ECLI:NL:GHAMS:2024:1713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
23-000297-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met wijziging van strafoplegging in zaak van poging tot doodslag op politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte was veroordeeld voor poging tot doodslag op een politieambtenaar. De verdachte had op 27 januari 2023, terwijl hij door de politieambtenaar werd vastgehouden, met zijn auto weggereden. Hierdoor werd de politieambtenaar meegesleurd en liep hij het risico op ernstig letsel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging gewijzigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar 3 jaren, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaren. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de rechtbank gedeeltelijk vervangen en heeft de betrouwbaarheid van de aangifte van de politieambtenaar bevestigd. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij de politieambtenaar heeft geslagen, maar betwistte de intentie om dodelijk letsel toe te brengen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard, wat de bewezenverklaring van poging tot doodslag ondersteunt. De uitspraak benadrukt de ernst van het gedrag van de verdachte en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000297-24
datum uitspraak: 20 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-037033-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
thans gedetineerd in de [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de rechtbank met betrekking tot feit 1 primair vervangt en:
 uit de voor het bewijs ten aanzien van feit 1 gebruikte verklaring van de verdachte de twee zinnen schrapt beginnend met “U zegt mij” en eindigend met “weg te duwen”;
 aan het laatste door de rechtbank gebruikte bewijsmiddel toevoegt na “[nummer]”: (het hof begrijpt: de verdachte).

Bewijsoverweging en reactie op bewijsverweren

Verweren verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever, politieambtenaar [verbalisant], in zijn gezicht heeft geslagen, omdat de aangifte op dit punt tegenover de verklaring van de verdachte staat en bewijs uit objectieve bron ontbreekt. Ook kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat de verdachte, toen [verbalisant] aan hem hing buiten de auto, de snelheid van die auto tot ongeveer 60 km/u heeft opgevoerd. In het verlengde van dit betoog heeft de raadsman gesteld dat het dossier te weinig informatie bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [verbalisant] zou komen te overlijden als gevolg van het handelen van de verdachte. Bovendien ontbreekt het bewijs dat de verdachte een dergelijke kans bewust zou hebben aanvaard; als contra-indicaties voor die bewuste aanvaarding heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte heeft weggestuurd van [verbalisant] op het moment van loslaten, en op de verklaring van de verdachte, die al in zijn eerste politieverhoor heeft gezegd dat hij niet wilde dat [verbalisant] zou komen te overlijden.
Overwegingen hof
Het hof acht de aangifte van [verbalisant] betrouwbaar, ook wat betreft het slaan in zijn gezicht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat op de punten waarop zijn aangifte geverifieerd kon worden aan de hand van het beeld- en geluidmateriaal van de bodycam en het onderzoek naar de snelheid van de auto door het NFI, is gebleken dat de beschrijving van de gang van zaken in zijn aangifte juist is. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep erkend een aantal bewegingen te hebben gemaakt met zijn hand die ook op het gezicht van [verbalisant] terecht zijn gekomen en die er volgens de verdachte toe dienden dat [verbalisant] los zou laten. Aan de verklaring van de verdachte dat dit duwen in plaats van klappen zijn geweest, hecht het hof geen geloof.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd om de conclusie van het NFI-rapport onderuit te halen dat de maximale gemiddelde snelheid tussen in het onderzoek gehanteerde meetpunten ongeveer 60 km/u is geweest, treft geen doel. De kritiek van de raadsman betreft de meetonzekerheid. In het NFI-onderzoek is veel aandacht besteed aan het minimaliseren van de meetonzekerheid, terwijl de resterende meetonzekerheid in de conclusies van het NFI-onderzoek is betrokken.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken vast.
De verdachte is op 27 januari 2023 door [verbalisant] buiten zijn auto aangehouden. [verbalisant] stond de verdachte toe zijn telefoon uit zijn auto te pakken. De verdachte is in zijn auto gaan zitten en is weggereden. Op het moment van of vlak voor het wegrijden heeft [verbalisant] de verdachte met beide handen aan zijn kleding ter hoogte van zijn borst vastgegrepen. Terwijl [verbalisant] met zijn benen buiten de auto over het asfalt slepend werd meegesleurd, is de verdachte met de door hem bestuurde auto gaan versnellen tot ongeveer 60 km/u. [verbalisant], die geen hoofdbescherming droeg, durfde vanwege de snelheid niet los te laten, vreesde voor zijn leven en smeekte de verdachte om te stoppen. De verdachte heeft [verbalisant] terwijl hij werd meegesleurd meermalen krachtig in het gezicht geslagen en daarbij “get off!” geroepen. Op enig moment heeft [verbalisant] losgelaten en is hij hard op het asfalt terecht gekomen. De verdachte is doorgereden.
Het handelen van de verdachte was naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht dat [verbalisant] los zou laten, ook als dat zou betekenen dat hij als gevolg van een door de verdachte gegeven klap op zijn hoofd ongecontroleerd met zijn onbeschermde hoofd met hoge snelheid het asfalt zou raken. De kans dat [verbalisant] als gevolg van dit handelen van de verdachte dodelijk letsel zou oplopen is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De verdachte heeft deze kans blijkens zijn handelen bewust aanvaard. Van contra-indicaties voor de bewuste aanvaarding van die kans, zoals door de raadsman gesteld, is geen sprake. Niet alleen is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zijn auto na het loslaten door [verbalisant] van hem heeft weggestuurd, maar dit zou naar het oordeel van het hof ook betekenisloos zijn geweest voor de al genoemde bewust aanvaarde kans op het overlijden van [verbalisant] als gevolg van het met hoge snelheid met zijn hoofd het geasfalteerde wegdek raken. De bij de
politie afgelegde verklaring van de verdachte waarop de raadsman heeft gewezen, legt geen gewicht in de schaal tegenover het vastgestelde handelen van de verdachte.
Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard, zodat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag is bewezen.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
De raadsman heeft verzocht tot het opleggen van een lagere straf dan de rechtbank en om af te zien van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte is weggereden in een auto terwijl hij op dat moment door een politieambtenaar werd vastgehouden. Hierdoor werd de politieambtenaar met zijn benen buiten de auto over het asfalt slepend, meegesleurd. De verdachte is steeds harder gaan rijden tot zo’n 60 km/u, waarbij de politieambtenaar in doodsangst verkeerde en de verdachte heeft gesmeekt om de auto te doen stoppen. De verdachte heeft hier niet naar geluisterd. Hij heeft de politieambtenaar meermalen hard tegen zijn hoofd geslagen om ervoor te zorgen dat hij hem los zou laten. Het gedrag van de verdachte getuigt van een zeldzame gerichtheid op uitsluitend zijn eigen belang om zich aan zijn aanhouding te kunnen onttrekken. De verdachte heeft zich daarbij tegenover de politieambtenaar nietsontziend gedragen. Door hard op het onbeschermde hoofd van de politieambtenaar te slaan, terwijl hij met hoge snelheid werd voortgesleept, heeft de verdachte laten zien dat hij bereid was de dood van de politieambtenaar op de koop toe te nemen. Dat dit gevolg niet is ingetreden is in het geheel niet aan de verdachte te danken, maar is het resultaat van adequaat handelen van de politieambtenaar en een flinke portie geluk. Op dit zeer ernstige strafbare feit past alleen de oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Ook heeft de verdachte zich bewust met een paspoort van een ander gelegitimeerd en daarmee het vertrouwen geschaad dat de autoriteiten in een dergelijk document moeten kunnen stellen.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf de ernst van met name de bewezenverklaarde poging tot doodslag onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Ook ziet het hof in de misdadige wijze waarop de verdachte zich als bestuurder van de auto heeft gedragen aanleiding tot de oplegging van een langere ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een rijontzegging van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde - voor zover op hem van toepassing - in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. N. van der Wijngaart en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. L. Gouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.