ECLI:NL:GHAMS:2024:1719

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
23-002928-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep inzake Leerplichtwet 1969

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte had een beroep gedaan op vrijstelling van de Leerplichtwet 1969, omdat zij bedenkingen had tegen de richting van het onderwijs voor haar dochter voor het schooljaar 2018-2019. De leerplichtambtenaar had deze vrijstelling echter niet verleend, omdat de dochter van de verdachte in het schooljaar 2017-2018 op een school ingeschreven zou zijn geweest. Het hof heeft vastgesteld dat het inschrijfformulier van de dochter ontbreekt, waardoor niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er sprake was van inschrijving op die school.

Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 17 januari, 29 februari en 16 mei 2024, is het onderzoek heropend om het inschrijfformulier te achterhalen. Echter, uit een e-mail van het openbaar ministerie bleek dat de school niet meer over het inschrijfformulier beschikte. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet. De advocaat-generaal had verzocht om de directrice van de school als getuige te horen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het inschrijfformulier cruciaal was voor de zaak en niet meer beschikbaar was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat de dochter van de verdachte op de school ingeschreven was. De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken op de zitting van 30 mei 2024.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002928-22
datum uitspraak: 30 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-259811-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2024, 29 februari 2024 en 16 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Procesverloop in hoger beroep

Bij tussenarrest van 14 maart 2024 heeft het hof het ter terechtzitting van 29 februari 2024 gesloten onderzoek heropend, teneinde de advocaat-generaal het (ondertekende) inschrijfformulier van [kind], geboren op [geboortedag 2] 2013, waaruit volgt dat zij op enig moment was ingeschreven op de [school] school, te (laten) achterhalen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Haarlem, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [kind], geboren op [geboortedag 2] 2006, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [kind], geboren op [geboortedag 2] 2006, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond ingeschreven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders dan de kantonrechter tot een vrijspraak komt.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft primair verzocht het onderzoek te schorsen teneinde de directrice van de [school] school, mevrouw [naam 1], ter terechtzitting te horen als getuige. Voor het geval het hof dat verzoek afwijst, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, waarvan € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken. Op dit moment kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de dochter van de verdachte op de [school] school ingeschreven heeft gestaan. De vrijstelling op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw) was dus geldig. Subsidiair heeft de raadsman verzocht mevrouw [naam 1] en indien mogelijk ook de (voormalige) administratieve medewerkster van de school, genaamd [naam 2], te horen als getuigen. De raadsman heeft meer subsidiair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De verdachte heeft per brief van 30 juni 2019 een verklaring als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Lpw ingediend bij de leerplichtambtenaar, inhoudende dat zij een beroep doet op een vrijstelling wegens overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, Lpw voor het schooljaar 2018-2019. De leerplichtambtenaar heeft de vrijstelling niet verleend, omdat de dochter van de verdachte in het schooljaar 2017-2018 op de [school] school ingeschreven zou hebben gestaan. Gelet op het bepaalde in artikel 8, tweede lid, Lpw, zou de verklaring van de verdachte van 30 juni 2019 daarom niet geldig zijn.
De vraag die in de onderhavige zaak voorligt, is of de dochter van de verdachte op de [school] school ingeschreven heeft gestaan, aangezien dit door de verdachte thans (onderbouwd) wordt betwist.
Bij tussenarrest van 14 maart 2024 heeft het hof de advocaat-generaal opgedragen het (ondertekende) inschrijfformulier van de dochter van de verdachte op de [school] school te achterhalen. Uit de e-mail van het openbaar ministerie van 29 maart 2024 met bijlagen volgt dat de [school] school niet meer beschikt over het inschrijfformulier.
Nu het inschrijfformulier ontbreekt, kan het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat sprake is geweest van een inschrijving van de dochter van de verdachte op de [school] school.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde.
Het hof wijst het verzoek van de advocaat-generaal tot het horen van de directrice van de school, mevrouw [naam 1], af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Zoals hiervoor is overwogen, acht het hof – in de onderhavige zaak – het inschrijfformulier van doorslaggevend belang bij de beantwoording van de vraag of de dochter van de verdachte al dan niet stond ingeschreven. Het horen van de directrice als getuige kan daaraan niets toe- of afdoen aangezien uit de door de directrice opgestelde brief volgt dat de [school] school niet meer beschikt over het inschrijfformulier.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.J. van der Wilt en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2024.
=========================================================================
[…]