ECLI:NL:GHAMS:2024:177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.316.339/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake de verdeling van zorg- en opvoedtaken tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van zorg- en opvoedtaken van een minderjarige. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, en de moeder, verweerster in principaal hoger beroep, zijn in een geschil verwikkeld over de hoofdverblijfplaats van hun kind, geboren in 2019, en de zorgregeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft advies uitgebracht over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, waarbij de hoofdverblijfplaats bij de moeder werd geadviseerd. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om deze beslissing te wijzigen. De huidige zorgregeling werd als niet in het belang van de minderjarige beschouwd, en het hof heeft een nieuwe regeling vastgesteld die meer rust voor het kind beoogt. De ouders zijn het erover eens dat de zorg gelijk verdeeld moet worden, en het hof heeft een 2/2/5/5-regeling vastgesteld. De vader krijgt de gelegenheid om zes keer per jaar een lang weekend met de minderjarige door te brengen. De vakantieregeling is ook aangepast in lijn met het advies van de raad. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.316.339/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/327086 / FA RK 22-1744
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.W. Castelijns te Amsterdam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2019 (verder te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verder te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst en neemt over hetgeen hierover is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 14 maart 2023.
1.2
In deze tussenbeschikking is de zaak aangehouden voor de duur van zes maanden (te weten tot 27 augustus 2023 pro forma) in afwachting van een onderzoek door de raad. De raad is verzocht onderzoek te verrichten en advies uit te brengen omtrent – in ieder geval – de volgende vragen:
1. Welke hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is het meest in het belang van [minderjarige] ?
2. Welke zorgregeling, vakantieregeling en verdeling van de feestdagen is in het belang van [minderjarige] ?
3. Acht de raad hulpverlening aangewezen? En zo ja, welke vorm van hulpverlening zou dit moeten zijn?
4. Zijn er overigens omstandigheden die van belang zijn voor de door het hof te nemen beslissingen?
1.3
De raad heeft op 22 augustus 2023 een rapportage uitgebracht en toegestuurd aan het hof.
1.4
Daarna is het volgende stuk bij het hof ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 27 november 2023, met bijlagen.
1.5
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 8 december 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In geschil is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De verzoeken van de ouders in principaal en incidenteel appel worden hierna gezamenlijk behandeld.
Het advies van de raad
2.2
In de rapportage van 22 augustus 2023, bevestigd ter zitting in hoger beroep, heeft de raad het volgende advies uitgebracht. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder en er is geen zwaarwegend belang om dit te wijzigen. Dit maakt dat de raad de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder in het belang van [minderjarige] acht. De huidige zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] , omdat deze te veel wisselingen bevat van de vader naar de moeder en andersom. De raad adviseert een regeling, waarbij de vader op de door hem gewenste dagen, maandag en dinsdag, de zorg voor [minderjarige] draagt en de moeder op donderdag en vrijdag. Omdat de woensdag voor beide ouders lastig is in verband met hun werk, adviseert de raad om deze dag te verdelen tussen de ouders, waarbij de ene week van woensdag uit school tot donderdagochtend de vader voor [minderjarige] zorgt en de andere week de moeder. De weekenden kunnen worden verdeeld waarbij [minderjarige] om het weekend vanaf 9.30 uur bij de vader is. Met betrekking tot de feestdagen sluit de raad aan bij de regeling die de rechtbank heeft bepaald en met betrekking tot de vakanties adviseert de raad te bepalen dat [minderjarige] maximaal twee aaneengesloten weken met een ouder op vakantie gaat.
De standpunten van partijen
2.3
De vader stelt primair dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem moet worden bepaald. Subsidiair stelt de vader dat [minderjarige] op zijn adres ingeschreven dient te worden, en meer subsidiair dat [minderjarige] op het adres van de moeder ingeschreven dient te blijven.
Ten aanzien van de zorgregeling stelt de vader dat de huidige zorgregeling niet in het belang is van [minderjarige] . De zorgregeling is voor de vader praktisch niet na te komen. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de werkverplichtingen en de reisafstand van de vader op woensdag, donderdag en vrijdag. Op die dagen werkt de vader in [X] ( [plaats] ) en overnacht daar ook die dagen. Dit betekent dat hij op donderdag en vrijdag (overdag) niet in staat is de zorg voor [minderjarige] te dragen. De vader verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij hij op maandag en dinsdag voor [minderjarige] zorgt en de moeder van woensdag tot vrijdag, waarbij hij het ene weekend bij de moeder is en het andere weekend bij de vader vanaf vrijdag uit school. Ter zitting heeft de vader verduidelijkt dat hij zijn verzoek handhaaft. Hoewel de vader begrijpt dat de raad tot het advies is gekomen, blijft hij van mening dat de door hem voorgestelde regeling meer recht doet aan het belang van [minderjarige] . Indien de door de vader gewenste regeling niet wordt gevolgd, dan verzoekt de vader om in ieder geval het advies van de raad niet te volgen met betrekking tot de overdracht op de zaterdagochtend om 09:30 uur. Een overdracht op zaterdagochtend betekent een extra contactmoment tussen de ouders. Dit zal zijn weerslag hebben op [minderjarige] omdat vaststaat dat de ouders niet in staat zijn tot normale communicatie en de overdrachten tussen de ouders hierdoor met spanning gepaard gaan. Bovendien betekent dit dat de vader nooit een heel weekend met [minderjarige] heeft, waarbij [minderjarige] ook op zaterdag de dag bij hem kan starten, aldus de vader.
2.4
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat zij zich kan vinden in de door de raad voorgestelde zorgregeling en het advies ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De ouders zijn indertijd overeengekomen dat deze bij de moeder moet worden bepaald. De moeder voert aan dat voortzetting van deze situatie in het belang van [minderjarige] is. Financiële redenen zijn geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen, aldus de moeder.
2.5
Bij bericht van 27 november 2023 heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van de vakantieregeling gewijzigd, in lijn met het advies van de raad om [minderjarige] maximaal twee aaneengesloten weken met een ouder op vakantie te laten gaan. De moeder stelt de volgende vakantieregeling voor, met ingang van de week dat [minderjarige] naar de basisschool gaat:
- voorjaarsvakantie:
met een wisseling na de vakantie op maandag om 08.30 uur, ter zitting gewijzigd in: naar school,
de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder en de even jaren bij de vader;
- meivakantie: week op week af,
met een wisseldag op vrijdag om 18.00 uur,
waarbij [minderjarige] de oneven week en het weekend ervoor bij de moeder verblijft en de even week en het weekend ervoor bij de vader;
- zomervakantie:
met een wisseldag op vrijdag om 18.00 uur,
in het ritme van een verdeling van weken van 2-2-1-1 verblijft [minderjarige] in de even jaren in week 1, 2 en 5 bij de moeder en in week 3, 4 en 6 bij de vader en in de oneven jaren andersom;
- herfstvakantie:
met een wisseldag na de vakantie op maandag om 08.30 uur, ter zitting gewijzigd in: naar school,
de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader en de even jaren bij de moeder;
- kerstvakantie: week op week af,
de oneven jaren verblijft [minderjarige] de eerste week van de kerstvakantie bij de vader, van vrijdag uit school tot de volgende vrijdag om 18.00 uur, en de tweede week van de kerstvakantie bij de moeder, van vrijdag 18.00 uur tot maandag om 08.30 uur, ter zitting gewijzigd in: naar school, de even jaren andersom;
in de oneven jaren verblijft [minderjarige] van 24 december 18.00 uur tot 26 december 11.00 uur bij de moeder, in de even jaren andersom;
waarbij geldt dat de ouder bij wie [minderjarige] verblijft, hem brengt naar de andere ouder thuis, de kinderopvang of school;
waarbij geldt dat de vakantieregeling vóór de feestdagen regeling gaat.
2.6
De vader kan niet instemmen met het verzoek van de moeder ten aanzien van de vakantieregeling. De vader handhaaft de eerder door hem voorgestelde vakantieregeling, met dien verstande dat hij zich, in afwijking daarvan, kan vinden in het advies van de raad om de zomervakantie van [minderjarige] met een ouder maximaal twee aaneengesloten weken te laten duren alsmede een losse week met een ouder. Daarnaast wenst de vader dat de eenweekse vakanties beginnen op vrijdagmiddag na school en dat deze eindigen op maandag voor school. Bij een tweeweekse vakantie (die gedeeld wordt) begint de vakantie op vrijdagmiddag na school tot en met zaterdag de week erop om 17.00 uur. Vervolgens is [minderjarige] bij de andere ouder tot en met maandag de week erop voor school.
De beoordeling
Hoofdverblijfplaats
2.7
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om tot een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] over te gaan. [minderjarige] is sinds april 2021 bij de moeder ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, waarmee partijen kennelijk de bedoeling hadden de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. In aansluiting daarop heeft de rechtbank in de bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepaald. Het hof ziet geen aanleiding om hierin verandering aan te brengen. De door de vader aangevoerde redenen van financiële aard (kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag) zijn zonder nadere toelichting waarom dit in het belang van [minderjarige] zou zijn, niet toereikend. Dit maakt dat het hof het primaire verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, zal afwijzen.
2.8
Het hof zal tevens het subsidiaire en het meer subsidiaire verzoek van de vader afwijzen. Het hof ziet geen aanleiding om te bepalen dat [minderjarige] op het adres van de vader ingeschreven moet worden. Ook het verzoek van de vader om te bepalen dat [minderjarige] op het adres van de moeder ingeschreven dient te blijven, wijst het hof af. Het hof ziet, in tegenstelling tot de vader, geen aanleiding om weg te blijven van de term ‘hoofdverblijfplaats’. Het is het hof niet gebleken dat de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] tot conflicten tussen de ouders zal leiden. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats zal bekrachtigen.
Zorgregeling
2.9
Verder dient het hof nog te beslissen over de vraag of de huidige zorgregeling in het belang is van [minderjarige] . Het hof zal de huidige zorgregeling wijzigen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
2.1
Zowel door de ouders als door de raad zijn zorgen geuit over vermoeidheidsklachten van [minderjarige] en zijn (mogelijk hiermee verband houdende) gedragsproblemen. Inmiddels heeft de raad een onderzoek verricht en een advies uitgebracht over de vraag welke zorgregeling, vakantieregeling en verdeling van de feestdagen in het belang van [minderjarige] is. Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat het op dit moment nog steeds onduidelijk is waar de vermoeidheid van [minderjarige] precies vandaan komt. Wel is duidelijk dat [minderjarige] veel behoefte heeft aan rustmomenten en dat (veel) lange dagen op het kinderdagverblijf veel van hem vragen. Ter zitting hebben de ouders naar voren gebracht dat er een onderzoek is gedaan naar de werking van de schildklier van [minderjarige] . Het is duidelijk geworden dat er sprake is van afwijkende waarden, maar de kinderarts kon niet met zekerheid zeggen wat er aan de hand is. Op korte termijn zal er worden gestart met een hormoonkuur bij [minderjarige] en zal de kinderarts nader onderzoek doen.
2.11
Het hof volgt het advies van de raad ten aanzien van de wijziging van de zorgregeling van [minderjarige] . Net als de raad, acht het hof de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] , omdat deze te veel wisselingen voor [minderjarige] bevat. Gezien de vermoeidheid van [minderjarige] is het belangrijk dat een zorgregeling wordt vastgesteld die hem meer rust brengt. De ouders willen de zorg over [minderjarige] op gelijke wijze verdelen en zijn het met elkaar eens dat een 50/50-regeling het beste voor hem is. Als rekening wordt gehouden met de wensen van beide ouders, is de conclusie dat een 2/2/5/5-regeling het meest wenselijk is voor [minderjarige] .
De vader stelt dat hij van woensdag tot en met vrijdagmiddag niet voor [minderjarige] kan zorgen, omdat hij op die dagen in [plaats] werkt. Hij kan op maandag en dinsdag wel voor [minderjarige] zorgen. De moeder kan op donderdag en vrijdag voor [minderjarige] zorgen, maar stelt dat ook voor haar de woensdag een lastige dag is om vrij te krijgen op haar werk. Het hof is van oordeel dat de ouders de zorg voor [minderjarige] op deze dag, waarvoor beide ouders hun werk anders moeten inrichten of een voorziening voor [minderjarige] moeten regelen, afwisselend op zich dienen te nemen. Het hof volgt de voorgestelde regeling van de raad, waarbij de vader op maandag en dinsdag de zorg voor [minderjarige] draagt en de moeder op donderdag en vrijdag de zorg voor [minderjarige] draagt. De vader zal de oneven weken op woensdag de zorg voor [minderjarige] dragen en de moeder zal de even weken op woensdag de zorg voor [minderjarige] dragen.
2.12
Het hof is van oordeel dat het wenselijk is om het wisselmoment vast te stellen op zaterdagochtend, zodat een gelijke verdeling van de dagen plaatsvindt en [minderjarige] evenveel bij zijn vader en bij zijn moeder is. Het tijdstip van het wisselmoment zal het hof, in navolging van het advies van de raad, vaststellen op 09.30 uur. Hierdoor heeft [minderjarige] de mogelijkheid om iets langer te slapen en om rustig de dag op te starten. De vader heeft ter zitting in hoger beroep van 8 december 2023 aangevoerd dat hij, wanneer het wisselmoment op zaterdagochtend wordt vastgesteld, nooit de mogelijkheid heeft om een ‘lang weekend weg’ te hebben met [minderjarige] . Het hof begrijpt de wens van de vader om af en toe een volledig weekend te hebben met [minderjarige] en zal daarom bepalen dat de vader een keer in de zes weken de mogelijkheid moet hebben om het weekend waarin hij al voor [minderjarige] zorgt, al te laten aanvangen op vrijdagmiddag uit school. Ter zitting heeft de moeder zich akkoord verklaard met dit voorstel. Het hof kan zich voorstellen dat de vader aan het einde van het jaar een voorstel doet aan de moeder voor de weekenden waarin hij langer met [minderjarige] zou willen doorbrengen.
2.13
Het hof merkt nog op dat de ouder bij wie [minderjarige] die avond gaat slapen, gedurende de daaraan voorafgaande dag verantwoordelijk is voor [minderjarige] . Als [minderjarige] ziek wordt, dient derhalve de ouder bij wie [minderjarige] die avond zal slapen, [minderjarige] op te halen.
Vakantieregeling
2.14
Ter zitting in hoger beroep van 8 december 2023 heeft de vader aangegeven dat hij het eens is met het gewijzigde voorstel van de moeder. Dit maakt dat het hof het gewijzigde verzoek van de moeder ten aanzien van de vakantieregeling zal toewijzen.
2.15
De ouders zijn het er over eens dat de feestdagenregeling, die is bepaald in de bestreden beschikking gehandhaafd kan blijven, met dien verstande dat een afwijkende regeling ten aanzien van de kerstdagen en de verjaardag van [minderjarige] is getroffen. Dat betekent dat de bestreden beschikking op die onderdelen van de feestdagenregeling zal worden vernietigd.

3.Beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de vakantieregeling en de feestdagenregeling voor zover het de kerstdagen en de verjaardag van [minderjarige] betreft en, opnieuw rechtdoende,
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
met ingang van de week dat [minderjarige] naar de basisschool gaat:
in de even weken:
- op maandag, dinsdag, woensdag en donderdagochtend naar school bij de vader,
- op donderdagmiddag uit school, vrijdag, zaterdag en zondag bij de moeder;
in de oneven weken:
- op maandagochtend tot het moment waarop [minderjarige] naar school gaat bij de moeder,
- op maandagmiddag uit school, dinsdag en woensdagochtend naar school bij
de vader,
- op woensdagmiddag uit school, donderdag, vrijdag en zaterdagochtend tot
9.3
uur bij de moeder, waarbij moeder [minderjarige] naar de vader brengt,
- op zaterdag vanaf 09.30 uur en op zondag bij de vader;
met dien verstande dat de vader de gelegenheid krijgt om zes keer per jaar een lang weekend, dat wil zeggen vanaf vrijdagmiddag na school, te hebben met [minderjarige] ;
bepaalt dat de zorgregeling, vastgesteld in de bestreden beschikking, blijft gelden totdat [minderjarige] naar de basisschool gaat;
stelt de verdeling van de vakantiedagen, met ingang van de week dat [minderjarige] naar de basisschool gaat, als volgt vast:
- voorjaarsvakantie:
de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder en de even jaren bij de vader; de wisseling na de vakantie vindt plaats op maandag naar school;
- meivakantie:
week op week af, waarbij [minderjarige] de oneven week en het weekend ervoor bij de moeder verblijft en de even week en het weekend ervoor bij de vader; de wisseling vindt plaats op vrijdag om 18.00 uur;
- zomervakantie:
in het ritme van een verdeling van weken van 2-2-1-1 verblijft [minderjarige] in de even jaren in week 1, 2 en 5 bij de moeder en in week 3, 4 en 6 bij de vader en in de oneven jaren andersom; de wisseling vindt plaats op vrijdag om 18.00 uur;
- herfstvakantie:
de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader en de even jaren bij de moeder; de wisseling na de vakantie vindt plaats op maandag naar school;
- kerstvakantie:
week op week af,
de oneven jaren verblijft [minderjarige] de eerste week van de kerstvakantie bij de vader, van vrijdag uit school tot de volgende vrijdag om 18.00 uur, met dien verstande dat [minderjarige] van 24 december 18.00 uur tot 26 december 11.00 uur bij de moeder verblijft, en de tweede week van de kerstvakantie bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot maandag naar school, de even jaren andersom, met dien verstande dat [minderjarige] in de even jaren van 24 december 18.00 uur tot 26 december 11.00 uur bij de vader verblijft;
waarbij geldt dat de ouder bij wie [minderjarige] verblijft, hem brengt naar de andere ouder thuis, de kinderopvang of school;
waarbij geldt dat de vakantieregeling vóór de feestdagenregeling gaat;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M. van Baardewijk en mr. C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier, en is op 23 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.