 2] te [plaats] . Op deze erfpacht zijn de AB2000 van toepassing. De canon bedraagt € 1.917,37 per jaar. [appellant 2] heeft de canonverplichting afgekocht tot en met 30 november 2032. [appellant 2] heeft op 9 december 2019 het overstapaanbod aanvaard. Blijkens artikel 5 van de ‘akte wijziging erfpachtrecht en kwalitatieve verplichting’ van 16 september 2020 is de eeuwigdurende canon bij overstap vastgesteld op € 1.239,18.
2.3
[appellant 3] was voor drie vierde gedeelte rechthebbende van het erfpachtrecht (kadastraal bekend als sectie L nummer 7819-A10), lokaal bekend als [straat 3] te [plaats] . [appellant 2] was voor één vierde gedeelte rechthebbende van voornoemd erfpachtrecht. Op deze erfpacht zijn de AB2000 van toepassing. De canon bedraagt € 4.531,96 per jaar en is afgekocht tot en met 30 november 2032.
2.4
[appellant 3] en [appellant 2] hebben hun erfpachtrecht op 30 augustus 2019 geleverd aan opvolgende erfpachters voor € 940.000,00. De opvolgende erfpachters hebben het overstapaanbod en het onder die voorwaarden afkopen van de te betalen erfpachtcanon voor een bedrag van € 74.959,00, geaccepteerd.
2.5
[appellant 4] is sinds 30 september 2015 rechthebbende van het erfpachtrecht (kadastraal bekend als sectie AB nummer 2433-A1), lokaal bekend als [straat 4] te [plaats] . Op deze erfpacht zijn de AB2000 van toepassing. De canon bedraagt volgens de ‘akte inhoudende overeenkomst tot overstap van voortdurende erfpacht, kwalitatieve verplichting, kettingbeding en boetebeding’ van 16 augustus 2021 € 1.305,44 per jaar. Het tijdvak loopt tot en met 30 april 2059. De Gemeente heeft [appellant 4] op 19 juni 2020 een overstapaanbod gedaan welk aanbod [appellant 4] op 17 november 2020 heeft aanvaard. Volgens laatstgenoemde akte bedraagt de eeuwigdurende canon bij overstap € 1.412,83.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1
In de hiervoor genoemde hoofdzaak (200.300.885/01) zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een vonnis van 13 januari 2021 van de rechtbank Amsterdam, gewezen tussen [appellanten] als eisers en de Gemeente als gedaagde. In dat vonnis zijn hun vorderingen jegens de Gemeente afgewezen. Zij hebben hiertegen grieven aangevoerd en in hoger beroep, onder wijziging van hun eis, gevorderd, in de hoofdzaak:
meerdere verklaringen voor recht inhoudende dat:
1. artikel 6 AB1937 en 11 AB2000 onredelijk bezwarend zijn;
2. artikel 6 AB1937 jegens [appellant 1] en artikel 11 AB2000 jegens [appellant 2] , [appellant 3] of haar rechtsopvolgers en [appellant 4] werking missen, althans hen in kennis te stellen wat de rechtsgevolgen van de onder 1 gevorderde verklaring voor recht zijn;
3. de Gemeente door het hanteren van het Overstapbeleid en het doen van het overstapaanbod jegens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld;
4. [appellanten] bevoegd zijn de Overstapovereenkomst en de dientengevolge gesloten Wijzigingsakte te vernietigen.
Daarnaast hebben [appellanten] gevorderd:
5. veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de schade die [appellanten] als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente hebben geleden, nader vast te stellen bij staat, althans de Overstapovereenkomst waar het de hoogte van de canon of afkoopsom betreft zodanig te wijzigen dat deze schade daarmee wordt weggenomen;
6. de erfpachters in kennis te stellen van de rechtsgevolgen die uit het oordeel van hof in deze zaak volgen;
een en ander met veroordeling van de Gemeente in de ‘in redelijkheid te maken proceskosten, nader vast te stellen bij staat, althans in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in appel’ met nakosten.
3.2
Bij arrest van heden heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en het anders of meer gevorderde afgewezen.

4.Beoordeling

4.1
[appellanten] verzoeken het hof een voorlopig deskundigenbericht te gelasten ter beantwoording van de volgende vragen:
a. Is de residuele grondwaarde bij uitgifte in erfpacht gelijk te stellen aan de waarde van bouwrijp gemaakte grond? Zo nee, wat is het verschil.
b. Is de grondwaarde die op basis van de residuele methode wordt vastgesteld de grondwaarde inclusief of exclusief een BTW-element?
c. Brengt de Gemeente bij uitgifte van grond in erfpacht BTW in rekening over die grond?
d. Indien de residuele grondwaarde een BTW-element omvat, voor wiens rekening is die BTW in het verleden gekomen?
e. Is de door de Gemeente middels toepassing van de BSQ bepaalde grondwaarde de grondwaarde inclusief een BTW-element?
f. Is het redelijk en gebruikelijk dat de canon bij erfpacht wordt berekend over de grondwaarde inclusief het BTW-element en zo ja, waarom?
g. Is het redelijk dat de overstapaanbieding wordt bepaald op basis van de grondwaarde inclusief het BTW-element en zo ja, waarom?
4.2
[appellanten] hebben dit verzoek als volgt gemotiveerd. In de hoofdzaak hebben zij de vraag aan de orde gesteld of de residuele grondwaarde zoals de Gemeente die middels toepassing van de BSQ bepaalt leidt tot een grondwaarde inclusief BTW en of de Gemeente naar redelijkheid de canongrondslag en de grondslag voor de overstap naar eeuwigdurende erfpacht mag berekenen op basis van een grondwaarde inclusief btw. [appellanten] menen dat de door de Gemeente vastgestelde grondwaarde van het btw-element moet worden ontdaan. Zij wensen hierover duidelijkheid te verkrijgen middels een deskundigenbericht.
4.3
De Gemeente heeft verweer gevoerd en onder meer aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
4.4
Op grond van artikel 202 lid 2 Rv kan tijdens een reeds aanhangig geding een voorlopig deskundigenbericht op verzoek van een partij worden bevolen. Een voorlopig deskundigenbericht strekt ertoe partijen aanstonds in de gelegenheid te stellen te beoordelen welke kansen zij hebben in een reeds aanhangig geding. Het hof overweegt dat een rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht op grond van artikel 202 Rv in beginsel geen discretionaire bevoegdheid toekomt, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het voorlopig deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Een dergelijk verzoek kan echter worden afgewezen indien de rechter van oordeel is dat het verzoek strijdig is met de goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen misbruik wordt gemaakt, dat het verzoek afstuit op grond van een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of dat het verzoek niet voldoet aan het belangvereiste van artikel 3:303 BW.
4.5
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] geen belang bij het verzochte deskundigenbericht. In het arrest in de hoofdzaak heeft het hof de hiervoor in 4.2 genoemde stellingen van [appellanten] verworpen. Het hof heeft onder meer geoordeeld dat de Gemeente zich bij het bepalen van haar beleid mag baseren op het advies van de Grondwaardecommissie, die het toepassen van een aftrek van btw niet heeft geadviseerd. Een andersluidend oordeel van een door het hof op verzoek van [appellanten] in te schakelen deskundige kan aan dit oordeel niets veranderen. Dit betekent dat [appellanten] geen belang hebben bij het door hen verzochte deskundigenonderzoek. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6
Het hof acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.H.M. ten Dam, mr. D. Kingma en mr. J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.