ECLI:NL:GHAMS:2024:1736

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
23-000251-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontucht met een 8-jarige jongen en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van ontucht met een 8-jarige jongen, waarbij hij de jongen aan zijn kruis heeft betast. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van de ontucht, maar vernietigt het vonnis ten aanzien van de strafoplegging. De verdachte is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof oordeelt dat een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend zijn. Het hof houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, die 1 jaar en 3 maanden bedraagt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de 8-jarige jongen, wat heeft geleid tot psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het hof benadrukt de ernst van de feiten en de schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar houdt ook rekening met de gevolgen van de veroordeling voor de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000251-21
datum uitspraak: 18 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-043241-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1952,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de gronden aanvult met de navolgende bewijsoverweging en dat het hof aan de bewijsmiddelen als vermeld in het vonnis waarvan beroep het navolgende bewijsmiddel toevoegt.
1.
Een geschrift, te weten een rapport ‘Evaluatie van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek gegeven hypothesen op activiteitniveau, naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Nieuwe Niedorp op 6 september 2019’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 september 2023, opgemaakt door dr. [naam 1].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 10):
Vraagstelling
De raadsheer-commissaris heeft verzocht om de door TMFI (The Maastricht Forensic Institute) verkregen resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek in deze zaak te evalueren gegeven hypothesen op activiteitniveau. Er is overeengekomen de evaluatie uit te voeren onder de volgende hypothesen:
Hypothese 1:
Verdachte en [slachtoffer] hebben in de avond van 6 september 2019 sociaal contact gehad.
Verdachte is op deze avond met zijn hand op het kruis van de broek en in de onderbroek
van [slachtoffer] gegaan en heeft daarbij met zijn hand de schaamstreek en penis betast.
Hypothese 2:
Verdachte en [slachtoffer] hebben in de avond van 6 september 2019 alleen sociaal contact
gehad. Verdachte is niet met zijn hand op het kruis van de broek en in onderbroek van [slachtoffer] gegaan.
Het ‘sociaal contact’ bestaat daarbij onder beide hypothesen uit het volgende:
- Verdachte, [slachtoffer] en vader [naam 2] hebben vanaf 17:15u enige tijd doorgebracht op de boot van de verdachte en hebben toen iets gedronken,
- Verdachte, [slachtoffer] en vader [naam 2] zijn omstreeks 19:30u naar een restaurant gegaan om iets te eten. [slachtoffer] heeft een deel van de tijd in het restaurant op een bank met zijn rug tegen verdachte aangezeten, en heeft spelletjes gespeeld op de telefoon van verdachte.
- Verdachte, [slachtoffer] en vader [naam 2] zijn vanuit het restaurant weer naar de boot van verdachte gegaan en hebben daar nog iets gedronken. Vervolgens zijn ze naar de boot van [slachtoffer] gegaan.
- Verdachte heeft [slachtoffer] die avond minimaal 1x een knuffel (armen om hem heen) en een aai over de bol heeft gegeven. Ook heeft hij hem een schouderklopje gegeven.
Overwegingen
Bij het uitgevoerde onderzoek zijn bemonsteringen onderzocht van de spijkerbroek en de
onderbroek van [slachtoffer]. Bij de evaluatie is beoordeeld hoe waarschijnlijk het is om DNA
van verdachte [verdachte] aan te treffen in bemonsteringen van de buitenkant van de spijkerbroek en
van de binnenkant van de onderbroek gegeven de voorliggende hypothesen.
Gebruik makend van een statistisch kansrekenmodel, acht ik, op grond van de vermelde
overwegingen, de kans om DNA van verdachte aan te treffen in de bemonstering van
de binnenkant van de onderbroek groot (ongeveer 77%) als hypothese 1 waar is en klein
(ongeveer 10%) als hypothese 2 waar is.
De kans om DNA van verdachte aan te treffen in de bemonstering van de buitenkant van de
spijkerbroek acht ik zeer groot (ongeveer 91%) als hypothese 1 waar is en betrekkelijk groot
(ongeveer 65%) als hypothese 2 waar is.
Bovenstaande kansen betreffen mijn inschattingen als [slachtoffer] in de periode van samenzijn 1
keer (op de boot van verdachte) naar het toilet is geweest en als er kleding-kledingcontact is
geweest.
Interpretatie en conclusie
De resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek zijn geëvalueerd
onder de hypothesen.
Op grond van de overwegingen acht ik de onderzoeksresultaten gegeven de
hypothesen, de vermelde aannamen en de overige relevante
contextinformatie ongeveer 11 keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan
wanneer hypothese 2 waar is. Met andere woorden, ik acht de onderzoeksresultaten
waarschijnlijker wanneer verdachte de spijkerbroek ter hoogte van het kruis heeft betast
en de hand in de onderbroek heeft gebracht en de schaamstreek en penis heeft betast, dan
wanneer verdachte alleen ‘sociaal contact’ heeft gehad.

Aanvullende bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de rapportage van het NFI volgt dat het aannemelijker is dat de ene hypothese heeft plaatsgevonden dan de andere. Dat betekent niet dat er geen mogelijkheid bestaat dat de andere hypothese zich heeft voortgedaan. Het is de heersende leer dat secundaire overdracht van DNA-materiaal mogelijk is. De aannemelijkheid daarvan hangt af van de omstandigheden in de specifieke zaak. Een van die omstandigheden in de onderhavige zaak is dat de toiletruimte op de boot erg klein is, waardoor overdracht van DNA-materiaal van de verdachte naar de broek en onderbroek van [slachtoffer] kan hebben plaatsgevonden bij de toiletgang van [slachtoffer] aldaar. De raadsman voert voorts aan dat de verklaring van getuige [getuige] niet betrouwbaar is, nu haar waarneming is gekleurd door haar eigen perceptie en verkeerde interpretatie. Bovendien is de verklaring niet in overeenstemming met de door [slachtoffer] bij het studioverhoor afgelegde verklaring. De raadsman heeft gewezen op ontlastende delen daarvan en opgemerkt dat de verbalisanten sturend zijn geweest in de bevraging van het slachtoffer.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer] is geweest.
Het hof sluit zich aan bij de bewijsmotivering van de rechtbank in het vonnis en overweegt in aanvulling daarop als volgt.
Het hof komt, gelet op de resultaten van de deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek, tot de conclusie dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen op de binnenzijde van de voorzijde boord en de binnenzijde kruis van de onderbroek van [slachtoffer] mede afkomstig is van de verdachte.
In hoger beroep is een deskundigenrapportage van het NFI van 15 september 2023 aan het dossier toegevoegd, waarin de uitkomsten van voornoemde DNA resultaten zijn geëvalueerd op activiteitniveau.
Het hof komt op grond van de resultaten van deze rapportage, in samenhang met de overige bewijsmiddelen in het dossier, tot het oordeel dat de tenlastegelegde gedragingen bewezen kunnen worden.
Met betrekking tot hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] in het studioverhoor overweegt het hof dat deze verklaring zowel ontlastende, als belastende elementen bevat zodat deze verklaring het hof niet tot een ander oordeel brengt.
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en de inhoud van het dossier vast is komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van een contactverbod en locatieverbod als bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en met oplegging van een locatieverbod en een contactverbod met het slachtoffer en zijn familie. De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat zij een taakstraf niet passend acht en dat zij bij de eis rekening heeft gehouden met het tijdsverloop sinds het instellen van het hoger beroep en het verzoek van de ouders van het slachtoffer om oplegging van een locatie- en contactverbod.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring een taakstraf op te leggen gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ten gevolge van de verdenking en de veroordeling in eerste aanleg is belaagd en beschimpt, dat hij hierdoor moest verhuizen, maar zich nog altijd onveilig voelt en in een sociaal isolement is geraakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de destijds 8-jarige [slachtoffer]. De verdachte heeft [slachtoffer], terwijl zij samen met diens vader aan tafel zaten in een restaurant, betast aan zijn kruis door met zijn hand in [slachtoffer]’s broek te gaan. De verdachte was een vriend van de familie en heeft misbruik gemaakt van het door [slachtoffer] en zijn ouders in hem gestelde vertrouwen.
Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer] last heeft ondervonden van de ontuchtige handelingen. Hij is minder onbevangen dan voor het incident en is wantrouwend geworden richting oudere mensen. Nadat de ontucht had plaatsgevonden had [slachtoffer] bovendien last van stemmingswisselingen.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de aard en de ernst van het feit in de rede ligt. Hiertoe zal het hof echter niet overgaan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat de verdenking en veroordeling in eerste aanleg verstrekkende gevolgen hebben gehad voor het sociaal welbevinden van de verdachte.
Het hof houdt ook rekening met de vaststelling dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Namens de verdachte is namelijk op 3 februari 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 18 juni 2024 – dus 3 jaar en 3 maanden later – arrest wijst. Het betreft derhalve een overschrijding van 1 jaar en 3 maanden in hoger beroep.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 240 uren passend en geboden met aftrek van voorarrest.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Bepaalt dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon;
Bepaalt dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
- het slachtoffer, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2010),
- zijn ouders (moeder [naam 3], geboren op [geboortedag 3] 1978 en vader [naam 2], geboren op [geboortedag 4] 1974) en
- zijn zusje ([naam 4], geboren op [geboortedag 5] 2012).
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. N.E. Kwak en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2024.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]