ECLI:NL:GHAMS:2024:1770
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J. Piena
- I.A. van der Burg
- W.J. Blokland
- Rechtspraak.nl
Wraking verzoek ongegrond; betrokkenheid raadsheren en nevenfuncties
In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2024 een verzoek tot wraking van raadsheren afgewezen. Verzoeker, die in een eerdere procedure aangifte had gedaan tegen diverse instanties en personen, vond dat de raadsheren vooringenomen waren vanwege hun betrokkenheid bij eerdere beslissingen van het hof en hun nevenfuncties. Het hof heeft vastgesteld dat eerdere onwelgevallige beslissingen van het hof niet automatisch leiden tot vooringenomenheid van de raadsheren in de huidige zaak. Verzoeker had ook gesuggereerd dat de raadsheren een andere raadsheer kenden die door hem werd beschuldigd van ernstige misdrijven, maar het hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd.
Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat de nevenfuncties van mr. Mooy en mr. De Wilde hen partijdig maakten. Het hof oordeelde echter dat de door verzoeker aangevoerde redenen voor deze veronderstelling niet op concrete feiten waren gebaseerd, maar slechts suggesties waren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid of de objectief gerechtvaardigde schijn daarvan. Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de zitting bijgewoond. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van het wrakingsrecht en de vereisten voor het aannemen van vooringenomenheid van rechters verduidelijkt.