ECLI:NL:GHAMS:2024:1872

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
23-003235-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake MDMA en amfetaminehandel met niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 december 2019. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine in (deal)hoeveelheden en van amfetaminehandel. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs was en het openbaar ministerie geen belang meer had bij de behandeling van dat feit. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij dit had begaan. Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het verkopen en verstrekken van amfetamine en het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine. De verdachte is eerder veroordeeld voor opiumfeiten, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft de gevangenisstraf bepaald op acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003235-23
datum uitspraak: 27 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 december 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 0980784219 en 23-004413-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
postadres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2024 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Het openbaar ministerie heeft op 14 januari 2020 onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Blijkens de appelschriftuur van 28 januari 2020 is het hoger beroep gericht tegen de (partiële) vrijspraken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de strafmaat. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het onder 3 ten laste gelegde, dat het openbaar ministerie geen belang (meer) heeft bij het behandelen van dat feit en dat de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Gelet daarop, en nu ook overigens niet is gebleken van een rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van het onder 3 ten laste gelegde, zal het hof de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep aan de orde – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2019 tot en met 18 september 2019 te Zoetermeer meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2019 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad 1002 MDMA pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 289 gram amfetamine, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 18 september 2019 te Zoetermeer zonder registratie een totale hoeveelheid van ongeveer 4.6 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende ketamine, in elk geval een werkzame stof, als bedoeld in artikel 1, onder x.1. van de Geneesmiddelenwet, al dan niet opzettelijk in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde komt en ten gevolge van de toegelaten vordering tot wijziging van de tenlastelegging eveneens een oordeel dient te geven over het onder 4 ten laste gelegde.

Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde

Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het dealen in verdovende middelen, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte (in de ten laste gelegde periode) MDMA en amfetamine heeft verkocht, en vermeende afnemers hierover niet verklaren. Er dient eveneens vrijspraak te volgen voor het aanwezig hebben van deze verdovende middelen, nu de onderzochte stoffen niet kunnen worden gekoppeld aan de in de woning aangetroffen en in beslag genomen stoffen. Daarnaast hadden ook anderen dan de verdachte toegang tot de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, hetgeen wordt bevestigd door nader politieonderzoek waaruit blijkt dat [naam] eveneens stond ingeschreven op het betreffende adres. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de periode voor feit 1 (het dealen) dient te worden ingekort nu het eerste bericht dat zou kunnen wijzen op dealen dateert van 28 augustus 2019.
Het hof overweegt als volgt.
In augustus 2019 is via een melding bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie binnengekomen waaruit volgt dat een zekere [verdachte] (door de politie geïdentificeerd als de verdachte) verschillende soorten verdovende middelen zou verkopen vanuit de [adres 2] en daarbij gebruik zou maken van een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer]. De politie heeft de verdachte in augustus en september 2019 meermalen de woning aan [adres 2] zien betreden dan wel verlaten.
Op 18 september 2019 werd de woning aan de [adres 2] doorzocht. Tijdens de doorzoeking werden onder meer aangetroffen een weegschaal, een busje versnijdingsmiddel, zakjes en lepels met witte residuen, hennep, hasj, gekleurde pillen en wit poeder. De aangetroffen substanties en pillen zijn door het NFI onderzocht.
Het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van verdovende middelen
Blijkens het proces-verbaal van 10 oktober 2019 werd een partij vermoedelijke verdovende middelen aangetroffen tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2]. In het proces-verbaal wordt onderscheid gemaakt tussen de aangetroffen verdovende middelen, welke daarin zijn voorzien van een zogenoemd SIN (Spoor Identificatie Nummer). De volgende verdeling wordt gemaakt:
  • AAMJ7699NL: beigekleurige vochtige substantie;
  • AAMJ7692NL: beigekleurige vochtige substantie;
  • AAMJ7695NL: 701 stuks zeshoekige gele tabletten;
  • AAMJ7691NL: 20 stuks zeshoekige roze tabletten;
  • AAMK2508NL: 281 stuks rechthoekige blauwkleurige tabletten; en
  • AAMK2507NL: 1 stuk beige kristallen.
Het NFI heeft bovengenoemde substanties, tabletten en kristallen vervolgens getest en daaruit de conclusies getrokken dat de goederen met kenmerken AAMJ7699NL en AAMJ7692NL (totaal 60,1 gram) amfetamine bevatten en de overige goederen (totaal 540,7 gram) MDMA bevatten.
In voornoemd proces-verbaal wordt als datum van de doorzoeking in de woning 31 juli 2019 genoemd. Het hof merkt deze datum aan als een kennelijke schrijffout en leest deze daarom verbeterd, in die zin dat de doorzoeking plaatsvond op 18 september 2019. Uit overige dossierstukken blijkt immers dat 18 september 2019 de juiste datum van doorzoeking betreft, en dat op die datum bovengenoemde verdovende middelen met bijbehorende SIN zijn aangetroffen in de woning.
De verdachte heeft, voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep, opgeworpen dat alle aangetroffen goederen aan hem worden toegerekend, terwijl hij niet de enige was die in de woning aan de [adres 2] verbleef. Uit het dossier blijkt dat de genoemde [naam] stond ingeschreven op voornoemd adres. [naam] heeft verklaard dat hij daar woonde en dat de verdachte sinds januari 2019 bij hem woonde. Uit zijn verklaring volgt ook dat de verdachte over een eigen huissleutel beschikte, een eigen slaapkamer in de woning had en de huur meebetaalde. De bromfietsen die in de woning en op het balkon zijn aangetroffen, behoorden aan de verdachte toe. In een buddyseat van een bromfiets die was gestald in ruimte 3, zijn pillen en medicijnen aangetroffen. In ruimte 4, de slaapkamer waar de verdachte verbleef, werden diverse goederen aangetroffen waar verdovende middelen in hebben
gezeten dan wel bewaard werden. In een ladekast in de slaapkamer zijn er diverse
verpakkingsmaterialen aangetroffen die nog gevuld waren met verdovende middelen. In die kamer zijn ook poststukken op naam van de verdachte aangetroffen.
Het hof gaat op grond van de verklaring van [naam], politieobservaties (in combinatie met de inhoud van de tapgesprekken) en het aantreffen van poststukken op zijn naam, ervan uit dat de verdachte op de [adres 2] verbleef en dat de daar aangetroffen verdovende middelen aan hem toebehoorden. Het dossier biedt geen steun aan de enkele suggestie van de verdachte dat ook (een) ander(en) dan [naam] op het adres verbleef/verbleven. Het hof ziet overigens ook anderszins geen aanknopingspunten die erop wijzen dat de aangetroffen goederen aan (een) ander(en) toebehoorden dan aan de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wetenschap had van de hoeveelheden MDMA en amfetamine in de woning waar hij verbleef. De goederen bevonden zich voorts in de machtssfeer van de verdachte, nu de woning zijn (hoofd)verblijf was. Het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van MDMA en amfetamine zal daarom worden bewezen verklaard.
Het onder 1 ten laste gelegde handelen in verdovende middelen
De tapgesprekken in het dossier tonen aan dat de telefoon met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] werd gebruikt als dealertelefoon. Uit de daarmee gevoerde gesprekken volgt namelijk dat onder andere wordt gevraagd naar ‘pepers’, ‘pep’, ‘een blowtje’, ‘sos’, ‘wierie’, ‘wiet’ en ‘snelle’. Uit op internet beschikbare informatie blijkt dat met deze begrippen diverse verdovende middelen worden aangeduid, waarbij ‘pepers’, ‘pep’ en ‘snelle’ aanduidingen zijn voor amfetamine.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker was van de dealertelefoon. Dat vindt steun in het gegeven dat de gebruiker van de dealertelefoon ‘[verdachte]’ wordt genoemd. Op grond van getuigenverklaringen, tapgesprekken en politieobservaties is evident dat ‘[verdachte]’ de verdachte was. Verschillende personen hebben verklaard dat zij drugs bij ‘[verdachte]’ afnamen. Nu het hof in het dossier geen aanwijzingen ziet dat de dealertelefoon door meerdere personen werd gebruikt, worden de daarmee gevoerde gesprekken aan de verdachte toegeschreven.
Voorgaande vaststellingen, gecombineerd met de (deal)hoeveelheid verdovende middelen die op het verblijfadres van de verdachte is aangetroffen, brengen het hof tot de conclusie dat de verdachte niet enkel een (deal)hoeveelheid aan amfetamine aanwezig heeft gehad, maar eveneens amfetamine heeft verkocht en verstrekt. Het dossier biedt weliswaar aanwijzingen voor het (eveneens) dealen in MDMA, maar bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte deze drugs specifiek in de ten laste gelegde periode heeft gedeald. Het hof zal de verdachte daarom van dat onderdeel vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 28 augustus 2019 tot en met 18 september 2019 te Zoetermeer meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine;
2.
hij op 18 september 2019 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.002 MDMA pillen en 60,1 gram amfetamine.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht dezelfde straf op te leggen als de rechtbank in eerste aanleg aan de verdachte heeft opgelegd, gelet op de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van MDMA en amfetamine door deze in (deal)hoeveelheden in een woning te hebben. Daarnaast is gebleken dat de verdachte in amfetamine heeft gehandeld. Dergelijke verdovende middelen zijn verslavend en hebben nadelige effecten op de gebruikers daarvan. De handel in die middelen gaat in de regel gepaard met andere vormen van ernstige criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2024 is hij eerder ter zake van opiumfeiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf dient evenwel rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met bijna tweeënhalf jaar, terwijl die overschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Om die reden zal het hof de op te leggen gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslag

Onder de verdachte zijn verschillende voorwerpen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven. De in beslag genomen Apple iPhone en sieraden zullen worden teruggegeven aan de verdachte. De verdachte heeft met betrekking tot het aangetroffen valse geld verklaard dat dat hem niet toebehoort. Om die reden zal het valse geld worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juni 2018, parketnummer 23-004413-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 180 dagen niet-ontvankelijk verklaren, nu is gebleken dat deze vordering reeds is toegewezen op 10 oktober 2019 en de straf al ten uitvoer is gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel Kl:zilver
APPLE IPHONE
3. 1.00 STK Ring Kl:goud
ring 14 karaats goudkleurige ring “schorpioen”
4. 1.00 STK Ring Kl:goud
14 karaats goudkleurige ring “steen in het m
5. 1.00 STK Ring Kl:goud
14 karaats goudkleurige ring “wapen”
6. 2.00 STK Oorbel
14 karaats goudkleurige oorbellen
7. 1.00 STK Horloge Kl:goud
VERSACE
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. 4.00 STK Geld Euro
4 X 50 euro ( vals geld ) biljetten
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 23-004413-17.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. B.E. Dijkers en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2024.
Mr. Dantuma-Hieronymus en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.