In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 29 januari 2024 was gewezen. De zaak betreft een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van diefstal en diefstal in vereniging. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met de aanpassing dat de gebruikte bewijsmiddelen zullen worden vervangen en het vonnis zal worden aangevuld met een bewijsoverweging.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 mei 2024 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis bevestigt. De verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon die bij hem is aangetroffen niet heeft gestolen. Hij stelde dat hij tijdens een vechtpartij op de grond terechtkwam en daarna een telefoon op de grond zag liggen, waarvan hij dacht dat het zijn telefoon was. Het hof heeft deze verklaring echter niet geloofwaardig geacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de telefoon in de broek van de verdachte werd aangetroffen, wat niet verklaard kon worden. Bovendien was de telefoon kort voor de vechtpartij gestolen en was het een iPhone, terwijl de verdachte beweerde een Samsung te hebben. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte onvoldoende uitleg heeft gegeven over deze inconsistenties.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met inachtneming van de nieuwe bewijsoverwegingen die aan het arrest zijn toegevoegd. Dit arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 30 mei 2024.