ECLI:NL:GHAMS:2024:185

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23-003254-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd, was betrokken bij een gewelddadige beroving op 2 april 2022 te Amsterdam, waarbij het slachtoffer, een man van 32 jaar, ernstig gewond raakte. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer in een doodlopende steeg omsingeld en met een mes bedreigd, waarna het slachtoffer werd gestoken in zijn oog en hals. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte het slachtoffer heeft beroofd van zijn horloge, portemonnee en telefoon, en dat dit geweld heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel, waaronder het verlies van een oog. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel. Het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 1.292.330,05, inclusief immateriële schade. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003254-22
datum uitspraak: 25 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-093752-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2023 en 25 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de benadeelde partij en zijn advocaat naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer01] 1990 van het leven te beroven, met die opzet achter die [slachtoffer01] 1990 is aangelopen, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer01] 1990 eenmaal of meermalen, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een oog(kas) en/of de nek (vlak achter/onder het linkeroor) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweldpleging en/of afpersing met geweldpleging van een portemonnee (inhoudende pasjes en/of geld) en/of een telefoon en/of een horloge (merk Longines), in elk geval enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] 1990, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer01] 1990, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten het kwijtraken van een oog en/of een steekwond/blijvend litteken achter/onder het linkeroor, heeft toegebracht, door
achter die [slachtoffer01] 1990 aan te lopen, toen deze een doodlopende steeg inliep en/of
in die doodlopende steeg voornoemde [slachtoffer01] 1990 te omsingelen en/of (tegen een muur) klem te zetten en/of
voornoemde [slachtoffer01] 1990 een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of voor te houden en/of
voornoemde [slachtoffer01] 1990 met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een oog(kas) en/of de nek (vlak achter/onder het linkeroor) te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] 1990 heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende pasjes en/of geld) en/of een telefoon en/of een horloge (merk Longines), in elk geval een of meer goed(eren) en/of enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer01] 1990, in elk geval aan een of meer ander(en) dan aan hem/hen verdachte(n) toebehoorde(n), door
achter die [slachtoffer01] 1990 aan te lopen, toen deze een doodlopende steeg inliep en/of in die doodlopende steeg voornoemde [slachtoffer01] 1990 te omsingelen en/of (tegen een muur) klem te zetten en/of
voornoemde [slachtoffer01] 1990 een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of voor te houden en/of
(toen/vervolgens) tegen die [slachtoffer01] 1990 te zeggen: “Geef je watcha, geef je watcha” en/of
tegen die [slachtoffer01] 1990 te zeggen dat hij zijn zakken leeg moest maken en/of zijn spullen aan hem/hen, verdachte(n), moest geven
en/of voornoemde [slachtoffer01] 1990 met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een oog(kas) en/of de nek (vlak achter/onder het linkeroor) te steken,
welk geweld en/of bedreiging met geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer01] 1990 ten gevolge heeft gehad, te weten het kwijtraken van dat oog en/of een steekwond/blijvend litteken achter/onder het linkeroor;
en/of
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee (inhoudende pasjes en/of geld) en/of een telefoon en/of een horloge (merk Longines), in elk geval een of meer goed(eren) en/of enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer01] 1990, in elk geval aan een of meer ander(en) dan aan hem/hen verdachte(n) toebehoorde(n), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] 1990 gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om (bij betrapping op heterdaad) aan zichzelf en/of aan een andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
achter voornoemde [slachtoffer01] 1990 is/zijn aangelopen (toen deze een doodlopende steeg inliep) en/of
in die doodlopende steeg voornoemde [slachtoffer01] 1990 heeft/hebben omsingeld en/of (tegen een muur) klem gezet en/of
voornoemde [slachtoffer01] 1990 een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
(toen/vervolgens) tegen die [slachtoffer01] 1990 heeft/hebben gezegd: “Geef je watcha, geef je watcha” en/of
tegen die [slachtoffer01] 1990 heeft/hebben gezegd dat hij zijn zakken leeg moest maken en/of zijn spullen aan hem/hen, verdachte(n), moest geven en/of
voornoemde [slachtoffer01] 1990 met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een oog(kas) en/of de nek (vlak achter het linkeroor) heeft/hebben gestoken,
welk geweld en/of bedreiging met geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer01] 1990 ten gevolge heeft gehad, te weten het kwijtraken van dat oog en/of een steekwond/blijvend litteken achter het linkeroor.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Op 2 april 2022 rond 04:15 uur stond de verdachte samen met [medeverdachte01] op de uitkijk op de gracht aan de overkant van het [adres01] . Zij hadden het plan gemaakt om iemand te beroven. Hun oog viel op [slachtoffer01] 1990 (verder: de aangever), een man van 32 jaar oud, die zij vervolgens achterna zijn gelopen. Zij renden uiteindelijk achter hem de doodlopende Bethlehemsteeg in. [medeverdachte01] droeg in zijn rechterhand op dat moment een mes van 32 cm lang. De verdachte liep dicht achter hem aan.
Aan het eind van de steeg hebben zij de aangever omsingeld. De aangever zag meteen het mes bij [medeverdachte01] en de verdachte zei direct dat hij zijn horloge moest afdoen. Ook is er op dat moment gezegd: ‘we gaan je steken’. Daarna is herhaaldelijk op dwingende toon gezegd dat hij zijn horloge moest afdoen. De verdachte heeft een portemonnee, telefoon en uiteindelijk ook het horloge van de aangever uit zijn handen gepakt. Rond dat moment stak [medeverdachte01] met het mes achtereenvolgens in het oog en in de hals van het slachtoffer. Daarop zijn de verdachte en [medeverdachte01] onmiddellijk weggerend en uiteindelijk samen opgelopen naar het Centraal Station, waar zij afscheid van elkaar hebben genomen. De gestolen spullen zijn later in de woning van de verdachte aangetroffen.
In de hals van het slachtoffer is een blijvend litteken ontstaan en het oog moest definitief worden verwijderd.
Beoordeling hof
Verdachte en [medeverdachte01] hebben aldus samen een slachtoffer uitgezocht en de beroving in nauwe en bewuste samenwerking uitgevoerd. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte al eerder op de hoogte was van de aanwezigheid van het mes bij [medeverdachte01] dan hij zelf aangeeft. Volgens de verdachte zag hij het mes pas op het moment dat [medeverdachte01] de aangever er mee stak. Dat acht het hof ongeloofwaardig. Het ligt, gezien de uitvoering van de overval, voor de hand dat de aanwezigheid en het gebruik van een mes bij in elk geval [medeverdachte01] , die het mes bij zich droeg, van aanvang af deel uitmaakte van het plan. Hij heeft het mes ter hand genomen toen zij beiden achter het slachtoffer aanliepen en in elk geval vanaf het eerste moment dat zij de steeg in kwamen rennen had [medeverdachte01] het mes, van aanzienlijke grootte, ook voor de
verdachte zichtbaar in zijn hand. Vervolgens is de overval met een opvallende mate van zelfbewustheid en doeltreffendheid gezamenlijk door hen uitgevoerd. De verdachte heeft op geen enkel moment, ook niet toen er geroepen werd dat er gestoken zou worden en toen het mes aan de aangever werd getoond, enige vorm van aarzeling getoond. Hij heeft aansluitend zelfs de gestolen spullen uit handen van de aangever gepakt. Gezien deze toedracht heeft de verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte01] de aangever met het mes zou steken. Daarin ligt tevens het voorwaardelijk opzet besloten ten aanzien van de wijze en het moment waarop [medeverdachte01] uiteindelijk heeft gestoken, om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren. Dat de verdachte er niet op uit was het slachtoffer in het gezicht te steken en hiervan schrok, maakt dat niet anders. Ook het door het steken veroorzaakte zwaar lichamelijke letsel kan redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend.
Anders ligt het bij de beantwoording van de vraag of de verdachte eveneens (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de poging om de aangever van het leven te beroven of deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de hiervoor bedoelde gevolgen dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op die gevolgen bewust heeft aanvaard. Daarvan is hier geen sprake. Hoewel het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het gebruik van geweld zich - als gezegd - uitstrekt tot het door [medeverdachte01] steken van de aangever, heeft het hof onvoldoende vaststellingen kunnen doen omtrent de aard van de samenwerking, het handelen van de verdachte en zijn overwegingen daarbij, om ten aanzien van de verdachte tot het oordeel te komen dat hij ook het doden van het slachtoffer of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Dat de feitelijke handelingen van [medeverdachte01] de aanmerkelijke kans daarop wel in het leven riepen, maakt dat niet anders.
Dit alles leidt ertoe dat het hof de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zal vrijspreken. Voorts merkt het hof het handelen van de verdachte aan als het wegnemen van goederen, het uit de handen pakken, en zal het hof de verdachte dus vrijspreken van de onder 2 tenlastegelegde afpersing.
Slotsom is dat het hof tot een bewezenverklaring komt van de onder 2 cumulatief en alternatief tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging, terwijl die zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 2 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee (inhoudende pasjes en geld) en een telefoon en een horloge (merk Longines), die toebehoorden aan [slachtoffer01] 1990,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] 1990, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
achter voornoemde [slachtoffer01] 1990 zijn aangelopen toen deze een doodlopende steeg inliep en
in die doodlopende steeg voornoemde [slachtoffer01] 1990 hebben omsingeld en
voornoemde [slachtoffer01] 1990 een mes hebben getoond en
tegen die [slachtoffer01] 1990 hebben gezegd: “Geef je watcha, geef je watcha” en
tegen die [slachtoffer01] 1990 hebben gezegd dat hij zijn spullen aan hen, verdachten, moest geven en
voornoemde [slachtoffer01] 1990 met een mes in een oog en de nek (vlak achter het linkeroor) hebben gestoken,
welk geweld en bedreiging met geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer01] 1990 ten gevolge heeft gehad, te weten het kwijtraken van dat oog en een steekwond/blijvend litteken achter het linkeroor.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde met toepassing van het minderjarigenstrafrecht veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd (hierna: PIJ-maatregel).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het minderjarigenstrafrecht wordt toegepast en dat wordt afgezien van oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Primair heeft de raadsvrouw bepleit om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft zij bepleit om de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander de aangever op brutale en gewelddadige wijze beroofd van zijn horloge, portemonnee en telefoon, waarbij de aangever in zijn oog en hals is gestoken met een mes. Hierdoor is aan de aangever zwaar en onherstelbaar letsel toegebracht. Als gevolg van de messteek is hij blind geworden aan een oog en moest zijn oog uiteindelijk ook worden verwijderd. Door aldus te handelen hebben de verdachte en diens mededader op grove wijze inbreuk gemaakt op
de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van de aangever komt naar voren dat deze zeer ingrijpende gebeurtenis voor hem enorme lichamelijke, emotionele en financiële gevolgen heeft gehad. Door toedoen van de verdachte is het leven van aangever zo goed als volledig verwoest.
Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 december 2023 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk feit. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof heeft verder acht geslagen op de volgende rapporten die over de verdachte zijn opgesteld:
  • het psychiatrisch rapport Pro Justitia van [psychiater01] van 5 september 2022 en zijn aanvullend psychiatrisch rapport van 11 augustus 2023;
  • het psychologisch rapport Pro Justitia van GZ-psycholoog [psycholoog01] van 31 augustus 2022 en een aanvulling op dat rapport van 11 augustus 2023;
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 14 september 2022 en een aanvulling daarop van 14 december 2023, opgemaakt door [naam01] .
De deskundigen [psychiater01] en [psycholoog01] en reclasseringswerker [naam01] hebben ter terechtzitting in hoger beroep de bevindingen en conclusies uit hun rapporten nader toegelicht en zijn daarbij gebleven.
Uit de rapporten van de psycholoog en psychiater blijkt – kort samengevat – dat bij de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een licht verstandelijke beperking, andere gespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis en een stoornis in cannabisgebruik zijn vastgesteld. Het is hoogst aannemelijk dat deze stoornissen, met uitzondering van de psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis, ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit aanwezig waren. Het advies van de deskundigen is om de beroving in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Verder wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De kans op herhaling van gewelddadig gedrag of ander grensoverschrijdend gedrag wordt door beide deskundigen als hoog ingeschat. Dat, in combinatie met de problematiek van de verdachte, maakt dat behandeling noodzakelijk is. Een pedagogische aanpak met structuur, begeleiding en toezicht is noodzakelijk om de ontwikkelingsmogelijkheden, die overigens als niet heel groot ingeschat worden, ten volle te benutten om het hoge recidiverisico substantieel en duurzaam te verlagen. Daarvoor is een strak kader nodig in de vorm van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Beide deskundigen zijn van oordeel dat een klinische benadering noodzakelijk is om dagelijks effect te kunnen hebben op het gedrag van de verdachte zodat 'nieuw' gedrag ingesleten kan raken en hij op verantwoorde wijze kan resocialiseren. Ondanks zijn verbeterd functioneren, wat vooral toe te schrijven valt aan plaatsing op de huidige afdeling, wordt ingeschat dat het de verdachte niet zal lukken om zich te houden aan voorwaarden, zodat een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet als haalbaar wordt ingeschat om het recidiverisico duurzaam te verlagen.
Het hof volgt de deskundigen in hun conclusies en neemt deze over.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten achttien jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw en in overeenstemming met voornoemde rapporten, ziet het hof in de persoon van de verdachte aanleiding om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is nog relatief jong, is zwakbegaafd en beïnvloedbaar en er bestaat nog ruimte bij de verdachte voor pedagogische gedragsbeïnvloeding en ontwikkeling.
Maatregel
Met inachtneming van de conclusies en de adviezen van de deskundigen in de over de verdachte uitgebrachte rapporten, komt het hof tot het oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel noodzakelijk is, gelet op de gebleken problematiek in de persoon van de verdachte, de noodzaak om de verdachte gedwongen te behandelen in een klinisch kader alsmede het gevaar voor herhaling. Het hof is van oordeel dat de PIJ-maatregel noodzakelijk is om de verdachte ook in de verdere toekomst die structuur, begeleiding en toezicht te kunnen bieden die hij nodig heeft en het risico op recidive te verminderen. Een besloten behandeling is naar het oordeel van het hof op dit moment geïndiceerd. Vanuit een dwingend kader kan worden gewerkt aan meer vrijheden voor de verdachte.
De deskundigen schatten in dat een minder verstrekkende maatregel, of een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet haalbaar is, omdat eerdere interventies waaronder een gedragsbeïnvloedende maatregel niet zijn geslaagd. Vanwege zijn problematiek is de verdachte niet in staat om zich in een vrijere setting aan voorwaarden te houden en in een voorwaardelijk kader is opname in een voor de verdachte geschikte klinische setting niet mogelijk. Op de terechtzitting in hoger beroep hebben de beide deskundigen benadrukt dat de voorzichtige positieve ontwikkeling die de verdachte doormaakt vooral valt toe te schrijven aan zijn verblijf in [detentieadres01] , hetgeen bevestigt dat de verdachte goed gedijt binnen de structuur, begeleiding en toezicht die hem daar geboden wordt.
Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan, aangezien het bewezenverklaarde een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Het hof overweegt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, het leed dat het slachtoffer daarmee is aangedaan, de eerdere veroordelingen van de verdachte, en tevens in aanmerking nemende dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, komt het hof tot het oordeel dat de door de rechtbank opgelegde jeugddetentie van achttien maanden met aftrek passend en geboden is. Dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde feit maakt dit niet anders.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] 1990

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.306.883,43,00, bestaande uit € 1.216.080,00 aan gederfde inkomsten, een bedrag van € 30.803,43 aan overige materiële schade en € 60.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.232.330,05 voor vergoeding van materiële schade en € 60.000,00 voor vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en de vordering beperkt tot het door de rechtbank toegewezen gedeelte.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich kan vinden in de beslissingen van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de posten personal trainer en hondenuitlaatservice. Nu de benadeelde partij de vordering op de terechtzitting heeft beperkt, zijn deze posten in hoger beroep echter niet langer aan de orde.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, nu deze een onevenredige belasting
van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof – evenals de rechtbank – op sommige onderdelen tot matiging over zou moeten gaan. Dit betreft de posten “kosten aanschaf iPhone”, “kosten voor het horloge” en “reiskosten” en de gevorderde immateriële schade. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de schadevergoeding niet hoofdelijk toe te wijzen en het aantal dagen gijzeling op nul te bepalen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof neemt de beslissingen en overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de benadeelde partij over en maakte deze tot de zijne. Dit betekent dat de volgende posten op deze wijze worden toegewezen:
Gederfde inkomsten: € 1.216.080,00
Hotel overnachting in verband met operatie: € 190,50
Eigen risico zorgverzekering: € 885,00
Medicijnen en verzorgingsmaterialen etcetera: € 382,20
Speciaal patiëntenvervoer ambulance: € 950,00
Reiskosten Costa Rica: € 3.823,64
Partner onbetaald verlof: € 1.224,00
Steam Deck Handheld Computer: € 545,00
ONYX BOOX note Air e-ink tablet: € 499,99
Reiskosten familie 150 km x € 0,28 x 42: € 1.764,00
Reiskosten partner 138 km x € 0,28 x 28: € 1.081,92
Reiskosten naar advocaat 227 km x € 0,28 x 3: € 190,68
Reiskosten politiebureau 308 km x € 0,28 x 4: € 344,96
Reiskosten naar ocularist 296 km x € 0,28 x 6: € 497,28
Reiskosten naar GGZ 204 km x € 0,28 x 24: € 1.370.88
Kosten voor kleding: € 500,00
Kosten aanschaf nieuwe iPhone: € 880,00
Horloge Longine: € 1.120,00
Voor wat betreft de toewijzing van de post ‘gederfde inkomsten’ overweegt het hof in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank dat de hoogte van het gevorderde bedrag en de omvang van de onderbouwende stukken op zichzelf geen redenen zijn om te oordelen dat de vordering op dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Ook het feit dat het een schatting betreft maakt dit niet anders, nu de schadepost op een gestructureerde manier van schriftelijke onderbouwing is voorzien en door en namens de benadeelde partij op heldere wijze is toegelicht op de terechtzitting in hoger beroep. De benadeelde partij heeft sinds het bewezenverklaarde feit niet kunnen werken. Blijkens de onderliggende stukken en de toelichting daarop is het gevorderde bedrag gebaseerd op het absolute minimum aan omzet dat gegenereerd had zullen worden. Bovendien is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij vanwege zijn unieke rol binnen het bedrijf de enige was die die omzet had kunnen genereren. Er was geen andere Chief Product Officer en hij was in feite de architect van de datasystemen die werden verkocht aan klanten. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn accountants inmiddels hebben geschat dat het in werkelijkheid gaat om 4 tot 5 miljoen euro aan misgelopen ‘earnout’ als gevolg van het niet kunnen realiseren van de omzet die met hem redelijkerwijs gehaald zou zijn, terwijl de vordering is gebaseerd op een bedrag van 2,4 miljoen euro aan misgelopen ‘earnout’. Een fiscale deelnemersvrijstelling was van toepassing op de verkoop van de BV, zodat de benadeelde partij geen belasting over de misgelopen ‘earnout’ had hoeven afdragen.
Het hof is mede gelet op het vorenstaande van oordeel dat het gevorderde bedrag geheel kan worden toegewezen.
Dit betekent dat het hof, evenals de rechtbank, de vordering tot vergoeding van materiële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 1.232.330,05, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij als gevolg van dit strafbare feit zwaar lichamelijk letsel en ook geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 60.000,00 zoals ook door de benadeelde partij is gevorderd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Hoofdelijkheid en gijzeling
Anders dan door de raadsvrouw bepleit ziet het hof geen grond om af te zien van het hoofdelijk opleggen van de schadevergoedingsverplichting. Zoals hiervoor ten aanzien van het bewijs is overwogen is de verdachte naar het oordeel van het hof immers (samen met een ander) aansprakelijk voor het bij de bewezenverklaarde diefstal gebruikte geweld en het daardoor veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt derhalve vast dat sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW. Dit brengt met zich dat zowel de verdachte als de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Wel ziet het hof in de toepassing van het minderjarigenstrafrecht aanleiding te bepalen dat het aantal dagen gijzeling wordt vastgesteld op nul, zoals ook door de raadsvrouw bepleit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] 1990
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] 1990 ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.292.330,05 (één miljoen tweehonderdtweeënnegentigduizend driehonderddertig euro en vijf cent) bestaande uit € 1.232.330,05 (één miljoen tweehonderdtweeëndertigduizend driehonderddertig euro en vijf cent) materiële schade en € 60.000,00 (zestigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] 1990, ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.292.330,05 (één miljoen tweehonderdtweeënnegentigduizend driehonderddertig euro en vijf cent) bestaande uit € 1.232.330,05 (één miljoen tweehonderdtweeëndertigduizend driehonderddertig euro en vijf cent) materiële schade en
€ 60.000,00 (zestigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 april 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.