ECLI:NL:GHAMS:2024:1763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.335.569/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school; afwijzing dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind, [minderjarige 1], en voor inschrijving op een andere school. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 12 september 2023 deze verzoeken afgewezen, evenals het verzoek van de vader om een dwangsom op te leggen bij niet-naleving van de zorgregeling. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de belangen van de moeder, de vader en het kind afgewogen. De moeder stelde dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar welzijn en dat het in het belang van [minderjarige 1] zou zijn. De vader daarentegen betoogde dat er geen noodzaak was voor de verhuizing en dat het in het belang van [minderjarige 1] was om in haar vertrouwde omgeving te blijven. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende noodzaak had aangetoond voor de verhuizing en dat het belang van de vader en [minderjarige 1] zwaarder woog. Daarom heeft het hof de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Tevens werd het verzoek van de vader om een dwangsom afgewezen, omdat het hof vond dat de zorgen van de vader op een andere manier konden worden ondervangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.335.569/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/341104 / FA RK 23-2897
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens te Hoorn,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kok te Ede.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verder te noemen: de raad.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2012 te [plaats C] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige 1] en vervangende toestemming voor de inschrijving van [minderjarige 1] op een andere school. Ook gaat de zaak over een dwangsom.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank) heeft op 12 september 2023 de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] te verhuizen naar de gemeente [gemeente] en om [minderjarige 1] daar in te schrijven op een andere school afgewezen. Ook heeft de rechtbank, op verzoek van de vader, bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,-, met een maximum van € 5.000,- voor elk(e) dag(deel) of keer dat zij de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader niet naleeft.
De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat haar inleidende verzoeken alsnog toegewezen moeten worden. Ook vindt zij dat het inleidende verzoek van de vader om een dwangsom op te leggen, moet worden afgewezen.
De vader is het eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 december 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 september 2023.
2.2
De vader heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder met bijlagen, op 10 januari 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder met bijlagen, op 11 april 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder met bijlagen, op 15 april 2024;
- een bericht van de zijde van de vader met bijlagen, op 16 april 2024.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, op 22 april 2024, met [minderjarige 1] gesproken. De inhoud van dit gesprek is ter zitting zakelijk weergeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De advocaten van partijen hebben beiden ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Tijdens de – in 2015 verbroken – relatie van de moeder en de vader (verder ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige 1] geboren [in] 2012 te [plaats C] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] .
De moeder is ook de ouder van [minderjarige 2] , geboren [in] 2020 te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2022 is, kort samengevat, de volgende zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige 1] en de vader:
[minderjarige 1] verblijft eens per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de vader. De vakanties worden door de ouders in onderling overleg verdeeld.
3.3
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 12 september 2023 is de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2022 in zoverre::
[minderjarige 1] verblijft bij de vader:
met ingang van de tweede week na de datum van deze beschikking (= week 39):
a. twee maal op een zaterdagmiddag per twee weken van 13.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de vader met [minderjarige 1] iets leuks kan gaan doen op neutraal terrein in de omgeving van [plaats A] ;
b. vervolgens twee maal op een zaterdag per twee weken van 10.00 uur tot 18.00 uur (na het avondeten) bij de vader thuis;
c. vervolgens twee maal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 13 .00 uur bij de vader thuis,
waarna de regeling volgens de beschikking van 17 augustus 2022 wordt hervat,
en waarbij de moeder [minderjarige 1] steeds naar de vader brengt en de vader haar weer naar de moeder terugbrengt. De overdracht dient daarbij telkens kort en zakelijk te zijn.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover nu van belang, de verzoeken van de moeder ten aanzien van de verhuizing en de inschrijving van [minderjarige 1] op de (basis)school afgewezen. Tevens is bepaald dat de moeder per dag, dagdeel of keer dat zij in gebreke blijft de beschikking van deze rechtbank van 17 augustus 2022 met nummer C/15/315827/FA RK 21-2134 na te komen, een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt van € 250,-, met een maximum van € 5.000,-.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking (in zoverre) te vernietigen en:
- de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] te verhuizen naar de gemeente [gemeente] en te bepalen dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vader;
- de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven op de middelbare school waarvoor [minderjarige 1] wordt ingeloot, zodat zij daar vanaf het nieuwe schooljaar 2024-2025 met ingang van september 2024 kan starten;
- het inleidende verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom voor elk(e) dag(deel) dat de moeder de zorg regeling niet nakomt, af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De moeder stelt – kort samengevat – dat de rechtbank haar verzoeken ten onrechte heeft afgewezen. De verhuizing naar [gemeente] is volgens haar noodzakelijk en na afweging van alle betrokken belangen ook gerechtvaardigd. De moeder heeft daartoe een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
5.2
De vader voert – kort samengevat – aan dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is om te verhuizen. Ook heeft de vader aangevoerd dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is om te verhuizen. De rechtbank heeft terecht besloten om de verzoeken van de moeder af te wijzen. Ook op hetgeen de vader aanvoert, zal het hof hierna waar nodig ingaan.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad ziet flinke zorgen. Een verhuizing naar [gemeente] is nu niet in het belang van [minderjarige 1] , omdat zij op korte termijn een schoolwisseling zal maken en een verhuizing zal ook een complicerende factor zijn voor haar contact met stiefvader de [stiefvader] , de vader van [minderjarige 2] . Daarnaast heeft de hulpverlening in [plaats A] de voorkeur van de raad en hebben zij deze zaak al opgepakt. De raad heeft een beschermingsonderzoek uitgevoerd en een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend. De situatie van [minderjarige 1] dient ook in samenhang met die van [minderjarige 2] beoordeeld te worden.
Ten aanzien van de oplegging van een dwangsom heeft de raad zich onthouden van een advies. Wel adviseert de raad om de huidige zorgregeling in stand te laten.
Het wettelijk kader
5.4
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden
voorgelegd. De rechter dient in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige niet alleen het belang van het kind, maar alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen en alle belangen af te wegen.
5.5
Het vijfde lid van artikel 1:253a BW bepaalt kort gezegd dat de rechtbank een door de wet toegelaten dwangmiddel kan opleggen indien het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De beoordeling
Vervangende toestemming voor verhuizing
5.6
Het hof dient allereerst te beslissen op het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] te verhuizen naar [gemeente] . Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking het inleidende verzoek van de moeder op juiste gronden heeft afgewezen. Het hof neemt de motivering van de beslissing van de rechtbank op dit punt over en voegt hieraan nog het volgende toe.
5.7
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders hebben van 2008 tot juli 2015 een relatie gehad. Na de beëindiging daarvan heeft de moeder een relatie gekregen met de [stiefvader] . De moeder heeft met de [stiefvader] een kind gekregen, [minderjarige 2] , het halfzusje van [minderjarige 1] . Sinds het beëindigen van de relatie met de [stiefvader] – in april 2023 - verblijft de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de woning in [plaats A] die zij samen met de [stiefvader] in eigendom heeft. Recent heeft de moeder een sociale huurwoning toegewezen gekregen in [plaats A] , waar zij per 1 juni 2024 kon gaan wonen. De moeder heeft de wens om met [minderjarige 1] te verhuizen naar [gemeente] . Het belang van de moeder bij een verhuizing naar [gemeente] is volgens haar gelegen in het recht om na de verbreking van de relatie met de vader haar eigen leven opnieuw in te richten.
5.8
Het hof dient een belangenafweging te maken tussen het belang van de moeder en andere zwaarwegende belangen. Zo dient het hof rekening te houden met het belang van [minderjarige 1] , maar ook met het belang van de vader. Het is de vraag of het belang van de moeder bij verhuizing naar [gemeente] zwaarder weegt dan het belang van de vader en [minderjarige 1] .
5.9
Bij de afweging van alle genoemde belangen is het voor het hof allereerst relevant of aan de zijde van de moeder sprake is van een noodzaak om te verhuizen. Het hof is, met overneming van de motivering van de rechtbank, van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat er een noodzaak is om te verhuizen. In aanvulling daarop overweegt het hof dat de moeder inmiddels een sociale huurwoning toegewezen heeft gekregen in [plaats A] , die zij per 1 juni 2024 kon betrekken. Deze woning biedt voldoende ruimte voor de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder stelt dat de toewijzing van een sociale huurwoning in [plaats A] niet maakt dat de noodzaak om te verhuizen wegvalt. De noodzaak om te verhuizen is volgens de moeder gelegen in het gebrek aan binding en sociaal netwerk in [plaats A] en het gevoel van onveiligheid in [plaats A] vanwege het (eerdere) huiselijk geweld en de uitspraken van de [stiefvader] tijdens hun (inmiddels verbroken) relatie. De moeder vreest dat zij dagelijks geconfronteerd kan worden met de [stiefvader] zolang zij in [plaats A] moet blijven wonen, mede omdat de [stiefvader] de gezamenlijke woning in [plaats A] toebedeeld wil krijgen. Zoals is overwogen in het hoger beroep ten aanzien van het verzoek van de moeder tot verhuizing met [minderjarige 2] en vervangende toestemming voor de inschrijving van [minderjarige 2] op de kinderopvang en de basisschool (zaaknummer: 200.335.562/01), waarin het hof ook vandaag uitspraak doet, is naar het oordeel van het hof onvoldoende komen vast te staan dat er (nog steeds) sprake is van dreiging vanuit de [stiefvader] . Het hof begrijpt de wens van de moeder om dichterbij haar (familie)netwerk in en rond de gemeente [gemeente] te wonen, maar hetgeen de moeder heeft gesteld over haar gebrek aan binding met [plaats A] en het ontbreken van een sociaal netwerk aldaar is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een zo grote noodzaak tot verhuizen dat andere belangen daarvoor moeten wijken. De moeder werkt in [plaats A] en de afstand tot [gemeente] is niet zo groot dat het onderhouden van contacten met familieleden of kennissen daardoor ernstig belemmerd wordt. Alles bij elkaar is niet gebleken van een noodzaak om te verhuizen. Bovendien is het onzeker op welke termijn de moeder een woning toegewezen zal krijgen in [gemeente] .
5.1
Naast een eventuele noodzaak bij de moeder om te verhuizen is van belang of de vader – in geval van een verhuizing van [minderjarige 1] naar [gemeente] – voldoende betrokken kan blijven bij haar verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft een opbouwregeling vastgesteld, waarbij stap voor stap wordt opgebouwd naar de hervatting van de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank bij beschikking van 17 augustus 2022. Op dit moment vindt er geen contact plaats tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 1] uit weerstand tegen hervatting van het contact met de vader, waardoor het de moeder niet lukt om haar bij de vader te brengen. In dit kader is een dwangsom opgelegd aan de moeder, waarover het hof zal beslissen onder 5.14. De moeder stelt dat de voorgenomen verhuizing geen invloed zal hebben op het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 1] zal zelfs dichterbij de vader komen te wonen, aldus de moeder. Het hof is het met de moeder eens dat de geldende zorgregeling voortgezet kan worden, ook indien de moeder naar [gemeente] zal verhuizen. Het is echter in het belang van [minderjarige 1] dat op korte termijn hulpverlening wordt ingezet gericht op het contact(herstel) tussen [minderjarige 1] en de vader. Immers, uit het rapport van de raad van 10 april 2024 blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Zo heeft de raad onder meer zorgen over de mogelijke negatieve ervaringen die [minderjarige 1] (opnieuw) op zal doen gedurende de overdrachtsmomenten en de omgang, waardoor de kans bestaat dat het contact opnieuw wordt stopgezet. De raad is bezorgd dat [minderjarige 1] het vertrouwen in haar ouders zal verliezen en zelf ook niet meer gemotiveerd zal zijn voor het voortzetten van het contact. De raad acht het van belang dat [minderjarige 1] de relatie met de vader kan herstellen omdat zij anders, door het ontbreken van de vader in haar ontwikkeling, op latere leeftijd mogelijk gevoelens van onzekerheid, angst en verlatenheid kan ervaren. Bij een verhuizing naar [gemeente] bestaat een reëel risico dat hulpverlening gericht op het contact(herstel) tussen [minderjarige 1] en de vader (verder) zal stagneren, omdat deze hulpverlening nu wordt aangeboden door de gemeente [plaats A] .
5.11
Een andere omstandigheid waarmee het hof rekening houdt bij de beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing, is de leeftijd van [minderjarige 1] en de mate waarin zij geworteld is in haar omgeving. Het hof kan zich vinden in de belangenafweging van de rechtbank op dit onderdeel. Het is het meest in het belang van [minderjarige 1] dat zij de basisschool kan afronden in haar vertrouwde omgeving in [plaats A] en dat zij vanuit daar de wisseling zal maken naar de middelbare school in [plaats A] . Het hof begrijpt dat voor de door de moeder in haar beroepschrift vermelde zorg over pestgedrag door klasgenoten van [minderjarige 1] inmiddels minder grond bestaat. Daarbij komt dat de overgang naar het middelbaar onderwijs in zoverre een verandering van sociale omgeving voor [minderjarige 1] zal meebrengen.
5.12
Gelet op de genoemde omstandigheden en belangen – en de afweging daarvan – is het hof van oordeel dat het belang van de moeder bij toewijzing van haar verzoek moet wijken voor het belang van de vader en [minderjarige 1] bij afwijzing daarvan. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
Vervangende toestemming voor inschrijving school
5.13
Aangezien het hof geen vervangende toestemming zal verlenen aan de moeder om met [minderjarige 1] naar [gemeente] te verhuizen, zal het hof ook geen vervangende toestemming verlenen aan de moeder voor inschrijving van [minderjarige 1] op de middelbare school in [plaats] . Dit maakt dat het hof ook dit verzoek van de moeder zal afwijzen.
Dwangsom
5.14
Zoals benoemd onder 5.10 blijkt uit het raadsrapport van 10 april 2024 dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Inmiddels heeft de raad bij de rechtbank een verzoek ingediend om een ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van een jaar. Indien de kinderrechter van oordeel is dat het noodzakelijk is om een ondertoezichtstelling uit te spreken, zal een gecertificeerde instelling (verder te noemen: de GI) worden benoemd die naar verwachting (mede) tot taak zal hebben (het bevorderen van) contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader. De GI zal proberen zicht te krijgen op de wijze waarop [minderjarige 1] het verleden heeft ervaren, hoe zij de huidige situatie ervaart en waar zij wellicht tegenaan loopt of moeite mee heeft. Naar alle waarschijnlijkheid zal hierbij ook worden betrokken of de wijze waarop de ouders uitvoering geven aan de vastgestelde zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] is. Zo nodig kan en zal de GI in dat kader de mogelijkheid benutten om de ouders een schriftelijke aanwijzing te geven om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een dwangsom, nog daargelaten de financiële positie van de moeder, niet passend is in deze omstandigheden. De zorgen van de vader, dat de moeder de zorgregeling zonder de prikkel van een dwangsom niet zal nakomen, zullen op deze wijze voldoende worden ondervangen. Gezien het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan naleving van de zorgregeling afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij een dwangsom is opgelegd aan de moeder bij niet-nakoming van de bij beschikking van 17 augustus 2022 vastgestelde zorgregeling, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.N. de Beek en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van als griffier en is op 25 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.