ECLI:NL:GHAMS:2024:187

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
23-002466-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake leerplichtverzuim door een jongere

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 september 2022 was gewezen. De verdachte, een leerplichtige jongere van 12 jaar, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichting tot het geregeld volgen van onderwijs, zoals vastgelegd in de Leerplichtwet 1969. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 augustus 2021 tot en met 11 april 2022 niet heeft voldaan aan deze verplichting, terwijl zij ingeschreven stond bij een school. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde.

De advocaat-generaal heeft een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren geëist, met bijzondere voorwaarden gericht op ondersteuning en hulpverlening voor de verdachte. Het hof heeft deze eis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf, met een proeftijd van 2 jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten deelname aan een kamertrainingcentrum, begeleiding door een instelling en het vinden van een dagbesteding in de vorm van onderwijs of werk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verleden en de behoefte aan hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de focus te leggen op hulpverlening in plaats van sancties, wat het hof heeft meegenomen in zijn beslissing.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002466-22
datum uitspraak: 4 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-021876-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 2005,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2021 tot en met 11 april 2022 te Hoorn, in elk geval in Nederland, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969, terwijl zij als leerling of deelnemer van een school of instelling, te weten [school01] stond ingeschreven, het volledige onderwijsprogramma respectievelijk het volledige programma van de combinatie leren en werken te volgen dat door die school of instelling werd aangeboden, dan wel de instelling na inschrijving geregeld te bezoeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kantonrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 25 augustus 2021 tot en met 11 april 2022 te Hoorn, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969, terwijl zij als leerling van een school, te weten [school01] , stond ingeschreven, de
schoolgeregeld te bezoeken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte ten aanzien van het in eerste aanleg tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren met een proeftijd van 2 jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden: deelname aan het kamertrainingcentrum ( [instelling01] )-traject, het houden van contact met [instelling02] en het vinden van een dagbesteding in de vorm van het volgen van een opleiding en/of het hebben van een baan. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof zal bepalen dat de jeugdreclassering toezicht zal houden op het naleven van deze voorwaarden.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke geldboete of een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de (symbolische) duur van 2 uren met een proeftijd van 1 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de advocaat-generaal op te leggen. De raadsman heeft naar voren gebracht dat – hoewel toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in de rede ligt – de verdachte behoefte heeft aan hulpverlening en ondersteuning en dat de financiering daarvan met de oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden kan worden gewaarborgd. De raadsman heeft opgemerkt dat een proeftijd van 1 jaar voldoende moet zijn om de hulpverlening, ondersteuning en (verdere) financiering te regelen en dat een dergelijke proeftijd bovendien minder ernstig staat op de justitiële documentatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim zeven maanden (in haar vierde schooljaar) meermalen schuldig gemaakt aan ongeoorloofd schoolverzuim. Hiermee heeft zij niet voldaan aan haar verplichting om, overeenkomstig het bepaalde in de Leerplichtwet 1969, haar school geregeld te bezoeken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – die niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld – verklaard dat het in de bewezen verklaarde periode niet goed met haar ging. Zij was getraumatiseerd door het overlijden (suïcide) van haar moeder in [land01] in 2018 en was vervolgens met haar zus naar haar vader in Nederland verhuisd, waar zij te maken kreeg met onbekende mensen, andere regels en een nieuwe taal. Zij kreeg geen hulp en had veel problemen thuis met haar vader. Door deze voortdurende situatie voelde de verdachte zich depressief en werd het haar snel te veel om behalve thuis, ook op school te presteren en onder de mensen te zijn. Inmiddels gaat het beter met de verdachte. Zij heeft een vriend die voor haar zorgt en wil weer beginnen met een opleiding en werk. Ook ervaart zij de hulp van de medewerkster van [instelling02] als positief en wil zij graag wonen in een [instelling01] om zo op eigen benen te kunnen staan en een eigen plek te hebben.
Het hof heeft verder acht geslagen op met name het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 december 2023 en hetgeen door de deskundige, mevrouw [deskundige01] , namens [instelling02] en de leerplichtambtenaar ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. In het rapport beschrijft de Raad dat de verdachte open staat voor de geboden hulpverlening vanuit [instelling02] en de bewindvoerder die inmiddels voor haar is aangesteld. De Raad is van mening dat de hulpverlening prevaleert boven een sanctie en dat de prioriteit moet liggen bij plaatsing van de verdachte bij het [instelling01] en het vinden van een adequate dagbesteding. De Raad acht het daarbij van belang dat de hulpverlening gefinancierd wordt. De deskundige van [instelling02] heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat (kort gezegd) de financiering van het [instelling01] tussen wal en schip dreigt te raken en het opleggen van bijzondere voorwaarden in dat kader zal baten. De leerplichtambtenaar heeft ter terechtzitting eveneens geadviseerd bijzondere voorwaarden op te leggen zodat de verdachte een steun in de rug heeft.
Het hof acht het wenselijk dat de hulpverlening die de verdachte op dit moment krijgt van [instelling02] wordt voortgezet en dat de verdachte een woonplek bij het [instelling01] zal krijgen om zich, met steun in de rug van de hulpverlening, te kunnen ontwikkelen naar zelfstandigheid. In dat kader acht het hof het ook van belang dat de verdachte een adequate dagbesteding zal hebben.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zal deelnemen aan het [instelling01] -traject, zich zal laten begeleiden door [instelling02] en zal meewerken aan het vinden van een dagbesteding in de vorm van het volgen van een opleiding en/of het hebben van een baan, passend en geboden. Anders dan de raadsman heeft verzocht, zal het hof daaraan een proeftijd van 2 jaren verbinden, omdat het hof die periode nodig acht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten een kamertrainingcentrum ( [instelling01] );
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder begeleiding zal stellen van [instelling02] ;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding met vaste structuur in de vorm van het volgen van onderwijs en/of het vinden en/of behouden van werk.
Geeft opdracht aan William Schrikker Groep Jeugdbescherming tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. P.F.E. Geerlings en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 januari 2024.
De voorzitter is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.