ECLI:NL:GHAMS:2024:1861

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
23-001432-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met excessief geweld op de VOC-kade in Amsterdam

Op 5 juli 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op 25 januari 2022 op de VOC-kade in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van het slachtoffer, [slachtoffer], door hem met een mes meerdere keren te steken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023 vernietigd, waarbij de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar heeft het de verdachte wel schuldig bevonden aan de meer subsidiair tenlastegelegde doodslag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer op gruwelijke wijze heeft omgebracht, met 61 steek- en 26 snijwonden. De verdachte heeft een alternatieve verklaring gepresenteerd, maar het hof heeft deze verworpen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en TBS met dwangverpleging, waarbij rekening is gehouden met zijn psychische problemen en middelengebruik. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder immateriële schadevergoeding aan de ouders van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001432-23
datum uitspraak: 5 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-025188-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de nabestaanden naar voren hebben gebracht. Ook heeft het hof kennis genomen van de verklaring die door de nabestaande [benadeelde 1] is afgelegd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 januari 2022, althans in of omstreeks de periode van 24 januari 2022 tot en met 27 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen te steken en/of te snijden in/tegen de hals en/of borst(kas) en/of buik en/of rug, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 januari 2022, althans in of omstreeks de periode van 24 januari 2022 tot en met 27 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen te steken en/of te snijden in/tegen de hals en/of borst(kas) en/of buik en/of rug, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] , welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een telefoon en/of bankpas, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 25 januari 2022, althans in of omstreeks de periode van 24 januari 2022 tot en met 27 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen te steken en/of te snijden in/tegen de hals en/of borst(kas) en/of buik en/of rug, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie bezigt en tot een andere straf en andere beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen komt.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de meer subsidiair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken. De verdachte heeft een alternatief scenario gepresenteerd. De verdediging meent dat geenszins kan worden uitgesloten dat niet de verdachte, maar een ander persoon [slachtoffer] heeft gedood. De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de zus van de verdachte onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn, gelet op haar psychische problematiek waarvoor zij Mirtazapine slikt, een medicijn met de nodige bijwerkingen. Het is daardoor aannemelijk dat zij hetgeen de verdachte tegen haar heeft gezegd verkeerd heeft begrepen.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 januari 2022 kreeg de politie een melding binnen om naar een woning aan de [adres 1] te gaan, omdat de melder al enkele dagen geen contact kreeg met de bewoner [slachtoffer] en dit zeer ongebruikelijk was. De melder was een collega van [benadeelde 1] . Omstreeks 18:55 uur trof de politie het levenloze lichaam van [benadeelde 1] aan, achter de voordeur van zijn appartement. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer met geweld om het leven is gebracht. Er zijn in totaal 61 steekletsels en 26 snijletsels aangetroffen aan het lichaam van het slachtoffer. De forensische bevindingen impliceren dat het slachtoffer enkele dagen voor 27 januari 2022 moet zijn overleden. Volgens de werkgever van [benadeelde 1] had [benadeelde 1] op 25 januari 2022 om 01:29 uur voor het laatst ingelogd.
De verdachte heeft bij de politie (proces-verbaal verhoor verdachte van 10 februari 2022, F 03 50 e.v.) en op de terechtzitting in eerste aanleg (proces-verbaal van 13 april 2023, p. 2) verklaard dat hij de nacht van 24 januari op 25 januari 2022 met [slachtoffer] heeft doorgebracht in de woning van [slachtoffer] .
Omwonenden hebben verklaard dat zij op 25 januari 2022 in de ochtend opvallende geluiden hebben gehoord. Getuige [getuige 1] heeft verklaard over harde geluiden die klonken als heftige seks of alsof er iemand werd vermoord. Ook getuige [getuige 2] beschrijft de geluiden als ‘harde sadistische seks’. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij harde geluiden en geschreeuw hoorde, gevolgd door de woorden ‘let me out’ of ‘let me go’. [getuige 3] heeft verder verklaard dat zij en haar partner echt gealarmeerd werden door de geluiden, omdat het als ruzie, bang of boos klonk. [getuige 3] was die dag jarig, waardoor zij er zeker van is dat zij op 25 januari 2022 deze geluiden heeft gehoord. De tijdstippen waarover de omwonenden verklaren lopen wat uiteen, maar alle omwonenden plaatsen de harde geluiden in de vroege ochtend van 25 januari 2022, op zijn laatst rond 08:00 uur die ochtend.
Uit onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat op 25 januari 2022 om 01:46, 06:08 en 07:23 uur de telefoon van de verdachte de [locatie] opsloeg als locatie en dat om 08:36 uur de verbinding van de telefoon met een wifi-netwerk werd verbroken, waarschijnlijk dat van de woning van het slachtoffer. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte om 08:41 uur de fietsenstalling bij het appartement van het slachtoffer verlaat.
In de woning van het slachtoffer is bloed van de verdachte aangetroffen op de vloer (in de woonkamer, tussen de keuken en de bank) en op een frisdrankblikje in de badkamer. Op dezelfde ochtend is op camerabeelden van NS-stations in Amsterdam en Utrecht om 09:02 en 12:04 uur te zien dat verdachtes rechterwijsvinger rood gekleurd is.
De verdachte verplaatste zich die ochtend per trein van Amsterdam uiteindelijk naar Rotterdam en arriveerde daar om 12:45 uur op station Rotterdam Alexandrium. De verdachte vervolgde zijn weg naar de woning van zijn moeder aan de [adres 2] .
Uit politiegegevens blijkt dat de zus van de verdachte [naam 1] , om 13:01 uur het alarmnummer 112 heeft gebeld. In dat gesprek heeft zij kenbaar gemaakt dat haar broer tegen haar had gezegd dat hij iemand had vermoord. Op camerabeelden in de lift van de woning van de moeder van de verdachte is de verdachte op 25 januari 2022 om 19:35 uur te zien met een pleister om zowel zijn rechter- als linker wijsvinger. Bij zijn aanhouding op 28 januari 2022 bleek de verdachte verwondingen te hebben aan beide handen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat excessief geweld is toegepast op het slachtoffer door hem 61 keer te steken en 26 keer te snijden, hetgeen tot harde geluiden en/of geschreeuw (in ieder geval) van het slachtoffer moet hebben geleid. Verschillende omwonenden hebben in de ochtend van 25 januari 2022 voor 08:00 uur opvallende harde geluiden gehoord, die klonken als sadistische seks en/of iemand die werd vermoord.
Het hof stelt vast op basis van de bewijsmiddelen dat op het moment waarop de opvallend harde geluiden door omwonenden zijn gehoord, de verdachte nog in de woning van het slachtoffer was.
Het alternatieve scenario van de verdachte, inhoudende dat een andere man dan de verdachte het slachtoffer moet hebben omgebracht nádat de verdachte de woning heeft verlaten, wordt derhalve weerlegd door de bewijsmiddelen en de hiervoor genoemde conclusie die het hof daaruit heeft getrokken.
Het hof overweegt verder dat valt te verwachten dat de dader bij de uitoefening van het onderhavige excessieve steek- en snijgeweld ook zelf verwondingen aan de handen heeft opgelopen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hiervan op 25 januari 2022 bij de verdachte sprake was. Niet alleen is de verdachte met een bebloede vinger naar Rotterdam gereisd nadat hij de woning van het slachtoffer had verlaten, ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat er sprake was van verwondingen aan beide handen. Die dag had de verdachte in Rotterdam op beide handen pleisters, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Als contra indicatie geldt dat naast bloedsporen van het slachtoffer en de verdachte geen andere bloedsporen zijn aangetroffen in de woning.
Het hof hecht tot slot waarde aan de omstandigheid dat de zus van de verdachte zich - kort na de aankomst van de verdachte in de woning van zijn moeder - kennelijk genoodzaakt zag om 112 te bellen, met de mededeling dat haar broer tegen haar had gezegd dat hij iemand had vermoord.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van de nadien afgelegde verklaringen niet afdoet aan de betrouwbaarheid van de 112-melding als zodanig.
Het hof acht op grond van de in de bijlage bij dit arrest opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde 1] in de ochtend van 25 januari 2022 door middel van messteken om het leven heeft gebracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
meer subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2022 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen te steken en te snijden in de hals en borst(kas) en buik en rug van voornoemde [benadeelde 1] .
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg meer subsidiair bewezenverklaarde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) aan de verdachte opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde (doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, en tot dezelfde, niet gemaximeerde, tbs-maatregel als door de rechtbank is opgelegd.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf en/of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer op een gruwelijke wijze om het leven gebracht. De verdachte onderhield met het slachtoffer al geruime tijd een relatie en werd door [benadeelde 1] toegelaten in zijn woning en mocht daar overnachten. Een woning is een plek waar een mens zich bij uitstek veilig dient te voelen. Uitgerekend daar is het slachtoffer door middel van excessief geweld van het leven beroofd. Dit is een zeer ernstig misdrijf.
De spreekrechtverklaringen van de zus van het slachtoffer in eerste aanleg en in hoger beroep geven blijk van het verdriet en de grote impact die het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad op de hele familie. Daarnaast roepen dit soort misdrijven ook voor de omwonenden en in de rest van de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte beschikt het hof, evenals de rechtbank, over een Pro Justitia triple-rapport dat over de verdachte is uitgebracht door [psycholoog] , psycholoog, [psychiater] , psychiater en milieuonderzoeker [onderzoeker] , gedateerd 16 juni 2022. Met instemming van het openbaar ministerie en de verdediging wordt hierop ook in hoger beroep acht geslagen. De psychiater heeft op de terechtzitting in eerste aanleg – zakelijk weergegeven – het door de deskundigen in het triplerapport gegeven advies, het de verdachte ten laste gelegde, indien bewezen, hem in verminderde mate toe te rekenen, nader toegelicht.
Uit het psychologisch onderzoek van [psycholoog] blijkt dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB. Daarnaast is bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Uit het psychiatrisch onderzoek van [psychiater] blijkt dat sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met (met name) antisociale kenmerken. Uit de multidisciplinaire forensisch gedragskundige beschouwing blijkt dat het aannemelijk wordt geacht dat de verdachte psychotisch was ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen achten het zeer aannemelijk dat de vastgestelde stoornissen een rol speelden in het ten laste gelegde. De kans is zeer reëel dat de verdachte onder invloed van een psychose door middelen en/of agressie als direct effect van de middelen die hij gebruikte heeft gehandeld.
De psychiater heeft ter terechtzitting in eerste aanleg nader toegelicht dat er normaliter geen sprake is van verminderde toerekenbaarheid bij middelengebruik. In de situatie van de verdachte is de middelenproblematiek echter dusdanig ernstig dat niet gesproken kan worden van vrijheid in gebruik. Verder stond het intellectueel functioneren van de verdachte onder druk vanwege cognitieve schade door middelen gebruik en de psychotische klachten. De psycholoog en psychiater hebben daarom geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt de adviezen van voornoemde deskundigen over en maakt deze tot de hare. Op grond daarvan oordeelt het hof dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens (stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB en een persoonlijksheidsstoornis met antisociale kenmerken), dat het aannemelijk is dat deze stoornissen een rol speelden in de bewezen geachte tenlastelegging en dat het bewezen geachte tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend. Het hof zal met het vorenstaande rekening houden bij de strafoplegging.
Gevangenisstraf
Doodslag is één van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht (Sr), waar een maximum gevangenisstraf van 15 jaar op staat. Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf gelet op straffen die in de rechtspraak worden opgelegd voor geweldsfeiten die tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn met het bewezen verklaarde feit. In dit geval is onmiskenbaar strafverzwarend dat de verdachte het slachtoffer op een gruwelijke, zeer gewelddadige wijze heeft gedood in zijn eigen woning, een plek waar het slachtoffer veilig zou moeten zijn. De aard en ernst van het bewezenverklaarde en met name de wijze waarop door de verdachte geweld is gebruikt rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een hogere straf dan in eerste aanleg door de rechtbank is opgelegd. Alles afwegende, en in aanmerking genomen de verminderde toerekening van het feit aan de verdachte en hetgeen hierna wordt overwogen over de op te leggen maatregel, ziet het hof geen reden om af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal en acht het hof een gevangenisstraf van 9 jaren in dit geval passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Tbs-maatregel
De deskundigen zijn blijkens de rapportage van mening dat de kans op geweldsrecidive sterk bepaald wordt door de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de middelenproblematiek en daardoor de psychotische kwetsbaarheid en mogelijke cognitieve schade die zijn coping vaardigheden beïnvloedt. De deskundigen komen op basis van het gebruik van de risicotaxatieinstrumenten gecombineerd met het klinische oordeel tot de inschatting van een hoog recidiverisico op geweld in het algemeen waarbij het niet goed mogelijk is om de kans op een recidive van een delict als het tenlastegelegde te bepalen, aangezien de verdachte dit ontkent en hypothesen erover niet met hem besproken konden worden. Er zijn amper beschermende factoren aanwezig. Het toekomstbeeld van de verdachte lijkt weinig reëel en er zijn geen aanwijzingen dat hij zich dat realiseert. De deskundigen adviseren om de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Zijn verslavingsgedrag is dermate ernstig en langdurig dat hij in een vrijwillig kader onbehandelbaar blijkt en ook niet in staat is hier afspraken over te maken. Daarnaast lijkt hij er psychotisch door te decompenseren en is er waarschijnlijk cognitieve schade ontstaan waardoor hij nog sneller psychotisch decompenseert (zoals in het Huis van Bewaring onder invloed van stress). Anderen kunnen een psychose bij de verdachte niet goed aan zien komen en de verdachte geeft er geen openheid over. Hij is een emotioneel en cognitief beschadigde man die middelen gebruikt om zich staande te houden en er blijkt geen enkele werkelijke behandelbereidheid te bestaan om op enige andere wijze met zijn problemen te leren omgaan. Een minder vergaand ingrijpen behoeft enig inzicht in eigen dynamiek, in achterliggende problematiek en de mogelijkheid tot enige zelfreflectie. Zijn persoonlijkheidsstoornis werkt hierin duidelijk complicerend, o.a. omdat hij vanuit deze stoornis sterk geneigd is tot externaliseren van problemen en onbetrouwbaar, prikkelbaar, agressief en onverantwoordelijk kan zijn, hetgeen een behandeling bemoeilijkt.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in artikelen 37a en 37b Sr is voldaan. Zoals hiervoor is vastgesteld, was bij de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en wordt het feit de verdachte in verminderde mate toegerekend. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en het aanwezige hoge gevaar van recidive – voortvloeiend uit de psychische problematiek van de verdachte – maakt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging eist. Een behandeling in een minder streng kader is – gelet op het gebrek aan ziektebesef en behandelmotivatie bij de verdachte – niet aan de orde.
Het hof zal dan ook gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt het hof vast dat de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

Beslag

Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging
Het Openbaar Ministerie heeft verzocht op het beslag te beslissen conform het vonnis van de rechtbank. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Oordeel van het hof
De rechtbank oordeelt dat – conform de beslissingen van de rechtbank - de goederen 34 tot en met 36 moeten worden teruggegeven aan de verdachte. De rechtbank gelast van de overige goederen op de beslaglijst de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 1]
Algemeen
Vast staat dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Artikel 51f, tweede lid, Sv bepaalt – voor zover hier van belang – dat als het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit is overleden, de personen bedoeld in artikel 6:108, eerste tot en met vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) zich kunnen voegen ter zake van de daar bedoelde vorderingen. Op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW is de aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van zogenoemde affectieschade aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten, waaronder de ouders van de overledene.
Vordering
De benadeelde partijen [benadeelde 2] (moeder van het slachtoffer), [benadeelde 3] (vader van het
slachtoffer), [benadeelde 1] (zus van het slachtoffer) en [benadeelde 4] (broer van het slachtoffer) hebben
zich in hoger beroep opnieuw gevoegd als benadeelde partij. Zij worden bijgestaan door hun gemachtigde mr. F.M.N. Janssen. De oorspronkelijk ingediende vordering – waarop in eerste instantie is beslist – is in hoger beroep verlaagd; de vordering ten aanzien van de reis- en verblijfskosten en de post ‘belastingen’ van € 33.324,00 worden niet gehandhaafd. Namens de benadeelde partijen wordt in hoger beroep een bedrag van € 15.186,73 aan materiële schade, gevorderd, bestaande uit de volgende posten:
€ 4.815,37 kosten van het mortuarium Schiphol
€ 2.302,00 kosten uitvaart
€ 1.464,00 kosten begraafplaats
€ 3.869,36 notariskosten
€ 408,00 medische kosten dr. [naam 2]
€ 2.298,00 medische kosten dr. [naam 3]
Voorts wordt in hoger beroep primair een bedrag van € 32.465,56 (excl. btw) aan advocaatkosten (juridische kosten) gevorderd. Subsidiair wordt verzocht om uitsluitend de advocaatkosten van de strafzaak te vergoeden, zijnde een bedrag van € 17.600,00 (excl. btw), waarbij de advocaat kenbaar heeft gemaakt dat hij dit bedrag niet kan uitsplitsen naar werkzaamheden. Meer subsidiair heeft de advocaat verzocht om in redelijkheid het bedrag aan proceskosten vast te stellen op € 3.400,00, voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van zittingen in de strafzaak. De advocaat heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat hij in redelijkheid schat dat hij daaraan 17 uren heeft gespendeerd à € 200,00 per uur. Meest subsidiair heeft hij het hof verzocht om het liquidatietarief toe te passen.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , ouders van het overleden slachtoffer, vorderen
ieder afzonderlijk € 17.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
Daarnaast vorderen [benadeelde 1] (zus) en [benadeelde 4] (broer) ieder afzonderlijk € 10.000,00 aan shockschade.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke
rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging
De advocaat-generaal acht de materiële schade toewijsbaar ten aanzien van de posten 1, 2 en 3 en daarnaast een bedrag van € 3.400,00 aan proceskosten. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de advocaat-generaal het hof om de ouders van het slachtoffer ieder € 17.500,00 aan affectieschade toe te wijzen. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de gevorderde shockschade geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Het hof stelt vast dat het verzoek tot schadevergoeding deels (kennelijk) een vordering betreft die namens de benadeelde partijen (als familie) is ingediend. Niet duidelijk is gemaakt of deze namens de nalatenschap van het slachtoffer is gedaan dan wel namens de individuele familieleden. Het hof gaat om pragmatische redenen – nu een verklaring van erfrecht door de benadeelde partijen niet is overgelegd - van dit laatste uit. Het hof zal om die reden vergoeding van de posten 1, 2 en 3 toewijzen aan [benadeelde 3] (vader), nu de facturen voor de uitvaart en grafsteen aan hem geadresseerd zijn en hij degene is die de kosten voor het mortuarium Schiphol per pin heeft betaald. Deze posten zien op de lijkbezorging, als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, BW en zijn derhalve voor toewijzing vatbaar. Dit ligt anders ten aanzien van de gevorderde notariskosten (post 4), nu onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten zien op een van de in artikel 6:108 BW bedoelde vorderingen. Ook posten 5 en 6 zullen om redenen hieronder genoemd niet worden toegewezen. Het toelaten van nadere bewijslevering van de posten (4, 5 en 6) zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partijen kunnen daarom thans niet in dit deel van de vordering worden ontvangen en kunnen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten (juridische kosten) overweegt het hof dat slechts de advocaatkosten die zien op het opstellen en indienen van de vordering tot schadevergoeding in het strafproces en het bijwonen van zittingen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen. Ten aanzien van het primaire en subsidiaire verzoek is het hof van oordeel dat deze niet toewijsbaar zijn, nu onduidelijk is in hoeverre die kosten zien op de onderhavige schadevergoedingsvorderingsprocedure in het strafproces.
Met de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat de meer subsidiaire schatting van de advocaat van redelijke omvang is. Het hof zal de proceskosten derhalve begroten op € 3.400,00. Dit bedrag ligt daardoor voor toewijzing klaar.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder c BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, hebben [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , als ouders van de overledene, ieder recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering dan ook toe.
Shockschade
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk (o.a. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Het recht op vergoeding van schade bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de ernst van de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
Ter beoordeling van het hof ligt voor of er voor [benadeelde 1] (zus van het slachtoffer) en [benadeelde 4] (broer van het slachtoffer) een recht op vergoeding van shockschade bestaat. Hiervan is sprake – gegeven voornoemde vaste jurisprudentie – indien objectief kan worden vastgesteld dat bij hen een hevige emotionele schok is teweeggebracht
door de directe confrontatiemet de ernstige gevolgen van het strafbare feit dat tegen hun broer is gepleegd (en waaruit voor hen geestelijk letsel is ontstaan).
De gemachtigde van de benadeelde partijen heeft betoogd en toegelicht dat er sprake was van een directe confrontatie als hiervoor bedoeld omdat zij beiden door het rechercheteam van de politie (tijdens twee besprekingen in 2022) op de hoogte zijn gebracht van de gewelddadige dood van hun broer en zij in detail kennis hebben genomen van het strafdossier en de brute wijze waarop hun broer om het leven is gebracht. Ook volgt dit uit de omstandigheid dat zij in het appartement van hun broer zijn geweest en daar de sporen hebben gezien van het geweld (en het appartement hebben mogen schoonmaken). Ter adstructie van het geestelijk letsel dat bij hen is ontstaan zijn in hoger beroep twee psychiatrische rapporten van prof. [naam 3] overgelegd waaruit blijkt dat bij beiden ( [benadeelde 1] en [benadeelde 4] ) sprake is van een aanpassingsstoornis met chronisch depressieve stemming van ernstig niveau, ten gevolge waarvan psychische schade is ontstaan.
Het hof wil niets afdoen aan de hevige emoties die zijn ontstaan na kennisneming van de gruwelijke dood van hun broer door de gesprekken die met de politie zijn gevoerd en na hun bezoeken in zijn appartement. Ook acht het hof voldoende aangetoond dat er sprake was van een hechte relatie met hun broer en dat bij beiden psychisch leed en schade is ontstaan na het overlijden van hun broer. Deze feiten en omstandigheden zijn echter onvoldoende om te oordelen dat de verdachte ook jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en daartoe jegens hen een schadeplicht is ontstaan. De lat voor de vaststelling – als in de vaste jurisprudentie bedoeld – dat er sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit ligt hoog; hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval dat de betrokkene vrijwel onmiddellijk nadat het strafbare feit is gepleegd ter plaatse van het delict met de gevolgen hiervan is geconfronteerd, ofwel in het geval dat de betrokkene het lichaam van de overledene heeft moeten identificeren. De omstandigheden die thans namens de benadeelde partijen zijn aangevoerd – hoe begrijpelijk ook dat hierdoor ook hevige emoties zijn ontstaan die langdurig en nog steeds doorwerken– halen voornoemde lat niet.
Een nadere onderzoek en beoordeling van deze kostenpost leveren een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ditzelfde geldt voor de gevorderde materiële kosten (posten 5 en 6) die (in ieder geval deels) zijn gemaakt ter onderbouwing van de vorderingen tot vergoeding van shockschade.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] (zus) en [benadeelde 4] (broer) kunnen voor zover het de vorderingen tot vergoeding van shockschade betreft daarom thans niet in deze vorderingen worden ontvangen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Het hof concludeert dat aan materiële schadevergoeding € 8.611,37 toewijsbaar is aan [benadeelde 3]
(vader). Verder acht het hof € 17.500,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar aan [benadeelde 2] (moeder) en € 17.500,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar aan [benadeelde 3] (vader). De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij ten aanzien van de materiële schade de datum van het indienen van de vordering als ingangsdatum wordt genomen en ten aanzien van de immateriële schade de pleegdatum van het strafbare feit. Daarnaast zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof begroot de proceskosten op € 3.400,00. Het hof verklaart de benadeelde partijen voor het overige van de vorderingen niet-ontvankelijk.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
34. 1 STK Muts niet goednummer G6147097;
36. 1 STK Broek met goednummer G6146857.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Fust met goednummer G6146092;
2. 1 STK Snoer met goednummer G6146093;
3. 1 STK Pas met goednummer G6146098;
4. 1 STK Pas;
5. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6146019;
6. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6146020;
7. 1 STK Fust met goednummer G6146028;
8. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6146021;
9. 1 STK Fust met goednummer G6146029;
10. 2 STK Kleding met goednummer G6146389;
11. 1 STK Kleding met goednummer G6146390;
12. 1 STK Kleding met goednummer G6146391;
13. 1 STK Kleding met goednummer G6146392;
14. 1 STK Kleding met goednummer G6146394;
15. 1 STK Kleding met goednummer G6146393;
16. 1 STK Broek met goednummer G6147634;
17. 4 STK Mes met goednummer G6147065;
18. 1 STK Mes met goednummer G6147068;
19. 1 STK Aansteker met goednummer G6147070;
20. 1 STK Mes met goednummer G6147073;
21. 1 STK Pet met goednummer G6 147074;
21. 1 STK Trui met goednummer G6147075;
23. 1 STK Handdoek met goednummer G6147078;
24. 1 STK Fust met goednummer G6147079;
25. 1 STK Fust met goednummer G6147080;
26. 1 STK Fust met goednummer G6147081;
27. 1 STK Fust met goednummer G6147082;
28. 1 DS Doos met goednummer G6147083;
29. 1 STK Fust met goednummer G6147084;
30. 1 STK Papier met goednummer G6147086;
31. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6147090;
32. 1 FLS Fles met goednummer G6147091;
33. 3 STK poeder met goednummer G6147097;
35. 1 STK Broek met goednummer G6146856;
37. 1 STK Mes met goednummer G6146853;
38. 1 STK Tas met goednummer G6147136;
39. 2 STK Medicijn met goednummer G6147519;
40. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6147524;
41. 3 STK Sierraad met goednummer G6147525.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 januari 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 26.111,37 (zesentwintigduizend honderdelf euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 8.611,37 (achtduizend zeshonderdelf euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.400,00(drieduizend vierhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 26.111,37 (zesentwintigduizend honderdelf euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 8.611,37 (achtduizend zeshonderdelf euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 165 (honderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 april 2022
en van de immateriële schade op 25 januari 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2024.
Mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M. Koek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.