ECLI:NL:GHAMS:2024:1804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
200.337.381/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na echtscheiding ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter en gezamenlijk gezag werd afgewezen. De ouders, die in 2012 in Turkije zijn getrouwd en in 2021 zijn gescheiden, hebben een dochter die in 2015 is geboren. De moeder heeft de ouderlijke voogdij en de dochter woont bij haar. De vader heeft in het verleden een omgangsregeling gehad, maar er zijn zorgen over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige, vooral gezien de negatieve communicatie tussen de ouders en eerdere bedreigingen van de vader aan de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof besloten dat er een raadsonderzoek moet komen om de mogelijkheden voor een omgangsregeling te onderzoeken. Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigd, omdat het niet in het belang van de minderjarige is om het eenhoofdig gezag van de moeder te wijzigen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot januari 2025, in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.381/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/342617 / FA RK 23-3685
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak van
[de vader] ,
woonplaats [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Öntas te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verzoeken van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen en hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. Ook gaat de zaak over het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure(s).
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 1 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 31 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 1 november 2023.
2.2
De moeder heeft op 18 maart 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 8 mei 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is ook het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de vader van 6 mei 2024, met als bijlagen de producties N tot en met V.
2.5
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk Turkse taal, M. Yildiz;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
Mr. Öntas heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof, mede gelet op het bezwaar van de moeder, beslist dat de brief met producties van de vader van 6 mei 2024 buiten beschouwing wordt gelaten. Gelet op het bepaalde in artikel 87 lid 6 in verbinding met artikel 279 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten stukken uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling worden ingebracht en de vader heeft deze termijn overschreden. Ook zijn het omvangrijke producties en daarom niet eenvoudig te doorgronden. De producties worden dan ook buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn [in] 2012 in Turkije met elkaar gehuwd. De echtscheiding is op 19 oktober 2021 in Turkije bindend geworden.
3.2
Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2015 in de gemeente [gemeente] , Turkije.
De moeder is bij beslissing van de Turkse rechter van 8 oktober 2021 belast met de ouderlijke voogdij. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
De moeder is in augustus 2019 met [minderjarige] van Turkije naar Nederland geëmigreerd.
3.4
In een door de ouders op 3 mei 2021 ondertekend echtscheidingsconvenant is een
omgangsregeling overeengekomen waarbij de vader en [minderjarige] omgang hebben:
- wekelijks op de woensdagen tussen 18.00 uur en 19.00 uur een videobelmoment;
- wekelijks op de zaterdagen en zondagen tussen 17.00 uur en 18.00 uur een videobelmoment;
- op de tweede dag van de Islamitische feestdagen tussen 17.00 uur en 18.00 uur,
indien de feestdag buiten het reguliere contactmoment valt;
- de eerste week van de kerstvakantie, van zaterdag 10.00 uur tot de volgende zaterdag
10
uur in Nederland;
- elk jaar in de zomervakantie van 23 juli 09.00 uur tot en met 7 augustus 19.00 uur in
Nederland;
- waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen, afgewezen. Ook is het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] afgewezen. De rechtbank heeft gelet op de aard van de procedure bepaald dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat
I. tussen de vader en [minderjarige] als regeling dient te gelden:
- de eerste vier weken: drie keer per week telefonisch contact middels videobellen op de maandag, woensdag en zaterdag;
- na de eerste vier weken: drie keer per week omgang op de woensdag, vrijdag en zondag voor minimaal vier uur, waarbij de vader zorg zal dragen voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- na verloop van twee maanden: een weekend per veertien dagen van vrijdag na school 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- na verloop van twee maanden: verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
althans een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht.
II. de vader tezamen met de moeder met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
4.3
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4.5
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking op het onderdeel van de kostenveroordeling te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op de verzoeken over het gezag, de omgangsregeling en de kostenveroordeling. Nu tegen het oordeel van de rechtbank dat op de verzoeken naar Nederlands recht wordt beslist niet is gegriefd, zal ook het hof van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht uitgaan.
Principaal hoger beroep
De standpunten van partijen
5.2
De vader voert – verkort weergegeven – het volgende aan. Tijdens het huwelijk van de ouders nam de vader gezamenlijk met de moeder de beslissingen over [minderjarige] en hij heeft gedurende vier jaar een band met [minderjarige] opgebouwd. Er is dan ook sprake van hechting tussen de vader en [minderjarige] . De vader ziet mogelijkheden voor gezamenlijk gezag en indien de ouders aan hun communicatie moeten werken staat hij daar voor open. Na de scheiding heeft de vader in zijn e-mails aan de moeder geïnformeerd naar [minderjarige] , maar de moeder houdt hem niet voldoende op de hoogte van [minderjarige] en haar ontwikkelingen. Voorts is er een zakelijk probleem tussen de familie van de moeder en het bedrijf dat de vader heeft opgericht. De vader is bereid hun wensen te vervullen. Er liepen in Turkije zakelijke gerechtelijke procedures tegen de vader, maar hij is daarvan vrijgesproken en er lopen ook geen strafrechtelijke procedures tegen hem vanwege de door de moeder in Turkije gedane aangifte. De intentie van de vader is het herstellen van zijn contact en omgang met [minderjarige] en niet het ontvoeren van [minderjarige] naar Turkije. Op dit moment woont de vader in Turkije en in Nederland. Hij huurt een huis in [plaats B] en hij wil zich binnenkort permanent in Nederland vestigen om bij [minderjarige] te kunnen zijn, aldus de vader.
5.3
De moeder voert – verkort weergegeven – het volgende aan. De moeder is van mening dat het verzoek van de vader om gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast te worden dient te worden afgewezen. De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de vader en zij is bang voor hem vanwege zijn bedreigingen jegens haar. De vader heeft meermalen in Turkije een contactverbod opgelegd gekregen en de moeder woont op een geheim adres. Gezien de impact van het gedrag van de vader is zij niet bereid om met hem aan een ouderrelatie te werken. Verder betwist de moeder dat er geen procedures meer lopen tussen de ouders. Ook heeft de vader geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij een vaste woonplaats in Nederland heeft. De vader geeft aan dat hij financieel wil bijspringen, maar de moeder heeft nog altijd geen kinderalimentatie van hem ontvangen. Verder laat de vader alle mogelijkheden voor contact met [minderjarige] onbenut. De moeder heeft geprobeerd [minderjarige] aan te sporen om contact met haar vader te hebben maar dat wilde zij niet. De door de vader verzochte contactregeling is dan ook niet in het belang van [minderjarige] , aldus de moeder.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. Volgens de raad biedt de verstandhouding tussen de ouders geen mogelijkheden voor gezamenlijk gezag, zonder dat de belangen van [minderjarige] geschaad zullen worden. Ten aanzien van de omgangsregeling adviseert de raad de zaak aan te houden en een onderzoek door de raad te gelasten. Het beeld dat [minderjarige] van haar vader heeft dient te veranderen en daarvoor ligt een verantwoordelijkheid bij de ouders. De moeder dient na te denken over het contact tussen de vader en [minderjarige] in de toekomst. [minderjarige] heeft namelijk het recht om haar vader te kennen. Het is op dit moment onduidelijk wat daarvoor nodig is en een onderzoek door de raad kan dat in kaart brengen.
De beoordeling
Het gezag
5.5
Het hof ziet aanleiding eerst het verzoek van de vader aangaande het gezag te behandelen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader het hof verzocht om, indien het hof een onderzoek door de raad zal gelasten, de procedure ten aanzien van het gezag (ook) aan te houden, zodat ook het gezag meegenomen kan worden in het onderzoek door de raad. Het hof acht zich ten aanzien van het gezag echter voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en zal de zaak ten aanzien van het gezag niet aanhouden maar een eindbeslissing geven.
5.6
De vrouw is indertijd in Turkije belast met de ouderlijke voogdij. Aangezien nu Nederlands recht van toepassing is, zal het hof dienen te toetsen op grond van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat houdt in dat een beslissing waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of een van hen door de rechtbank kan worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Daarbij geldt als criterium dat het niet langer in het belang van het kind is om het eenhoofdig gezag te handhaven.
5.7
Het hof onderschrijft de inhoudelijke afweging van de rechtbank ten aanzien van het gezag en hetgeen daarover in de bestreden beschikking is overwogen. Naar het oordeel van het hof is de situatie tussen de ouders de laatste jaren niet verbeterd en bestaat op dit moment onvoldoende basis voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag. De moeder heeft in het kader van deze procedure e-mails overgelegd die de vader aan haar na het uiteengaan van de ouders heeft gestuurd. In deze e-mails is de vader zeer negatief over de moeder en komt hij bedreigend over. Zo stuurt hij in februari 2022 ‘ik leef alleen om jou voor dit alles te laten boeten’ en in mei 2022 dat de moeder ‘zielloos en een psychopaat’ is. De moeder heeft dit als belastend ervaren en zij heeft zowel in Turkije als in Nederland aangifte gedaan van bedreiging, pesterijen en stalking door de vader. Aan de vader is meerdere keren door de Turkse rechtbank een contactverbod opgelegd. De vader stelt dat de woorden in zijn e-mails zijn geuit vanuit emotie en niet als bedreiging bedoeld waren. Het hof overweegt dat een onderdeel van goed ouderschap respectvol met elkaar communiceren is en dit respect niet blijkt uit de overgelegde e-mails van de vader aan de moeder. Mogelijk dat deze uitlatingen zijn gedaan in een emotionele toestand, veroorzaakt door de scheiding, maar de moeder moet tijd worden gegund om het vertrouwen in de vader te herstellen.
Het hof is verder gebleken dat de vader, door wat voor omstandigheden dan ook, jarenlang weinig tot niet betrokken is geweest bij het (dagelijks) leven van [minderjarige] . Tot september 2022 is de vader niet naar Nederland gekomen en in die periode is er geen contact geweest tussen [minderjarige] en de vader. In september 2022 heeft er één omgangsmoment tussen de vader en [minderjarige] in Nederland plaatsgevonden. Hierna heeft de vader [minderjarige] niet meer gezien of gesproken. Het hof overweegt dat de vader daardoor op dit moment niet op de hoogte is van de ontwikkelingen van [minderjarige] en wat zich in haar leven afspeelt, waardoor niet aannemelijk is dat hij in staat zal zijn om juiste en verantwoorde gezagsbeslissingen te nemen.
5.8
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat niet is gebleken dat het niet langer in het belang van [minderjarige] is om het eenhoofdig gezag van de moeder te handhaven. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
De omgangsregeling
5.9
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.1
Ten aanzien van de omgangsregeling overweegt het hof als volgt. Het laatste omgangsmoment van de vader met [minderjarige] in september 2022 is niet goed verlopen. De moeder stelt dat het contactmoment is geëscaleerd en dat het een traumatische ervaring voor [minderjarige] is geweest. [minderjarige] is overstuur geraakt en sindsdien weigert zij iedere vorm van contact met de vader. Wanneer de moeder met [minderjarige] over de vader praat, klapt [minderjarige] dicht, raakt zij verstijfd en krijgt zij meer nachtmerries volgens de moeder. Ook de vader geeft aan dat het laatste omgangsmoment niet naar behoren is verlopen, maar hij heeft een andere lezing over de oorzaak hiervan. Zo stelt hij dat [minderjarige] overstuur kan zijn geraakt omdat zij haar vader een lange periode niet heeft gezien. Ook is de vader van mening dat [minderjarige] beter voorbereid had moeten worden op het omgangsmoment.
Het hof kan op basis van de verhalen van de ouders niet vaststellen wat de oorzaak is van de reactie van [minderjarige] tijdens en na het omgangsmoment in september 2022. Het hof is wel gebleken dat er zorgelijke signalen zijn over de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de weerslag die dit op [minderjarige] heeft. Zo heeft de raad te kennen gegeven dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict lijkt te zijn terecht gekomen door de voortdurende strijd tussen de ouders. Het dossier bevat echter op dit moment onvoldoende concrete en feitelijke informatie over hoe [minderjarige] zich ontwikkelt en hoe het op dit moment met haar gaat, waardoor het hof zich thans nog onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing te kunnen nemen over de omgangsregeling.
Het hof zal de raad daarom verzoeken onderzoek te verrichten en advies uit te brengen over – in ieder geval – de volgende vragen:
- Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] ?
- Zijn er factoren die de omgang belemmeren? En zo ja, welke?
- Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
- Hoe dient de omgang in het belang van [minderjarige] vormgegeven te worden?
- Zijn er verder omstandigheden die van belang zijn voor de door het hof te nemen beslissingen?
De raad wordt verzocht het hof omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk te rapporteren en adviseren. In afwachting van het raadsonderzoek zal het hof de behandeling van de zaak voor de duur van zes maanden pro forma aanhouden, te weten tot zondag 5 januari 2025.
Incidenteel hoger beroep
5.11
Gelet op het te gelasten raadsonderzoek houdt het hof iedere verdere beslissing aan. Het hof zal bij eindbeschikking op het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep beslissen.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag;
en, alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de onder 5.10 geformuleerde vragen;
houdt de verdere behandeling van de zaak pro forma aan tot zondag 5 januari 2025, en verzoekt de raad omtrent de resultaten van dit onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken voor deze datum een schriftelijk rapport met advies uit te brengen en aan het hof te doen toekomen;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, C.E. Buitendijk en
G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 2 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.