ECLI:NL:GHAMS:2024:173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.327.494/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek bijzondere curator en omgangsregeling minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2012, en de rol van een bijzondere curator. De minderjarige, aangeduid als [minderjarige], is onder toezicht gesteld, en de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 juni 2024. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de werkwijze van de bijzondere curator, die met de moeder heeft gesproken na het tweede gesprek met de minderjarige, wat volgens de vader in strijd is met de opdracht van het hof. De bijzondere curator heeft drie gesprekken met de minderjarige gevoerd en haar bevindingen gerapporteerd. De minderjarige heeft aangegeven dat ze zich niet onveilig voelt in het gezin, maar dat ze behoefte heeft aan een vertrouwenspersoon om haar te ondersteunen in de complexe situatie waarin ze zich bevindt. De vader en de moeder hebben verschillende standpunten over de omgangsregeling en de rol van de stiefvader. Het hof heeft de GI verzocht om zich uit te laten over de omgangsregeling en de begeleiding daarvan. De beslissing van het hof houdt in dat de bijzondere curator wordt ontslagen van haar taak en dat de GI voor 11 februari 2024 moet reageren op de vragen van het hof. Partijen krijgen de gelegenheid om zich voor 25 februari 2024 schriftelijk uit te laten over de antwoorden van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.327.494/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/335335 / JU RK 23-7 en C/15/336100 / JU RK 23/140
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 januari 2024 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A. Offermans te Leusden,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2012 (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het eerdere procesverloop wordt verwezen naar de beschikkingen van dit hof van 12 september 2023 en 17 oktober 2023. Bij deze laatste beschikking heeft het hof [curator] benoemd als bijzondere curator en aan haar een drietal, hierna bij 3.1 aangehaalde, vragen gesteld.
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- het rapport van de bijzondere curator van 23 november 2023;
- een brief van de zijde van de vader van 30 november 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 13 december 2023 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de GI van 14 december 2023.
1.3
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft op 14 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
De GI heeft bij e-mailbericht van 14 december 2023 meegedeeld niet ter zitting te kunnen verschijnen.

2.De feiten

2.1
Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst het hof naar de in deze procedure gegeven beschikking van 12 september 2023 (bij 3.1 tot en met 3.5). Het hof gaat ook thans nog van die feiten uit. In aanvulling daarop geldt het volgende.
2.2
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 10 juni 2024.

3.De motivering van de beslissing

Het advies van de bijzondere curator
3.1
De bijzondere curator heeft drie keer met [minderjarige] gesproken en aan de hand daarvan de vragen van het hof beantwoord.
Vraag 1. 1. Wat vindt [minderjarige] van haar huidige woonsituatie en wat maakt dat zij hier op deze manier tegen aankijkt?
De bijzondere curator schrijft dat [minderjarige] een warme relatie heeft met haar moeder, maar ook te maken heeft met een stiefvader, die zij maar moeilijk lijkt toe te kunnen laten in haar leven. De bijzondere curator noemt vervolgens een achttal mogelijke hypotheses voor het gegeven dat de relatie [minderjarige] -stiefvader onvoldoende groeit. Mogelijk zijn al deze hypotheses van invloed op de situatie. [minderjarige] groeit op in een zeer complexe situatie en lijkt zich daarin geregeld een buitenstaander in het gezin bij de moeder te voelen. Ze wil er heel graag bij horen. Wanneer er met [minderjarige] wordt ingezoomd op de problemen die zij ervaart, dan raakt ze ontredderd. Wanneer [minderjarige] in haar kracht wordt gezet, kan ze goed relativeren en lijkt de situatie in haar hoofd beter hanteerbaar te worden. [minderjarige] heeft tijdens de drie gesprekken aangegeven dat zij zich niet onveilig voelt in het gezin.
Vraag 2. Hoe wil [minderjarige] het contact en de relatie met haar beide ouders het liefste vormgeven? Heeft zij daar hulp bij nodig en, zo ja, kan de bijzondere curator adviseren welke hulp passend is voor haar?
Op deze vraag antwoordt de bijzondere curator dat [minderjarige] het nodig heeft dat het wantrouwen tussen de ouders een halt wordt toegeroepen. Het contact met de vader vindt [minderjarige] weinig en dat vindt ze jammer, maar ze lijkt er ook in te berusten. De begeleiding in de omgang met de vader ervaart ze als prettig en steunend, het lijkt haar te ontlasten, aldus de bijzondere curator. [minderjarige] vindt de band met haar stiefvader moeilijk, maar zij ontkent dat zij in gevaar is of dat er sprake is van (fysiek) grensoverschrijdend gedrag. Wel lijkt zij zich erg gekwetst te voelen wanneer de stiefvader pedagogisch onmachtig reageert. De opmerkingen die hij dan maakt, blijven bij [minderjarige] hangen en zij wantrouwt de excuses die wel worden gemaakt. Het is volgens de bijzondere curator aan de ouders om verandering in de situatie te brengen. Van de moeder heeft [minderjarige] (nog) meer ruimte nodig om zich over de situatie te mogen uiten en het lijkt essentieel dat de vader zich niet meer mengt in de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder. Anders zal [minderjarige] last blijven houden van loyaliteitsgevoelens naar beide ouders en krijgt de stiefvader geen kans om zijn relatie met [minderjarige] te versterken. [minderjarige] heeft behoefte aan een vertrouwenspersoon om haar sterker te maken; bijvoorbeeld een kinderpsycholoog, maar niet iemand die met het oudersysteem werkt en verslag uitbrengt over wat [minderjarige] meldt. De ouders hebben, ieder voor zich, mogelijk baat bij een ondersteunend contact in hun ouderrol.
Vraag 3. Welke andere bevindingen volgen uit het onderzoek die relevant zijn voor de te nemen beslissing ten aanzien van de zorgregeling?
De bijzondere curator heeft solo parallel ouderschap aangedragen als mogelijk helpend voor de ouders en de stiefvader. Daarbij is het volgens de bijzondere curator van belang dat de ouders de stem van [minderjarige] horen die volgens de bijzondere curator vooral aan haar ouders wil duidelijk maken:
”Hoor mij en zie mij, ben lief voor mij, maar stop met elkaar te wantrouwen. Daar raak ik van in de war en maakt dat ik soms dingen zeg die ik liever niet had willen zeggen en die dan maken dat de situatie niet verbetert, maar verslechtert. Ik wil niet kiezen tussen mijn ouders, maar van allebei mogen houden”.Verder heeft de bijzondere curator geadviseerd de begeleide omgang met de vader te handhaven totdat zijn beschuldigingen aan het adres van de moeder en stiefvader zijn gestopt. Of [minderjarige] zelf een voorkeur heeft voor omgang in [plaats A] is niet duidelijk geworden en de gekozen omgangsfrequentie lijkt op dit moment voldoende voor haar, aldus de bijzondere curator.
De standpunten van partijen
3.2
De vader heeft op 14 december 2023 ter zitting bezwaar gemaakt tegen de werkwijze van de bijzondere curator. Zo heeft de bijzondere curator met de moeder gesproken na het tweede gesprek met [minderjarige] , terwijl het hof de bijzondere curator had opgedragen om [minderjarige] buiten bijzijn van de ouders te spreken. Ook zegt de vader van [minderjarige] te hebben begrepen dat de bijzondere curator haar heeft gedwongen en gechanteerd om bepaalde uitlatingen te doen. De vader vindt dan ook dat aan het rapport van de bijzondere curator geen waarde kan worden gehecht. [minderjarige] lijkt heel andere dingen tegen de vader te zeggen dan tegen anderen. Hij denkt dat [minderjarige] zich vrij voelt om hem de waarheid te vertellen, waardoor hij zich grote zorgen om haar maakt. Hij verzet zich daarom ertegen dat de hulpverlening het ontstaan van het loyaliteitsconflict van [minderjarige] aan hem toeschrijft. Temeer omdat [minderjarige] en de vader elkaar inmiddels bijna een jaar niet meer zonder begeleiding hebben gezien.
Uit de door de vader overgelegde omgangsverslagen blijkt bovendien dat begeleiding van de omgang niet meer nodig is. De vader blijft bij zijn verzoek om een dwangsom te bepalen teneinde de GI ertoe te bewegen op zijn minst uitvoering te geven aan de omgangsregeling zoals die bij de bestreden beschikking is bepaald.
3.3
De moeder heeft op 14 december 2023 ter zitting aangegeven dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij duidelijkheid krijgt. Daarbij is de moeder een voorstander van contact tussen de vader en [minderjarige] maar vindt zij het wel belangrijk dat de beschuldigingen van de vader aan het adres van de moeder en de stiefvader ophouden omdat deze veel spanning geven. De moeder wijt de ingewikkelde relatie tussen [minderjarige] en de stiefvader aan de beschuldigingen van de vader. Hierdoor hebben [minderjarige] en de stiefvader zich nooit vrij gevoeld tegenover elkaar. De beschuldigingen van de vader aan het adres van de stiefvader staan nog steeds tussen [minderjarige] en de stiefvader in.
De moeder denkt dat omgang bij de vader thuis mogelijk is, maar wenst in dat geval wel dat er randvoorwaarden worden opgesteld. Zo vindt zij dat de vader [minderjarige] moet halen en brengen, dat de vader een psycholoog moet hebben en dat de vader niet met [minderjarige] naar de politie en/of een dokter gaat. De moeder maakt zich namelijk ook zorgen over de rol die [minderjarige] ten opzichte van de vader speelt. [minderjarige] heeft het gevoel dat zij voor hem moet zorgen en doet zich jonger voor dan zij is wanneer zij hem ziet, aldus de moeder.
3.4
De GI heeft in haar e-mailbericht van 14 december 2023 laten weten niet te zullen verschijnen ter zitting in hoger beroep. Daarnaast heeft de GI geschreven achter het rapport van de bijzondere curator te staan en zich te kunnen vinden in het advies om een vertrouwenspersoon/psycholoog voor [minderjarige] te zoeken. De GI wil in gesprek gaan met de bijzondere curator over een passende psycholoog, omdat er in het verleden al meerdere hulpverleners bij [minderjarige] betrokken zijn geweest.
Het advies van de raad
3.5
De raad heeft ter zitting van 14 december 2023 meegedeeld het standpunt en de informatie van de GI van groot belang te vinden voor een beslissing in deze zaak. Vaststaat dat [minderjarige] klem zit tussen haar ouders. Gelet daarop en ook gelet op de opmerkingen van de vader tijdens de zitting (op 14 december 2023) ziet de raad geen andere mogelijkheid dan de omgang met de vader te laten begeleiden. Anders dreigt [minderjarige] te veel belast te worden. Ook het vervoer van- en naar het huis van de vader dient daarom te worden begeleid. De raad ziet dat de vader moeite heeft met afstand nemen van hetgeen [minderjarige] bij hem vertelt en adviseert hem om daarvoor hulp te zoeken.
De beoordeling door het hof
3.6
Anders dan door de vader is aangevoerd, is het hof van oordeel dat het rapport van de bijzondere curator wel in de beoordeling van deze zaak kan worden betrokken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het hier niet gaat om een door het hof gelast deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 194 of 810a, lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het betreft de benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek vanwege de beklemde situatie waarin [minderjarige] zich tussen de voor haar verantwoordelijke volwassenen bevindt. De bijzondere curator is door het hof benoemd om de stem van [minderjarige] in deze procedure grondig te horen (zie ook de beschikking van dit hof van 12 september 2023 bij 5.9). De bijzondere curator heeft in het rapport toegelicht dat [minderjarige] tijdens het tweede gesprek, op 2 november 2023, een bedrukte indruk maakte. Bij doorvragen vertelde zij de bijzondere curator dat de moeder had gezegd dat ze, als ze twaalf jaar oud is, mag kiezen waar ze wil wonen en als ze dan bij de vader wil wonen dan vinden de moeder en de stiefvader dat goed en kan ze bij de vader een middelbare school zoeken. [minderjarige] piekerde daarover en dacht dat ze bij de moeder en stiefvader in de weg zat, maar ze wilde niet kiezen en was ervan geschrokken dat ze deze keuze had gekregen. Aan het einde van het tweede gesprek heeft de bijzondere curator aan [minderjarige] gevraagd of [minderjarige] in haar bijzijn daarover aan de moeder vragen wilde stellen en [minderjarige] wilde dat graag. Daarop heeft er een kort gesprek tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden waarbij de bijzondere curator [minderjarige] heeft geholpen om haar gevoelens naar de moeder te uiten en de moeder heeft toegelicht dat ze dacht dat [minderjarige] haar vader zo mist en liever bij hem zou willen wonen. [minderjarige] en de moeder vonden het goed dat ze zich naar elkaar konden uitspreken en bij het derde gesprek (twee weken later) kwam [minderjarige] vrolijk binnen. Gelet op deze gang van zaken en de kennelijk door de bijzondere curator gevoelde noodzaak om [minderjarige] hulp te bieden bij vermindering van haar zorgen, rekent het hof het de bijzondere curator niet aan dat zij zich niet volledig aan de opdracht van het hof heeft gehouden om [minderjarige] buiten bijzijn van de ouders te spreken. Het hof zal het rapport van de bijzondere curator dan ook, zoals ook het aanvankelijke doel was, aan het dossier toevoegen als weergave van datgene wat [minderjarige] denkt en voelt over haar situatie. Voor zover de vader heeft bedoeld te stellen dat de bijzondere curator [minderjarige] onder druk gezet en gechanteerd heeft, overweegt het hof dat het voor die stelling geen onderbouwing of aanknopingspunten ziet. Het gesprek tussen [minderjarige] en de vader op 6 december 2023, waarvan de omgangsbegeleiding verslag heeft uitgebracht en waarin [minderjarige] uitspreekt dat zij de gesprekken met de (naar het hof begrijpt) bijzondere curator niet fijn vond en dat zij niet open durfde te praten, biedt onvoldoende grond om de vader daar in te volgen. Temeer nu [minderjarige] ook dan uitspreekt dat zij geen keuze wil maken, omdat zij haar ouders niet wil kwetsen of teleurstellen. Dit past bij de bevindingen van de bijzondere curator.
Uit de weergave van de gesprekken met [minderjarige] komt naar voren dat zij zich in een zeer complexe situatie bevindt waarin ze verscheurd wordt door haar gevoelens voor haar moeder en haar vader en het wantrouwen tussen hen. Tijdens de zitting van14 december 2023 heeft de vader laten blijken dat dit wantrouwen bij hem nog in volle hevigheid aanwezig is: hij had volgens hem een schoenendoos met bewijzen bij zich die kunnen aantonen dat zijn wantrouwen terecht is. Nog daargelaten de vraag of deze stukken nog in dit stadium van de procedure toegelaten kunnen worden, zijn deze stukken niet in het geding gebracht door de advocaat van de vader, zodat het hof daarop geen acht kan slaan.
Gelet op het wantrouwen van de vader en de klemsituatie waarin [minderjarige] zich bevindt, acht het hof een onbegeleide omgang nog steeds te belastend voor [minderjarige] , zeker zolang zij nog geen vertrouwenspersoon heeft. Een begeleide omgangsregeling is dan ook onder de huidige omstandigheden het maximaal haalbare. Het hof acht zich echter op dit moment nog onvoldoende voorgelicht over de wijze waarop de GI de omgangsregeling en begeleiding daarvan zal vormgeven, nu ter zitting van 14 december 2023 gebleken is dat de omgangsbegeleiding in [plaats c] (door [X] ) is gestopt.
Het hof verzoekt daarom de GI om zich binnen twee weken na deze beschikking uit te laten over de volgende vragen:
1. Wat is het plan van aanpak van de GI om de omgang tussen [minderjarige] en de vader voort te zetten en in stand te houden en op welke wijze geeft de GI invulling aan de begeleiding van de omgangsregeling?
2. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de werving van een omgangsbegeleider?
3. Wanneer kan de omgangsregeling weer bij de vader thuis worden uitgevoerd?
4. In hoeverre bevordert de GI dat de ouders ondersteuning of hulp voor zichzelf organiseren, zodat zij [minderjarige] beter kunnen begeleiden in de voor haar complexe situatie?
5. Heeft de GI een vertrouwenspersoon/psycholoog voor [minderjarige] geregeld? Zo nee, op welke termijn verwacht de GI dat deze hulpverlener gevonden is? Zo ja, wie is de aangezochte hulpverlener en wat is het plan van deze persoon?
5. Over welke actuele informatie beschikt de GI, die zij relevant vindt voor het nemen van een beslissing in deze zaak?
De GI dient zich binnen twee weken na deze beschikking over voornoemde vragen uit te laten, waarna partijen gedurende twee weken de gelegenheid krijgen om daarop schriftelijk te reageren. Vervolgens is het hof voornemens om zonder nadere mondelinge behandeling een beschikking te geven.
3.7
Het hof verzoekt tot slot aan de GI, als neutrale derde, om [minderjarige] op passende wijze voor te lichten over deze beslissing en de verdere gang van zaken in deze procedure.

4.De beslissing

Het hof,
ontslaat [curator] van haar taak als bijzondere curator in deze zaak;
en alvorens verder te beslissen:
verzoekt de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers
,gevestigd te [plaats B] , voor 11 februari 2024 antwoord te geven op de vragen geformuleerd bij punt 3.6;
stelt partijen in de gelegenheid zich voor 25 februari 2024 schriftelijk uit te laten over de antwoorden van de GI;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 23 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.