ECLI:NL:GHAMS:2024:1846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23-004360-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 51 kilogram cocaïne, alsook voor deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd in eerste aanleg door de rechtbank Amsterdam op 8 december 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 59 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een straf van 29 maanden geëist, maar het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 38 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof oordeelde dat de verdachte een actieve en omvangrijke rol had binnen de criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige handel in cocaïne. De verdachte was betrokken bij het vervoer van cocaïne in een Mercedes Vito en had kennis van de aanwezigheid van de drugs. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij het hof ook de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep voor een deel van de tenlastelegging heeft vastgesteld. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de georganiseerde drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004360-17
datum uitspraak: 2 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730030-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

1.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep feit 2

Het Openbaar Ministerie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens de appelschriftuur van 9 januari 2018 was het hoger beroep mede gericht tegen de vrijspraak van de onder feit 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Op de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2024 heeft de advocaat-generaal meegedeeld dat het hoger beroep zich niet meer richt tegen de vrijspraak van de onder feit 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. De advocaat-generaal heeft verzocht de officier van justitie voor wat betreft dat feit op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Gelet op het voorgaande en gehoord de verdediging, is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek ter zake van feit 2, zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2019, 3 mei 2019, 9 september 2022, 20 september 2022, 4 april 2024, 21 mei 2024, 24 mei 2024, 29 mei 2024 en 2 juli 2024, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

4.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen en voor zover in hoger beroep nog aan de orde is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 april 2014 tot en met 5 april 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland. telkens, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd danwel opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad
  • (ongeveer) 49 kilogram cocaïne (in de woning gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam) en/of
  • (ongeveer) 51 kilogram cocaïne (in de Mercedes Vito met [kenteken] ),
in elk geval telkens een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
3.
hij en/of zijn medeverdachte(n) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 5 april 2014 te Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, hebben deelgenomen aan een criminele Organisatie met het oogmerk om een feit/feiten als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen
  • veelvuldig (onderling en/of met anderen) telefonisch ping contact(en) gehad en/of onderhouden en/of
  • een of meerdere geldbedragen (89230 euro en/of 230000 euro) voorhanden_ heeft/hebben gehad en/of
  • een of meerdere voertuigen (een (personen)auto (merk Citroen Berlingo, met [kenteken] ) en/of een (personen)auto (merk Volkswagen Jetta, met [kenteken] ) en/of een auto (merk Mercedes Vito, met [kenteken] ) voorhanden heeft/hebben gehad en/of ter beschikking heeft/hebben gesteld en/of
  • een of meerdere woningen/panden (de woning(en)/pand(en) gelegen aan de perce(e)l(en) [adres 3] te Amsterdam en/of [adres 4] te Amsterdam en/of [adres 5] te Amsterdam en/of [adres 6] te Amsterdam-Zuidoost en/of [adres 7] te Diemen en/of [adres 2] te Rotterdam) ter beschikking heeft/hebben gesteld waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
en/of
hij (op een of meer tijdstippen)) in of omstreeks de periode van 21 november 2013 tot en met 5 april 2014 te Amsterdam enlof te Rotterdam en/of Diemen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele Organisatie, onder meer bestaande uit de volgende mededader(s):
  • [medeverdachte 1] en/of
  • [medeverdachte 2] en/of
  • [medeverdachte 3]
  • [medeverdachte 4] en/of
  • [medeverdachte 5] en/of
  • [medeverdachte 6]
en/of een of meerdere ander perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en of het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen danwel het opzettelijk aanwezig hebben van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevatten cocaïne, in elk geval van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 ( artikel 2 Opiumwet) en/of
  • het (gewoonte)witwassen van een of meerdere geldbedrag(en) uit misdrijf afkomstig (artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Interpretatie van de tenlastelegging

Het hof acht het aangewezen om, alvorens verder op de zaak in te gaan, zijn interpretatie van de tenlastelegging onder 3 te expliciteren, aangezien de tenlastelegging op dit punt op meerdere manieren kan worden gelezen.
Gelet op de tekst van de tenlastelegging en de samenhang met feit 3, tweede cumulatief/alternatief (deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr met als oogmerk – kort gezegd – de invoer en verkoop van cocaïne), begrijpt het hof dat de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om onder feit 3, eerste cumulatief/alternatief de verdachte de deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) Opiumwet met als oogmerk het plegen van een misdrijf als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet te verwijten. Met herstel van kennelijke misslagen en wegstreping van overbodige gedeelten, leest het hof de tenlastelegging onder feit 3, eerste cumulatief/alternatief daarom aldus dat aan de verdachte wordt verweten dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 15 juni 2014 te Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk om een feit/feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en)cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor wat betreft het tenlastegelegde onder 3, tweede cumulatief/alternatief, leest het hof de naam ‘ [medeverdachte 1] ’ als ‘ [medeverdachte 1] ’, nu [medeverdachte 1] de valse naam is van [medeverdachte 1] .

6.Waardering van het bewijs

a.
Identificatie Ping-gebruikers en bijnamen
Het bewijs tegen de verdachten in het onderzoek 13Koelruit bestaat voor een belangrijk deel uit berichtenverkeer (chatgesprekken via Ping) dat verschillende gebruikers hebben gevoerd met hun BlackBerry-telefoons.
De politie heeft zich ten behoeve van de identificatie van Ping- en/of bijnamen gebaseerd op het onderlinge verband tussen de inhoud van chatberichten, de paallocaties (zendmastgegevens) van de (BlackBerry-)telefoons, de tijdstippen van chatberichten, observaties en de tijdstippen en locaties daarvan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.
De volgende Ping- en/of bijnamen worden aan de verdachten toegeschreven op grond van de bewijsmiddelen:
  • [medeverdachte 4] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 1] , [bijnaam 2] , [bijnaam 3] , [bijnaam 4] en [bijnaam 5] .
  • [medeverdachte 7] heeft gebruik gemaakt van de Ping-naam [bijnaam 6] .
  • [medeverdachte 6] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 7] , [bijnaam 8] , [medeverdachte 6] , [bijnaam 9] , [bijnaam 10] , [bijnaam 11] , [bijnaam 12] en [bijnaam 13] .
  • [medeverdachte 5] heeft gebruik gemaakt van de Ping-naam [bijnaam 14] .
  • [verdachte] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 15] , [bijnaam 16] en [bijnaam 17] .
  • [medeverdachte 1] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 18] en [bijnaam 19] en [bijnaam 20] .
  • [medeverdachte 2] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 21] en [bijnaam 24] .
Ping- en bijnamen [bijnaam 15] / [bijnaam 16] / [bijnaam 17]
De verdachte [verdachte] heeft ontkend dat hij de persoon is geweest die gebruik heeft gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 15] / [bijnaam 16] / [bijnaam 17] . De verdediging heeft aangevoerd dat onduidelijk is wie er bedoeld wordt met [bijnaam 15] / [bijnaam 16] / [bijnaam 17] . De naam ‘ [bijnaam 15] ’ kan een afkorting zijn voor de naam ‘ [achternaam] ’, maar kan ook duiden op ‘kameraad’, ‘zwager’ en nog veel meer. Uit het dossier blijkt dat meerdere personen worden aangeduid met de naam [bijnaam 15] / [bijnaam 16] en het zou dan ook goed kunnen dat er meerdere personen worden bedoeld met [bijnaam 15] / [bijnaam 16] . Bovendien is de herkenning van de verbalisanten van de verdachte op 8 februari 2014 op grond waarvan de politie vaststelt dat de verdachte [bijnaam 15] / [bijnaam 16] / [bijnaam 17] is, onvoldoende onderscheidend en specifiek. Ook is niet vastgesteld dat [bijnaam 17] en [bijnaam 15] / [bijnaam 16] dezelfde persoon zijn.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [verdachte] de persoon is geweest die gebruik heeft gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 15] / [bijnaam 16] / [bijnaam 17] . Het hof acht daartoe de volgende omstandigheden in onderlinge samenhang bezien redengevend.
Op 21 maart 2014 komt er bij de telefoon van [medeverdachte 2] een contactaanvraag van ‘ [bijnaam 17] ’ binnen via Ping. Aan deze contactaanvraag van ‘ [bijnaam 17] ’ is het ping-nummer 2B5C0B29 gekoppeld. Bij de aanhouding van [verdachte] wordt bij hem een BlackBerry-telefoon aangetroffen waar exact hetzelfde ping-nummer 2B5C029 aan gekoppeld is als aan dat van de contactaanvraag van ‘ [bijnaam 17] ’.
Op 8 februari 2014 vinden er Ping-gesprekken plaats tussen [medeverdachte 7] (als ‘ [bijnaam 6] ’) en de gebruiker van het Ping-account ‘ [persoon 6] ’ en tussen [medeverdachte 7] en ‘ [bijnaam 17] ’. De volgende berichten worden verstuurd via Ping:
17.17.06 u [bijnaam 17] aan [bijnaam 6] : Schat
17.17.09 u [bijnaam 17] aan [bijnaam 6] : Ben je thuis?
17.26.55 u [bijnaam 6] aan [bijnaam 17] : Nee, ik ben tijdelijk verhuisd ivm een renovatie
17.27.36 u [bijnaam 17] aan [bijnaam 6] : Waar zie ik je?
17.28.08 u [bijnaam 6] aan [bijnaam 17] : Waar zit je?
17.28.17 u [bijnaam 17] aan [bijnaam 6] : Bij jouw thuis.
17.42.52 u [bijnaam 6] aan [persoon 6] : Schat, is dat met die mensen waar jij nu mee samen bent, heeft [bijnaam 15] ( [bijnaam 16] ) daarmee gesproken?
17.43.10 u [persoon 6] aan [bijnaam 6] : Nee
17.44.10 u [bijnaam 6] aan [persoon 6] : Want [bijnaam 15] is hier bij mij.
Uit bovenstaand gesprek volgt dat ‘ [bijnaam 17] ’ ‘ [bijnaam 6] ’ wil zien en dat hij bij haar thuis is. ‘ [bijnaam 6] ’ schrijft dat zij zelf op dat moment niet thuis is en dat zij tijdelijk is verhuisd, hetgeen overeenkomt met bevindingen van de politie dat [medeverdachte 7] in verband met een verbouwing tijdelijk ergens anders woont. Uit het bevolkingsregister en observaties is gebleken dat [medeverdachte 7] ten tijde van het versturen van bovenstaande Ping-berichten ingeschreven stond op het adres [adres 3] te Amsterdam.
Op camerabeelden van 8 februari 2014 omstreeks 17.29 uur wordt waargenomen dat een donkerkleurige personenauto bij de [adres 3] komt aanrijden. Dit is ongeveer een minuut nadat ‘ [bijnaam 17] ’ via Ping heeft aangegeven dat hij bij [medeverdachte 7] thuis is. De donkerkleurige personenauto heeft een metalen lijst aan de onderzijde van het zijraam en een spoiler boven het achterraam met daarin een derde remlicht. Omstreeks 17.38 uur wordt waargenomen dat er een tweede personenauto in de straat komt aanrijden en 43 seconden later is op de camerabeelden te zien dat [medeverdachte 7] in beeld komt bij de woning aan de [adres 3] . Bij het betreden van de woning wordt [medeverdachte 7] rond 17.39 uur op de camerabeelden met een lange, kale man gezien. Omstreeks 18.14 uur is op camerabeelden te zien dat [medeverdachte 7] en dezelfde lange, kale man de woning verlaten. In de tussentijd is er niemand de woning in of uit gelopen.
Het hof is van oordeel dat de man die op 8 februari 2014 met [medeverdachte 7] is gezien op de camerabeelden van de [adres 3] [verdachte] is. Het hof acht daartoe de volgende omstandigheden in onderlinge samenhang bezien redengevend:
  • Uit eerdere observaties van de politie is gebleken dat [verdachte] meerdere keren gebruik heeft gemaakt van een zwarte Mercedes. De politie constateert dat de zwarte Mercedes waarin [verdachte] meerdere malen is gezien gelijkenissen vertoont met de donkerkleurige personenauto die op 8 februari 2014 omstreeks 17.29 uur wordt waargenomen bij de woning aan de [adres 3] . Beide auto’s hebben aan de bovenzijde van het achterraam een spoiler die is voorzien van een derde remlicht en een metalen lijst aan de onderzijde van de zijramen.
  • De jas die de man op 8 februari 2014 draagt komt overeen met de jas waarin [verdachte] eerder op 14 januari 2014 is gezien bij de woning aan de [adres 3] .
  • De man van 8 februari 2014 komt qua haardracht (kaal), lengte en postuur overeen met [verdachte] . Hierbij valt op dat het hoofd van de man van 8 februari 2014 wanneer hij voor de woning staat tot net onder het huisnummerbord van de woning komt, hetgeen ook te zien is op camerabeelden van 17 januari 2014 van [verdachte] wanneer hij dezelfde woning bezoekt en op dezelfde plaats voor de woning staat.
Gelet op de omstandigheid dat bij [verdachte] een BlackBerry-telefoon is aangetroffen waar een ping-nummer aan gekoppeld was dat gebruikt is bij een contactaanvraag door de gebruiker van het Ping-account ‘ [bijnaam 17] ’, de herkenning van de lange, kale man op 8 februari 2014 als [verdachte] en de overeenkomsten wat betreft inhoud en tijdstippen van de chatberichten van 8 februari 2014 met de observatie van diezelfde datum bij de [adres 3] , concludeert het hof dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het Ping-account ‘ [bijnaam 17] ’.
Dat ‘ [bijnaam 17] ’ en [bijnaam 16] / [bijnaam 15] dezelfde persoon zijn blijkt naar het oordeel van het hof uit het Ping-bericht dat [medeverdachte 7] naar de gebruiker van het Ping-account [persoon 6] stuurt op 8 februari 2014 omstreeks 17.44 uur. Zij schrijft dan ‘ [bijnaam 15] is hier bij mij’. Dit bericht wordt gestuurd ongeveer een kwartier nadat [medeverdachte 7] met ‘ [bijnaam 17] ’ heeft afgesproken en nadat gezien is dat zij met [verdachte] bij de woning aan het [adres 3] naar binnen gaat. In de tussentijd is er niemand de woning in of uit gelopen. Dat [bijnaam 15] / [bijnaam 16] ook andere betekenissen heeft of eventueel op iemand anders zou kunnen duiden doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af, omdat het chatbericht van de medeverdachte [medeverdachte 7] naadloos aansluit bij haar observatie met de medeverdachte [verdachte] .
b.
Feit 1 (zaaksdossier ‘100 kilo’)
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof feit 1 bewezen zal verklaren voor zover dat ziet op de 51 kilo cocaïne die in de Mercedes Vito is aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] geen wetenschap had van de cocaïne die zich in de verborgen ruimte van de Mercedes Vito bevond.
Oordeel van het hof
Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
Op 5 april 2014 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met de Mercedes Vito met [kenteken] cocaïne opgehaald en zijn daarmee naar de woning aan de [adres 2] te Rotterdam gereden.. Na door [medeverdachte 1] te zijn gebeld heeft [verdachte] zich bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de parkeergarage bij de [adres 2] gevoegd. Vervolgens is de in die garage staande Mercedes Vito weggereden met [verdachte] achter het stuur en [medeverdachte 1] als bijrijder. Toen hij met deze auto de garage wilde verlaten, greep de politie in en heeft [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden. De Mercedes Vito is door de politie doorzocht waarbij in een verborgen ruimte van de Mercedes Vito ongeveer 51 kilo cocaïne is aangetroffen.
[medeverdachte 1] heeft een bekennende verklaring afgelegd voor wat betreft zijn aandeel in dit feit en kan verantwoordelijk worden gehouden voor de in de Mercedes Vito aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Het hof is van oordeel dat naast [medeverdachte 1] ook [medeverdachte 2] en [verdachte] als medeplegers moeten worden aangemerkt.
De feitelijke betrokkenheid van [verdachte] blijkt uit het voorgaande. [verdachte] heeft op 5 april 2014 de Mercedes Vito bestuurd met daarin (in de verborgen ruimte) ongeveer 51 kilo cocaïne.
Dat hij wist dat in de Mercedes Vito cocaïne zat, leidt het hof af uit het volgende.
Zoals volgt uit het hierna te bespreken zaaksdossier ‘criminele organisatie’ zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] contacten van [verdachte] waarmee hij zich destijds, zo is het hof van oordeel, in georganiseerd verband bezig hield met grootschalige cocaïnehandel. [verdachte] is door één van hen - [medeverdachte 1] - gebeld, waarna hij hen beiden heeft getroffen in een parkeergarage. [verdachte] is met [medeverdachte 1] in de Mercedes Vito weggereden met de zich in de verborgen ruimte bevindende cocaïne. Dit past bij een nauw samenwerkingsverband binnen voornoemde criminele organisatie. In dat verband is ook van belang de notitie in het hierna te bespreken kasboek van deze organisatie dat is aangetroffen op de [adres 7] te Diemen. Daarin staat bij de datum van 5 april 2014 genoteerd “€ 2.329.330 [bijnaam 15] van Estrelle”. Zoals hiervoor besproken wordt [verdachte] ook ‘ [bijnaam 15] ’ genoemd. Estrella is het Spaanse woord voor ster. Het merendeel van de in de Mercedes Vito aangetroffen pakketten cocaïne was voorzien van een gestanste ster. Op grond hiervan concludeert het hof dat deze aantekening ziet op die inbeslaggenomen cocaïne. Het wijst er ook op dat voor de cocaïnetransactie een bedrag van € 2.329.330 is betaald door [verdachte] .
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat [verdachte] wist dat de Mercedes Vito cocaïne bevatte. Er volgt verder ook uit dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten aanzien van de ongeveer 51 kilo cocaïne die daarin is aangetroffen. Gelet op zijn rol én wetenschap, waarmee hij mede de beschikkingsmacht had over de cocaïne in de Mercedes Vito, kan [verdachte] dan ook als medepleger worden aangemerkt.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – indien het hof niet tot een vrijspraak komt en het proces-verbaal van de verbalisant T-076 tot het bewijs bezigt – verzocht deze verbalisant als getuige te horen.
Op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman hoeft niet te worden beslist, nu het proces-verbaal van de verbalisant T-076 niet tot het bewijs wordt gebezigd.
c.
Feit 3 (criminele organisatie)
De tenlastelegging
De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om cumulatief/alternatief ten laste te leggen het deelnemen aan criminele drugsorganisatie in de periode van 1 november 2013 tot en met 5 april 2014 en/of aan een organisatie ex art. 140 Sr met het oogmerk van internationale cocaïnehandel en gewoontewitwassen in de periode van 21 november 2013 tot en met 5 april 2014.
Beoordelingskader deelneming aan criminele organisatie
De in de strafbaarstelling van artikel 11a (oud, thans b) Opiumwet bedoelde organisatie die – kortgezegd – tot oogmerk heeft het plegen van een of meer drugsdelicten, hangt nauw samen met de organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven (in het algemeen) als bedoeld in artikel 140 (Sr).
De rechtspraak van de Hoge Raad over de bestanddelen van artikel 140 lid 1 Sr laat zich op hoofdlijnen als volgt weergeven.
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor 'deelneming' in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het 'oogmerk' tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Bij de vaststelling van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Zaaksdossier 100 kilo
In de ochtend van 5 april 2014 zijn twee dozen met cocaïne vanuit een Mercedes Vito met [kenteken] naar een woning aan de [adres 2] in Rotterdam gebracht. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben de dozen naar binnengebracht. [medeverdachte 1] heeft de dozen in een badkamer/wc van de woning zijn gezet.
In de namiddag van 5 april 2014 wordt dezelfde Mercedes Vito, na enkele uren weg te zijn geweest, weer in de nabijheid van dezelfde woning geparkeerd. [medeverdachte 2] haalt vervolgens een tas met cocaïne uit dezelfde woning. De cocaïne uit de tas is vervolgens in een verborgen ruimte in dezelfde Mercedes Vito gelegd. Vervolgens is de Mercedes Vito weggereden met [verdachte] achter het stuur en [medeverdachte 1] als bijrijder, waarna zij zijn aangehouden. In een verborgen ruimte van de Mercedes Vito wordt ongeveer 51 kilo cocaïne aangetroffen. Bij een doorzoeking van de woning is ongeveer 49 kilo cocaïne aangetroffen. De cocaïne in de auto en die in de woning is afkomstig uit één partij.
De cocaïne in de pakketten bevatte onder meer merktekens van een ster.
In de woning zijn een vacumeermachine en vacüumzakken aangetroffen, alsmede twee sealapparaten, sealfolie en doosjes met onderzoekshandschoenen.
[medeverdachte 3] was de bewoner van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam. [medeverdachte 2] was een regelmatige bezoeker van het pand.
Aangetroffen administratie
Notitieblokje [adres 2]
In de woning aan de [adres 2] is een notitieblokje aangetroffen. Daarin staan aantekeningen die verband houden met onder meer hoeveelheden “estrella” en “flor” die binnenkomen en wat er door wie wordt meegenomen. Bij 22 februari 2014 staat genoteerd:
141-W
34-pak
24-flor (hof: bloem)
1-rojo
3-estrella (hof: ster)
Total 203
Bij 27 februari 2014 staat genoteerd:
Meegenomen door [bijnaam 18] (hof: [medeverdachte 1] ): W:33 pak:16 flor:14
Total 63
Vervolgens staat er:
203
63
--
140
Verder staat genoteerd dat ‘ [bijnaam 21] ’ (hof: [medeverdachte 2] ) 8 met een W meeneemt. Vervolgens staat er:
108
-8
---
100
Op 7 maart 2014 neemt [bijnaam 21] 5 stuks met een W mee waarna er
3 overblijven met het symbool van een (david) ster
Ook staat genoteerd: adres [adres 2]
Hieronder staan diverse symbolen waaronder een (david)ster
en een W.
Bruna collegeblok
Op 15 juni 2014 is bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres 7] te Diemen in een verborgen ruimte een Bruna collegeblok aangetroffen. In dit collegeblok wordt over de periode 1 februari 2014 tot en met 10 april 2014 een kasboek bijgehouden. In dit kasboek worden in die periode in- en uitgaven bijgehouden. Tevens wordt er bij elke in- en uitgave een bijschrift in de Spaanse taal geschreven.
In het kasboek komen de namen [bijnaam 18] ( [medeverdachte 1] ), [bijnaam 2] ( [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ), [bijnaam 21] ( [medeverdachte 2] ) en [bijnaam 16] ( [verdachte] ) voor.
Op 10 februari 2014 zit er € 1.396.672 in kas en ‘brengt [persoon 3] van [medeverdachte 6] ’ een bedrag van € 28.000. Ook ‘brengt [persoon 3] van [bijnaam 18] ’ een bedrag van € 18.000 alsmede van ene [persoon 4] een bedrag van € 28.000, waarna er een bedrag van € 1.470.672 ‘in kas’ is. Uit het kasboek blijkt dat door of door namens [bijnaam 16] veelvuldig geld wordt gestort. Zo ‘brengt [persoon 3] van [bijnaam 16] ’ op 5 maart 2014 een bedrag van € 224.000, ‘brengt [bijnaam 18] van [bijnaam 16] ’ op 6 maart 2014 een bedrag van € 1.465.000 en ‘brengt [persoon 3] van [bijnaam 16] ’ op 7 maart 2014 bedragen van € 346.000 en € 111.400. Op diezelfde dag brengt ‘brengt [persoon 3] van [bijnaam 18] ’ ook een bedrag van € 60.000, ‘brengt [bijnaam 18] 120.000 rectificatie 130.000 [bijnaam 16] W’ en ‘brengt [persoon 3] 66.000 rectificatie 67.000 [bijnaam 16] Estrella’. Op 5 april 2014 komt een bedrag binnen van € 2.329.330 met de omschrijving ‘ [bijnaam 16] van Estrelle’. Ook [bijnaam 21] komt voor in dit kasboek. Op 2 maart 2014 komt er een bedrag binnen van € 224.000 met de omschrijving ‘Inkomend [bijnaam 18] [bijnaam 21] ’ en op 3 maart 2014 gaat er een bedrag van € 5.000 uit in verband met ‘Transport [bijnaam 21] ’ Op 20 maart 2014 staat er bij de inkomsten een bedrag van € 50.000 vermeld met de omschrijving ‘Inkomend [bijnaam 2] ’. Er gaan regelmatig bedragen uit naar ‘papa’ of ‘papi’, zoals op 8 maart 2014 een bedrag van € 2.000.000 en op 9 maart 2014 een bedrag van € 1.000.000. Ook gaat er geld uit naar ‘ [persoon 2] ’. Bij de omschrijving bij de transacties komen verder termen voor als ‘Pescado’ en ‘Pez’ (hof: vis), alsmede zijn er uitgaven voor koffers, tickets, een scanner, telefoons en Blackberry’s/BB’s. Op 25 februari 2014 staat een uitgaand bedrag van € 1600 vermeld met de omschrijving: ‘uitgaand huur appartement overhandiging [medeverdachte 6] ’.
Handy collegeblok
Bij de doorzoeking van de genoemde woning aan de [adres 7] is in dezelfde verborgen ruimte een Handy collegeblok aangetroffen. In dit collegeblok zijn in totaal tien zijden van bladzijden beschreven. Er staan verschillende berekeningen en Spaanse teksten in. De maand januari wordt genoemd en 3 data in februari. In het collegeblok staan uitgaven vermeld en ‘verzendingen [luchtvaartmaatschappij 2] ’. Er is ‘100’ aan [bijnaam 18] gegeven ‘alvorens af te reizen’. Ook staat vermeld: ‘5.398 moneytransfers naar het dorp’. Verder komen de termen ‘AK container verdieping 50-72’ en ‘postzakken geregistreerd of niet geregistreerd’ voor. De naam ‘ [persoon 5] ’ staat een aantal keer vermeld en verder staat vermeld: ‘deze informatie voor [persoon 5] vertrek Braz. (het hof begrijpt: Brazilië’) aankomst hier’. Er komt bij de berekeningen een aantal symbolen/merktekens/afkortingen voor, waarbij het symbool van een stervorm meerdere malen terugkomt. Ook komen de termen ‘Fdx’/’FEDEX’, ‘W’ en ‘Pez’ (vis) voor. Er staan ook telefoonnummers opgenomen. In het collegeblok komen verder voor de namen [persoon 7] en [persoon 2] , aan wie iets is gegeven.
Pinggesprekken
Op 21 november 2013 pingt ene [persoon 11] aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘hoeveel meisjes heeft hij op reis?’ [medeverdachte 4] vraagt: ‘Hoeveel Peruaanse meisjes heb je bij je?’ en ‘degene die op reis zijn, zijn Colombiaans’. [persoon 11] vraagt aan [medeverdachte 4] : ‘heb je met [persoon 6] (het hof begrijpt: [persoon 6] ) gesproken over hoeveel ik moet betalen voor de meisjes die onderweg zijn?’ [bijnaam 3] antwoordt: ‘hij had het over ongeveer 6000 eu, zoiets, ik weet niet of ik je dat moest geven ofzo, wacht tot de meisjes aankomen en dan laat ik het je weten’.
Op 22 november 2013 pingt [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ) naar [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ) ‘ik was het meisje met de roze jurk aan het laten zien aan een vriend die over is uit Barsa (Barca, het hof begrijpt: Barcelona).
Op 25 november 2013 pingt [bijnaam 24] ( [medeverdachte 2] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘jongen, houd voor mij een filet apart, ik kom die zo ophalen’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ok jongen, ik laat dat voor jou in dat doosje, okay’, waarop [medeverdachte 2] pingt: ‘Jongen, is er voor meerderen genoeg, Papi als dat in de smaak valt, dan bestellen zijn nog zo’n 20 maaltijden bij ons’ en ‘de documenten zijn al in orde, ze bestelden er nog een bij mij, kun je dat voor mij apart leggen alsjeblieft’.
Op 28 november 2013 pingt [bijnaam 20] ( [medeverdachte 1] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘Jongen, doe mij een lol, kun je een STER aan [bijnaam 21] ( [bijnaam 21] ) (hof: [medeverdachte 2] ) geven, want die staat buiten’, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ok’.
Op 2 december 2013 pingt [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘is er nog wat voor de landgenoten?’ waarop deze antwoordt: ‘El pez (de vis)’.
Op 24 november 2013 pingt [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘Leito, wat vind je ervan, Negrito is me al aan het pingen vanwege de Gata (Kat), of jullie om 11 uur bij jou op kantoor kunnen afspreken’. [medeverdachte 4] antwoordt ‘Doe maar’ en ‘zeg tegen je vrienden dat ik dat meisje heb, die ster, die ene waar zij van houden’.
Op 30 november 2013 om 14:07 uur pingt [bijnaam 6] ( [medeverdachte 7] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ) dat zij hem nodig heeft en pingt deze dat hij zo langs komt. Diezelfde dag vanaf 16:46 uur pingt [medeverdachte 4] aan [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ): ‘Ja [medeverdachte 6] , ben je thuis, [bijnaam 6] is me een voorstel aan het doen, met wat over is van de katten’. Om 18:27 uur pingt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] : ‘En wat voor voorstel heeft [bijnaam 6] jou gedaan over de katten’. [medeverdachte 4] reageert: ‘Ze zegt tegen me dat zij de katten geeft aan haar, als onderpand, en ze geeft ons eu’. [medeverdachte 6] vraagt: ‘voor hoeveel?’, waarop [medeverdachte 4] reageert met: ‘25’.
Op 1 december 2013 pingt [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ) aan [bijnaam 6] ( [medeverdachte 7] ) of zij geld aan [persoon 7] heeft gegeven. [medeverdachte 7] reageert: ‘Meneer, [persoon 7] heeft wat hij daar heeft genomen gekregen… Dat van die pgp telefoons heeft hij ook genomen en dat wat jij aan hem hebt gegeven en bij mij hebt afgetrokken… Voor zover ik weet…’. Eveneens op 1 december pingt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 7] : ‘Heb jij toevallig nog wat saldo. Om 6000 in Barsa (het hof begrijpt: Barcelona) af te geven en dan krijg jij het hier’.
Op 13 december 2013 pingt ene [persoon 8] aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘de fedex lossen zichzelf op’. [medeverdachte 4] schrijft: ‘probeer het ajb’ waarop [persoon 8] antwoordt: je meneer, ik ben er mee bezig, maar de W wordt voor 9 aangeboden vriend.’
Op 13 december 2013 pingt [bijnaam 20] ( [medeverdachte 1] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘we moeten naar de R (het hof begrijpt: Rotterdam) om hetzelfde toen doen als laatst’ en ‘ouwe, weet jij of er nog bollen daar in de R zijn’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘ik denk ongeveer 100’ waarop [medeverdachte 1] pingt: ‘als er 100 over zijn, dan is het genoeg.’
Op 14 december 2013 pingt [bijnaam 20] ( [medeverdachte 1] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘Ouwe bij [persoon 2] , want zij wilden weer een andere zending voor hem doen’.
Op 8 en 9 februari 2014 vindt er een uitgebreide pingconversatie plaats tussen [bijnaam 6] ( [medeverdachte 7] ) en ene [persoon 9] . Er wordt gesproken over ’48 units (…) voor 1.3 miljoen’. [medeverdachte 7] pingt: ‘ik kan mij niet heugen dat zij er voor eentje (unit) een prijs van 28 X-X hebben gegeven’. [persoon 9] pingt: ‘Je betaalde toen voor 27 dat van die oogst, want het was gedaald tot 26’ en [medeverdachte 7] pingt: ’Kijk, de prijs was toen tot de bodem gezakt’. Zij pingt verder: ‘het betalen van het verstoppen, het transport en dat alles daarom zeg ik dat het niet eerlijk is dat ik zulke kleine percentages/marges krijg, want ik neem wel de verantwoording en dubbel risico, door het eruit te halen en te verkopen’ en ‘Zeg me de waarheid; horen jullie daar niet wat de straatprijs is?’ Ook pingt zij: ‘Bovendien van wat ik verdien laat ik hen een verstopplek in de auto’s aanbrengen en maak die klaar voor het transport’ en ‘Maar ik moet de chauffeurs daarvan betalen, de kinderoppas, de huur van de verschillende huizen, dat alles moet ik van de verkoop doen’. Voorts pingt [medeverdachte 7] : ‘Daarom houd ik er zo weinig aan over, jij deelt het, fifty fifty met mij, maar daar deel jij met niemand; ik deel het hier in 2-en en daarnaast vraagt de [persoon 7] ( [persoon 7] ) nog commissie aan mij mijn zusje moet ik wat geven.’ [persoon 9] pingt dat hij deze week 5 miljoen naar ‘de [persoon 7] ( [persoon 7] )’ heeft gestuurd en ‘dat van die verstopplaats, ik heb je/hem nooit die investering berekend van wat ik erin gestopt had, dat neem ik voor mijn rekening’. [medeverdachte 7] pingt: ‘kijk, mijn zus is zo beledigd dat zij zelfs daarheen is gegaan en mij niet eens ingeseind had’. Er wordt verder gesproken over investeringen, percentages, kopen, verzenden/vervoeren en verkopen. Ook wordt er gesproken over ‘een inspecteur’, ‘de/die stier’ (het hof begrijpt: Spanje/een Spanjaard), ‘daaruit halen’, ‘hoeveel passen er in eentje’ en pingt [medeverdachte 7] : ‘Of laden zij daar zo maar gratis de handel in daar bij Tante Marta?? (het hof begrijpt: Santa Marta, havenplaats in Colombia’ en ‘zij kwam met dat jurkje aan, met W op de ene kant en Simpson op de andere kant.’ Als het op een gegeven moment over ‘geld geven’ gaat laat [medeverdachte 7] zich over de ping ontvallen: ‘Dat ontbreekt er nog maar aan, dat zij mij laten betalen wat ik niet heb opgegeten!’
Op 11 maart 2014 pingt ‘ [persoon] ’ (blijkens de verklaring van [medeverdachte 6] is dit [persoon] / [persoon] , woonachtig in Colombia) aan [bijnaam 24] ( [medeverdachte 2] ): ‘het is een goede plek niemand heeft het ooit gedaan het komt binnen via een scheepsluik in de boeg (voorschip)’ waarop [medeverdachte 2] antwoordt: ‘ok, dat is mogelijk, met hoeveel wil je beginnen’. ‘ [persoon] ’ reageert: ‘met 50’. [medeverdachte 2] pingt: ‘hier zeggen ze tegen mij dat je ze zelf daar zet Je komt ertussen omdat eruit te halen, hier willen ze 5 zetten bij vertrek’ en ‘voor wanneer wil je werken?’ en ‘zij zeggen dat het aan kan komen waar je wil’. ‘ [persoon] ’ pingt: ‘het kan donderdag bij hope bay’. [bijnaam 24] reageert: ‘er is geen probleem, zet het, is het mogelijk, ze zijn klaar’. ‘ [persoon] ’ pingt: ‘Tur – moin s Martha – Flushing (Vlissingen) – dover – rotter’ waarop [medeverdachte 2] reageert: ‘het moet naar Antwerpen, niet naar Rotterdam’. ‘ [persoon] ’ pingt: ‘ja meneer is het mogelijk dat je naar de inspecteur kan gaan voordat hij komt zodat (j)e hem instructie kan geven, wel het kan elke week’.
Op 23 mei 2014 pingt [bijnaam 14] ( [medeverdachte 5] ) aan [bijnaam 5] ( [medeverdachte 4] ): ‘deze hier wil mij alleen maar stressen en hij heeft mij dat mooie meisje niet gegeven’.
Op 27 mei 2014 pingt ‘ [persoon] ’ aan [bijnaam 8] ( [medeverdachte 6] ): ‘want die vriend heeft goede dingen om met de “fly” te doen, hij heeft familie daar en die mensen hebben dat geregeld om hier te kunnen werken’ en ‘die familieleden van hem zijn van de douane en zij kunnen het regelen vanuit hier’. ‘ [persoon] ’ pingt: ‘ondertussen moeten wij de buikriem aanhalen, wel dat is er bijna hij is de 17de vertrokken en duurt 25 dagen’. [medeverdachte 6] antwoordt: ‘ik hoop dat dat goed gaat’ en ‘dikke doe me een plezier wat voor naam die bus heeft’. ‘ [persoon] ’ reageert: ‘boston’ en ‘Medi tokyo’ (hof: dit zijn schepen, dossier criminele organisatie p. 628) en ‘Amsterdam’.
Op 4 juni 2014 pingt [bijnaam 8] ( [medeverdachte 6] ) aan [persoon 9] : ‘nu blijkt dat ze niet mooi zijn, niet compleet’. [persoon 9] reageert: ‘hoe kan het zijn dat ze incompleet zijn terwijl ze hier een voor een gewogen zijn’. [medeverdachte 6] pingt: ‘ik ben gisteren wezen kijken’. [persoon 9] reageert: ‘ze hebben het hier nagelopen en gecontroleerd en hebben de jurk uit laten doen’, waarop [medeverdachte 6] pingt: ‘we hebben er balletjes van gemaakt maar miste wel de jurk’ en ‘schat luister laten we niet vechten toen we er bolletjes van maakten toen miste er een beetje’. [persoon 9] reageert: ‘het zal wel een paar zijn die ze nagelopen hebben, of de weegschaal is slecht geeikt’.
Op 7 juni 2014 pingt [bijnaam 14] ( [medeverdachte 5] aan [bijnaam 1] ( [medeverdachte 4] ): ‘zoon ik heb je nodig om een gunst voor me te doen, de gegevens geven van een bloem’.
De wet van de stilte
Op 5 april 2014 worden [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aangehouden. [medeverdachte 2] schrijft op de muren van de luchtplaats (vertaald): ‘Wet van de stilte jongens, voor iedereen’.
De door [verdachte] verrichte werkzaamheden en het overnemen daarvan door [medeverdachte 4]
De pinggesprekken hierna geven een beeld van de rol van [verdachte] vóór zijn aanhouding op 5 april 2014 en ook van hoe het ná deze aanhouding verder gaat.
Op 11 april 2014 pingt [bijnaam 5] ( [medeverdachte 4] ) aan [bijnaam 22] ( [medeverdachte 6] ): ‘ze gaan me zo spreken’, waarop [medeverdachte 6] antwoordt: ‘ja je weet het ze tegen hem dat hij ons daarmee moet helpen’ en ‘zeg tegen dat je dezelfde mensen hebt als [bijnaam 17] (hof: [verdachte] ), maar [bijnaam 4] neem zijn ping ok, vraag het aan hem zodat we direct kunnen handelen’. Hierop stuurt [medeverdachte 4] een uitnodiging naar een PIN-nummer dat in gebruik is bij de hiervoor genoemde [persoon 10] . Later die avond vraagt [medeverdachte 6] over de ping aan [medeverdachte 4] : ‘heb je hem gesproken’ waarop [medeverdachte 4] antwoordt: ‘ik heb hem al uitgenodigd ik wacht tot hij mij heeft toegevoegd’. Op 12 april 2014 neemt [persoon 10] contact op met [medeverdachte 4] . Deze laatste pingt: ‘meneer, de vriend heeft tegen je gezegd dat wat [bijnaam 17] heeft, dat hebben wij hier, natuurlijk met dezelfde mensen’. [persoon 10] pingt: ‘met de mensen hier vormen we een hele goede groep. We hebben 4 klussen voor P gedaan en we hebben er 1 in de pijplijn, ja, hij heeft me alles verteld en we kunnen werken, we hebben “Marines” en “ [luchtvaartmaatschappij] ” op 100% alles geregeld per “Emp” of “C” door of met de wekelijkse bloem’. (hof: [luchtvaartmaatschappij] is een luchtvaartmaatschappij in Zuid-Amerika, de ‘C’ heeft betrekking op [luchtvaartmaatschappij] Cargo (=vracht) en ‘Emp’ nop [luchtvaartmaatschappij] Empresas (=bedrijven), dossier criminele organisatie p. R 31-32). [medeverdachte 4] antwoordt ‘oké meneer, oké meneer, wacht even en dan spreek ik met die mensen af waarvan ik je al zei dat het dezelfden zijn en als ik bij hen ben dan spreek ik je en coördineren we het mee eens’. Later die dag pingt [persoon 10] aan [medeverdachte 4] : ‘ik heb een vriend in Sao die de deur voor [luchtvaartmaatschappij 2] heeft, alles kost 9000 u, probeer een koffer van 20 als je daar de deur hebt, deze daarheen is 50 en 50 en jij schiet er één voor me voor de eerste keer’. [medeverdachte 4] reageert: ‘goed meneer, ik spreek met die mannen af en laat ik het je weten, dat zal maandag worden’. [persoon 10] reageert: ‘ [bijnaam 17] zou het doen’. Op 20 april 2014 pingt [persoon 10] aan [medeverdachte 4] : ‘als u wilt kunnen we een poging doen met een doos bloemen (flor) we zetten 8xc/u’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘super doet u het meneer, morgen praat ik met mijn vriendin hier zodat coördineren’. [persoon 10] pingt: ik vertel u wat we voor [bijnaam 17] waren aan het doen’ en ‘voor [bijnaam 17] zijn 4 retours gedaan het was altijd transit/op doorreis naar rusland’.
Verklaringen van getuige [getuige]
Het hof verwijst in de tekst van deze overwegingen met voetnoten naar de betreffende bewijsmiddelen betrekking hebbend op de getuige [getuige] .
[getuige] is een Italiaanse getuige die in Italië in ruil voor bescherming en een korting op zijn straf terzake van een aantal ‘klussen’ (het hof begrijpt: drugsdelicten) verklaringen heeft afgelegd over misdaden waarvan hij op de hoogte was en over die personen die daarbij betrokken waren. [1] Hij heeft - samengevat - het volgende verklaard.
De gebroeders [personen] zaten in de drugshandel en verbleven in Rome. Zij hebben geprobeerd rechtstreeks vanuit Argentinië en Uruguay klussen te doen en zij deden ook Nederland aan. Ze hebben een ontmoeting gehad met ‘ [bijnaam 2] ’ (het hof begrijpt dat het hier om ‘ [bijnaam 2] ’ gaat), een Colombiaan die in Nederland zat. In Nederland was een groepering die bestond uit [bijnaam 2] , [persoon 7] , [persoon 6] , [medeverdachte 6] en de zus van [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] en haar zus zijn Colombianen maar wonen in Nederland, [medeverdachte 6] in Amstelveen. [bijnaam 2] , [persoon 6] , [medeverdachte 6] en haar zus zijn in 2014 gearresteerd in verband met drugs. [2]
[medeverdachte 6] handelde samen met haar zus en zwager in drugs en stond een beetje onder haar zus. Zij heeft meegedaan met [getuige] in een partij drugs die rechtstreeks vanuit Colombia naar de haven in Vado (Italië) ging. [medeverdachte 6] heeft hem in Milaan een code gebracht van de container. [medeverdachte 6] is vanuit Spanje naar Milaan gekomen, want zij had de code in Spanje opgehaald. Deze partij drugs is in april 2014 beslag genomen. Zijn groep had voor de helft in de partij drugs geïnvesteerd en de andere helft was geïnvesteerd door [medeverdachte 6] , [bijnaam 2] en de mensen in Colombia die [getuige] niet heeft leren kennen.
De zus van [medeverdachte 6] was de baas.
Hij heeft een ontmoeting gehad met ‘ [bijnaam 23] ’ in 2013, begin 2014, voordat [medeverdachte 6] werd aangehouden (hof: op 15 juni 2014). ‘Ze’ kwamen met [bijnaam 23] naar [getuige] toe en zeiden: “hij is de man die de mogelijkheden op de luchthaven heeft.” [bijnaam 23] was ‘loaded qua geld’, hij liet elke week ‘200’ cocaïne komen. Er ging 20 kilo (het hof begrijpt: cocaïne) in een postzak.
[medeverdachte 6] , haar zus en de partner van de zus, [persoon 6] , namen het ‘spul’ (het hof begrijpt: de cocaïne) in Nederland in ontvangst en verkochten het. Ze stuurden het naar Engeland, naar Italië, op krediet naar mensen in wie ze het vertrouwen hadden dat ze zouden betalen.
[persoon 2] , een van de bazen uit Colombia, kwam geld ophalen bij de zus van [medeverdachte 6] . [bijnaam 2] heeft [persoon 2] aan de zus van [medeverdachte 6] voorgesteld.
De bijnaam van [bijnaam 2] was [bijnaam 3] . [medeverdachte 6] maakte gebruik van Blackberry’s en versleutelde telefoons. [3]
In zijn verklaring ten overstaan van het Nederlandse onderzoeksteam 13Koelruit op 21 april 2018 verklaart [getuige] als volgt. [4] [getuige] handelde in cocaïne met zijn neef vanuit Zuid-Amerika naar Europa. Soms kregen ze cocaïne van de Colombianen uit Amsterdam. Soms direct van de Colombianen in Colombia en soms werd het getransporteerd naar Italië, met containerschepen of vliegtuig.
Hij heeft sinds 2013 met de Colombianen in Nederland contact gekregen.
[getuige] herkent [medeverdachte 6] van een foto als ‘ [medeverdachte 6] ’. [5] Zij was een zakenpartner van [bijnaam 2] en deed met hem zaken waar [persoon 6] en [medeverdachte 7] niks van wisten. Zij en haar zus lagen elkaar niet en zij heeft daarom samen met [bijnaam 2] een lijn opgezet van Colombia naar Spanje en door naar Italië.
[getuige] herkent [medeverdachte 4] van een foto als ‘ [bijnaam 2] ’. [6]
Over [medeverdachte 2] verklaart hij: ‘de chemicus’. [7] Hij werd zo genoemd omdat hij wist hoe je cocaïne moest versnijden, aldus [getuige] . [persoon 7] heeft hem aan [getuige] voorgesteld en deze heeft [persoon 7] betaald zodat de chemicus het heeft versneden.
Over [medeverdachte 1] verklaart [getuige] : ‘dit is een Colombiaan uit hun groep die ik daar heb gezien’. [8] [medeverdachte 1] was met [persoon 2] toen [getuige] hem zag in 2013 in een appartement waar [bijnaam 2] en [persoon 7] verbleven.
Over [verdachte] verklaart [getuige] dat dit ‘ [bijnaam 23] ’ is. [9] [getuige] heeft hem ontmoet in 2014. Ze hadden iemand nodig om ladingen cocaïne op het vliegveld uit te halen.
[medeverdachte 7] was verantwoordelijk voor het steunpunt in Nederland. Zij hadden de contacten, de appartementen, de garages, etc. De appartementen waren om het geld en cocaïne op te bergen en om er te kunnen verblijven. Er stond een stempel op de cocaïne in de vorm van een vis of een ster. De groep van [bijnaam 2] en [medeverdachte 7] was een van de groepen die cocaïne ontvingen van [persoon 2] . De prijs per kilo was 28.000 (het hof begrijpt: euro). [getuige] onderhandelde met [bijnaam 2] over de prijs omdat hij goed contact met hem had.
De cocaïne werd opgeslagen in de appartementen van de Colombiaanse groep in Amsterdam. In de huizen waar [getuige] kwam hield 1 persoon steeds de wacht en lagen de kilo's opgestapeld. Hier haalden mensen ladingen van 20 kilogram en kwamen terug met tassen vol geld.
Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige] verklaard dat ‘de zussen’ (hof: [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] ) weliswaar niet zo goed met elkaar omgingen, maar dat ze elkaar hielpen. Als één van de twee cocaïne nodig had kon ze bij de andere zus terecht. [10]
Verklaring [getuige] over Bruna Collegeblok
[getuige] heeft verklaard dat in het Bruna Collegeblok de gebruikelijke aantekeningen staan die worden gemaakt. Hieruit blijkt hoeveel iemand heeft gekocht, hoeveel geld hij heeft gegeven en wat er nog ontbreekt. In de aantekeningen staat uitgaven van telefoons die zijn gekocht, dit zijn onkosten. Er moest geld aan ‘papa’ worden gegeven. [getuige] vermoedt dat ‘Papi’ [persoon 2] was. Hij kwam naar Amsterdam om geld op te halen. Elke keer als er geld binnenkwam dan kwam [persoon 2] om de paar dagen geld ophalen om de rekening in Zuid-Amerika te betalen van de partij die was gearriveerd. ‘28’ (het hof begrijpt: € 28.000) is het geldbedrag voor één pakket (het hof begrijpt: cocaïne). Over het bedrag van € 1.600 dat op 25 februari 2014 staat vermeld als ‘uitgaand huur appartement overhandiging [medeverdachte 6] ’ verklaart [getuige] dat dit een bedrag voor tickets is, die € 1.600 hebben gekost. [medeverdachte 6] was naar Colombia en Argentinië gegaan om klussen in te plannen. ‘Estrelle’ is een kwaliteit van cocaïne die ze hadden. Op de cocaïne zat een ster, het was een merkteken in de vorm van een ster. De PGP Blackberry’s werden alleen gebruikt voor het uitwisselen van berichten via Messenger. Elke Blackberry had zijn eigen mailadres. De telefoons liepen elke zes maanden af en dan kon er verlengd worden of nam je een hele nieuwe. Als er telefoons werden gekocht dan werden ze allemaal tegelijk gekocht in bulk (bijvoorbeeld per 20).
Verklaring [getuige] over Handy Collegeblok
Over het Handy Collegeblok heeft [getuige] verklaard dat zijn bijnaam ‘ [persoon 5] ’ daarin is opgenomen. Hij heeft deze aantekeningen al gezien via de zus van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , die het dossier had. Het gaat in deze aantekeningen over partijen cocaïne. Deze werden rechtstreeks naar hem naar Italië gestuurd. De aantekeningen slaan op eind 2013, begin 2014. Er staan ook cijfers in de aantekeningen, dit waren telefoonnummers die werden gegeven aan de koerier die het geld kwam ophalen. In de aantekeningen staat ook de container van [luchtvaartmaatschappij 2] opgenomen. Via gewone postzakken in containers werden in het vliegtuig drugs opgestuurd. Er staat ‘ [luchtvaartmaatschappij 2] ’ in de aantekeningen maar dat moet ‘ [luchtvaartmaatschappij 2] ’ zijn. De drugs werden in Brazilië in het geheim in containers gedaan, die meevlogen met [luchtvaartmaatschappij 2] . [11]
Conclusie
De aangetroffen notities/het kasboek en de gevoerde pinggesprekken zien naar het oordeel van het hof evident (in versluierde bewoordingen) op de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne en op de inkomsten en de uitgaven terzake, terwijl er in het perceel [adres 2] te Rotterdam alsmede in de door [verdachte] bestuurde Mercedes Vito ook daadwerkelijk cocaïne is aangetroffen. Het hof betrekt hierbij nog dat uit het kasboek blijkt dat per eenheid steeds € 28.000 wordt betaald, dat [medeverdachte 7] en [persoon 9] het over een vrijwel gelijke prijs hebben (‘27’, het hof begrijpt: € 27.000) en dat € 28.000 ongeveer de prijs van 1 kilo cocaïne is (zaakdossier criminele organisatie, p. R 65). Voorts heeft de getuige [getuige] verklaringen afgelegd over het bestaan en het oogmerk van de organisatie in de tenlastegelegde periode, alsmede over de betrokkenheid van een aantal verdachten.
Uit al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat er in de tenlastegelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen meerdere personen, die (deels) ook afzonderlijk met elkaar (en anderen) samenwerkten. De organisatie had tot oogmerk onder meer de invoer, verkoop en het vervoer van cocaïne alsmede gewoontewitwassen.
Leden van de organisatie beschikten over vaste (internationale) lijnen en contacten terzake van de invoer/verkoop/vervoer van cocaïne, stashplekken voor cocaïne, waarvan de [adres 2] er een was, een auto met een verborgen ruimte (de Mercedes Vito) en men had via Blackberry’s pingcontact met elkaar in verband met de invoer van/handel in cocaïne en in verband met de financiële afwikkeling van deze handel. Er was een administratie van de inkomende en uitgaande partijen cocaïne, waarbij werd genoteerd hoeveel cocaïne en van welke soort er binnenkwam, alsmede welk lid van de organisatie hoeveel van de betreffende soort cocaïne meenam. Er werd verder een kasboek bijgehouden met de inkomsten en uitgaven van de organisatie, waarbij werd genoteerd hoeveel geld de leden in de kas brachten en hoeveel er weer werd uitgehaald en door wie. In het kasboek werden ook onkosten, zoals voor de aanschaf van Blackberry’s en tickets, genoteerd. Na de aanhouding op 5 april 2014 van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wijst [medeverdachte 2] de anderen die zijn aangehouden op ‘de wet van de stilte’. De organisatie gaat door met de internationale handel in cocaïne. [medeverdachte 4] neemt op verzoek van [medeverdachte 6] het contact [persoon 10] van [verdachte] over en zegt tegen deze [persoon 10] dat hij hetzelfde heeft als [verdachte] . Met betrekking tot het oogmerk van gewoontewitwassen overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne grote geldbedragen zijn gemoeid. Verder wijst het hof op de grote hoeveelheden geld die blijkens het kasboek in worden gebracht en ook weer uit de kas worden gehaald. De getuige [getuige] heeft voorts verklaard over de grote hoeveelheden geld die hij in appartementen van de organisatie heeft zien liggen.
De deelneming van [verdachte]
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor beschreven door of namens [verdachte] verrichte gedragingen dat hij in de tenlastegelegde periode een aandeel in gedragingen heeft gehad dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het hof verwijst naar zijn betrokkenheid in het zaaksdossier ‘100 kilo’. Voorts blijkt uit de pingconversaties tussen [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en ‘ [persoon 10] ’ dat [verdachte] vóór zijn aanhouding op 5 april 2014 in verband met een internationale cocaïnelijn pingcontact onderhield met deze [persoon 10] , die ‘klussen’ (het hof begrijpt: cocaïnetransporten) voor [verdachte] deed. Verder heeft [getuige] verklaard dat [verdachte] degene was die de mogelijkheden op de luchthaven had en daar cocaïne in postzakken liet komen. Blijkens het op de [adres 7] te Diemen aangetroffen kasboek van de organisatie wordt er regelmatig door of namens [verdachte] geld ingebracht, onder meer in verband met ‘Estrelle’, zijnde cocaïne. [verdachte] heeft, kort samengevat, een actieve rol gehad in de (internationale) handel in cocaïne. Met zijn handelen heeft hij ook bijgedragen aan het oogmerk van gewoontewitwassen van de organisatie. Naar algemene ervaringsregels en blijkens de feiten en omstandigheden in deze zaak gaan gewoontewitwassen en de grootschalige internationale handel in cocaïne hand in hand.
Conclusie
Gelet op het voorgaande heeft [verdachte] deelgenomen aan de tenlastegelegde drugsorganisatie alsmede aan de tenlastegelegde organisatie ex artikel 140 Sr. Het onder 3 eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard.
d.
Eerlijk proces
De rechter beoordeelt ambtshalve of het proces als geheel eerlijk is verlopen en dient te responderen op een verweer ter zake. Een dergelijk verweer is in de onderhavige zaak niet gevoerd. Het hof ziet evenwel aanleiding om in het kader van deze beoordeling overwegingen te wijden aan de omstandigheid dat de getuige [medeverdachte 7] niet in hoger beroep is gehoord.
Feitelijke gang van zaken
De getuige [medeverdachte 7] is op 29 april 2015 in de zaak van [verdachte] bij de rechter-commissaris gehoord. Mr. E.G.S. Roethof, de raadsman van [verdachte] , was daarbij aanwezig. De getuige heeft toen de aan haar gestelde vragen beantwoord. Ter terechtzitting van het hof op 5 april 2019 heeft de verdediging verzocht om haar (wederom) te horen. In de mail van de verdediging van 3 april 2019 is een algemene motivering gegeven voor het horen van [medeverdachte 7] en een aantal medeverdachten als getuigen. Voorts is hierin te lezen:
Tot slot wijst de verdediging erop dat er de afgelopen week nieuwe stukken zijn binnengekomen, waardoor wederom het belang rijst de verzochte getuigen opnieuw te horen.Het hof merkt op dat deze nieuwe stukken een ordner, bevattende het verhoor van getuige [getuige] van 21 april 2018 en bijbehorende stukken, betroffen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 3 mei 2019 het verzoek om de getuige [medeverdachte 7] te horen toegewezen en bepaald dat dat verhoor ter terechtzitting zal plaatsvinden.
Ter terechtzitting van het hof van 20 september 2022 heeft het hof het verzoek van de verdediging tot het verstrekken van een aantal stukken terzake van de getuige [getuige] toegewezen.
Voorafgaand aan de zitting van 4 april 2024 is gebleken dat de getuige [medeverdachte 7] is aangehouden in Colombia. Ter terechtzitting van het hof van 4 april 2024 is [medeverdachte 7] niet als getuige verschenen en is de situatie met betrekking tot de mogelijkheid om de getuige te horen besproken. Door de verdediging is toen over de reden om deze getuige te willen horen het volgende naar voren gebracht:
De raadsvrouw van [medeverdachte 7] heeft net aangegeven dat haar cliënte een verklaring gaat
afleggen. In eerste aanleg heeft zij dit ook gedaan. Er mag niet vooruit worden gelopen op de
inhoud van de verklaring van een getuige en er kan niet nu al worden gezegd dat haar verhoor
zinloos is.
Nadat de advocaat-generaal had medegedeeld dat het mogelijk zou kunnen zijn om de getuige binnen een paar weken middels een videoverbinding te horen, heeft het hof de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van [medeverdachte 7] met het verzoek om - met het oog op de geplande inhoudelijke behandeling - uiterlijk 17 mei 2024 het hof te berichten over de stand van zaken.
Blijkens het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 16 mei 2024 met betrekking tot de stand van zaken betreffende het verhoor van de getuige [medeverdachte 7] heeft de griffier - met het oog op het videoverhoor - de raadsman op 1 mei 2024 gemaild en gevraagd of deze zijn vragenlijst voor het verhoor uiterlijk 15 mei 2024 wil toesturen, maar was deze vragenlijst op het moment van opmaken van het proces-verbaal van bevindingen nog niet ontvangen.
Ter terechtzitting van het hof van 21 mei 2024 is door de verdediging een aanhoudingsverzoek gedaan teneinde de getuige te kunnen horen, maar zijn geen redenen opgegeven om de getuige te willen horen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 mei 2024 geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de getuige [medeverdachte 7] binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord en dat de raadsheer-commissaris niet langer gevolg hoefde te geven aan de uitvoering van het rechtshulpverzoek.
Ter terechtzitting van 29 mei 2024 heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht:
De medeverdachte [medeverdachte 7] is uiteindelijk in Colombia aangehouden op verzoek van het Openbaar Ministerie terwijl zij een dag later zou afreizen naar Nederland. Hierdoor kan de medeverdachte [medeverdachte 7] minder gemakkelijk en vlot gehoord worden. Dit moet wel consequenties hebben, namelijk dat haar ping-gesprek waarin zij schrijft dat zij met ‘ [bijnaam 15] ’ is niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Dit geldt ook voor de andere Ping-gesprekken van de medeverdachte [medeverdachte 7] die de rechtbank heeft gebruikt in de bewijsconstructie.
Overwegingen van het hof
Het hof stelt voorop dat door de getuige [medeverdachte 7] gevoerde pinggesprekken niet gelden als belastende verklaringen van deze getuige over [verdachte] . Daarbij komt dat de verdediging de getuige bij de rechter-commissaris over deze pinggesprekken heeft kunnen horen. De omstandigheid dat zij niet in hoger beroep is gehoord leidt er aldus niet toe dat gebruik van deze gesprekken voor het bewijs betekent er geen sprake is van een eerlijk proces.
Ook overigens is het hof niet gebleken dat geen sprake zou zijn van een eerlijk proces als gevolg van het niet in hoger beroep horen van [medeverdachte 7] . Hierbij betrekt het hof dat de verdediging op geen enkel moment in de hoger beroepsfase concreet heeft duidelijk gemaakt waarover ze de getuige wilde bevragen en op het moment van het opmaken van het proces-verbaal van bevindingen door de raadsheer-commissaris niet had voldaan aan het verzoek een vragenlijst in te dienen. Voor zover de verdediging de getuige heeft willen bevragen over de - na de behandeling in eerste aanleg beschikbaar gekomen - verklaringen van [getuige] , acht het hof van belang dat de verdediging de getuige [getuige] zelf bij de raadsheer-commissaris heeft kunnen bevragen op 6 september 2023, dat deze antwoord heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen alsmede dat aan de verdediging de door haar verzochte stukken terzake van deze getuige zijn verstrekt.
Het hof stelt verder vast dat de bewezenverklaring, naast op de verklaringen van [getuige] - die de verdediging dus heeft kunnen ondervragen - steunt op vele andere onderzoeksbevindingen, zoals die hiervoor zijn uiteengezet. Het hof bezigt geen door [medeverdachte 7] afgelegde verklaringen voor het bewijs. Tegen deze achtergrond leidt de beslissing van het hof van 21 mei 2024 niet tot een situatie waarin niet langer sprake is geweest van een eerlijk proces.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 april 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 51 kilogram cocaïne (in de Mercedes Vito met [kenteken] ).
3.
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 5 april 2014 te Amsterdam en Rotterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk om een feit/feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne
en
hij in de periode van 21 november 2013 tot en met 5 april 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit de volgende mededaders:
  • [medeverdachte 1] en
  • [medeverdachte 2] en
  • [medeverdachte 3] en
  • [medeverdachte 4] en
  • [medeverdachte 5] en
  • [medeverdachte 6]
en een of meer ander(e) persoon(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en of het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne en
  • het (gewoonte)witwassen van meerdere geldbedragen uit misdrijf afkomstig.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die in een bijlage achter dit arrest zijn opgenomen.
8.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 59 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft bepleit in strafmatigende zin rekening te houden met de ouderdom van de feiten en de extreem forse overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die hooguit gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige (internationale) handel in cocaïne en gewoontewitwassen. Er is administratie aangetroffen van de organisatie die wijst op handel in cocaïne die in de miljoenen euro’s beloopt en waarbij de transacties elkaar in een kort tijdsbestek opvolgen.
Het gaat hier om een internationaal opererende professionele drugsorganisatie. Het aandeel van de verdachte binnen die organisatie was actief en omvangrijk. De verdachte was degene die op de luchthaven cocaïne in postzakken liet binnenkomen. Uit het kasboek van de organisatie blijkt verder dat er regelmatig door of namens de verdachte geld is ingebracht in verband met de cocaïne.
Het is een feit van algemene bekendheid dat achter de internationale handel in harddrugs doorgaans een wereld van (grootschalige) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit schuilgaat. Het gebruik van harddrugs is bovendien verslavend en zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving. Het gebruik van en de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft met zijn handelen kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke gevolgen.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. De (internationale) handel in cocaïne en het witwassen worden als ernstige misdrijven gezien.
Daarnaast heeft de verdachte tezamen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 51 kilo cocaïne aanwezig gehad en vervoerd in een bedrijfsauto die was uitgerust met een verborgen ruimte, onmiskenbaar bedoeld om de verdovende middelen aan het zicht te onttrekken. Hij trad daarbij als chauffeur op. Het hof acht ook dit een ernstig feit.
De verdachte heeft met zijn ontkennende houding geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn strafbare gedragingen of inzicht getoond in het laakbare daarvan. Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 maart 2024, blijkt dat hij op 3 december 2002 tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld vanwege de invoer van verdovende middelen. Hoewel hiermee - gelet op het tijdsverloop sinds die veroordeling - geen sprake is van recidive die van invloed is op de hoogte van de straf, heeft deze ervaring er bij de verdachte kennelijk niet toe geleid om zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf, overweegt het hof het volgende. Het hof is van oordeel dat, gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de actieve rol die de verdachte binnen de criminele organisatie vervulde, een langere onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de raadsman is verzocht.
In het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof een omstandigheid aangetroffen die aanleiding geeft tot matiging van de straf.
Alles overziend, is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf van 50 maanden op zich passend en geboden is.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft ten aanzien van de berechting in eerste aanleg een termijnoverschrijding vastgesteld voor de duur van 12 maanden. Op 8 december 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld terwijl het hof arrest wijst op 2 juli 2024. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met vier jaar en bijna zeven maanden overschreden. Dit is het gevolg van verschillende omstandigheden die niet aan de verdediging zijn te wijten. Naar het oordeel van het hof kan in het onderzoek dat op verzoek van de verdediging in hoger beroep heeft plaatsgevonden geen rechtvaardiging voor deze overschrijding worden gevonden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn in beide instanties verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde gevangenisstraf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

11.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
  • 1. 1.00 STK Buis Kl:geel pvc buis (4740185);
  • 2. 1.00 STK Navigator TOM TOM 4 en 52 (4736196);
  • 3. 3.00 STK Schroef (4740211).
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen verzocht te beslissen
overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
Verbeurdverklaring
Het hof zal de volgende voorwerpen verbeurd verklaren omdat het onder 1 en 3 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen:
  • 1.1.00 STK Buis Kl:geel ; pvc buis (4740185)
  • 3. 3.00 STK Schroef (4740211)
De onder de beslagnummers 1 en 3 genoemde voorwerpen zijn gevonden in de Mercedes Vito met [kenteken] (proces-verbaal verborgen ruimte Mercedes Vito pagina 143 e.v. zaakdossier 100 kilo). Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat de PVC buis als doel had het vergemakkelijken van het uithalen van pakketten van verdovende middelen. Door middel van de schroeven stond de gereedschapskist vastgeschroefd die de in de Mercedes Vito aangebrachte verborgen ruimte aan het zicht onttrok. Naar het oordeel van het hof zijn de PVC buis en de schroeven daarmee dienstig geweest aan het verbergen van een gedeelte de onder 1 bewezenverklaarde partij cocaïne en de handel in verdovende middelen waar het oogmerk van de onder 3 bewezenverklaarde criminele organisatie op zag. Het hof heeft niet kunnen vaststellen aan wie deze voorwerpen toebehoren. De voorwerpen zullen verbeurd worden verklaard.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld aan wie deze toebehoren en niet is gebleken dat deze voorwerpen in relatie staat tot enig bewezenverklaard strafbaar feit:
2. 1.00 STK Navigator TOM TOM 4 en 52 (4736196).

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

13.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.1.00 STK Buis Kl:geel pvc buis (4740185);
  • 3. 3.00 STK Schroef (4740211).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. 1.00 STK Navigator TOM TOM 4 en 52 (4736196).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M. Iedema en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2024.
Bijlage – bewijsmiddelen
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van videoverhoor getuige [getuige] van de raadsheer-commissaris van 6 september 2023.
2.Een los schriftelijk bescheid ‘ [getuige] [geboortegegevens] LANDELIJKE DIRECTIE MAFFIA EN TERRORISMEBESTRIJDING TE ROME 12/12/2016’.
3.Een los schriftelijke bescheid ‘VERHOOR VAN [getuige] D.D. 09/0(naar het hof begrijpt: 5)/2017 10.10 uur’.
4.Een los proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , proces-verbaalnummer 2013287624, documentcode 9593222, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Aan de getuige is foto 2 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘2’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een vrouw. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 6] staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 6] zijn getoond.
6.Aan de getuige is foto 3 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘3’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 4] staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 4] zijn getoond.
7.Aan de getuige is foto 5 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘5’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 2] staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 2] zijn getoond.
8.Aan de getuige is foto 6 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘6’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] (valse naam van [medeverdachte 1] ) staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 1] zijn getoond.
9.Aan de getuige is foto 4 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘4’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Op het eerste blad van het persoonsdossier van [verdachte] staat een net iets andere politiefoto van het vooraangezicht van dezelfde man. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [verdachte] zijn getoond.
10.Proces-verbaal van videoverhoor getuige [getuige] van de raadsheer-commissaris van 6 september 2023.
11.Een los schriftelijke bescheid ‘VERHOOR VAN [getuige] D.D. 10/05/2017.