ECLI:NL:GHAMS:2024:1696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.272.618/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en boetes bij huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof heeft eerder op 13 juni 2023 een tussenarrest uitgesproken en in dat kader heeft [geïntimeerde] een akte met producties ingediend, waarop [appellant] heeft gereageerd met een antwoordakte. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan het verzoek om een overzicht van de betalingen en betalingsachterstanden van [appellant]. Hierdoor was het voor het hof moeilijk om de vorderingen van [geïntimeerde] te beoordelen.

Het hof heeft geconcludeerd dat er een aanzienlijke huurachterstand bestaat en dat [appellant] nalatig is geweest in het voldoen van de waarborgsom. De ontbinding van de huurovereenkomst is gerechtvaardigd gezien de langdurige en substantiële tekortkomingen van [appellant]. Het hof heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming toegewezen, met een dwangsom voor het geval [appellant] niet tijdig ontruimt. Daarnaast is [appellant] veroordeeld tot betaling van boetes voor zowel de waarborgsom als de huurachterstand. De totale boete bedraagt € 15.700,--, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.272.618/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7188047/CV EXPL 18-19593
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juni 2024
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1],
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. K.J.T.M. Hehenkamp te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. B. Parmentier te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna opnieuw [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Op 13 juni 2023 heeft het hof een tussenarrest uitgesproken. Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar dit tussenarrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] een akte met producties genomen. Daarop heeft [appellant] een antwoordakte na tussenarrest met producties genomen. [geïntimeerde] heeft vervolgens een akte uitlating genomen. Anders dan in deze akte is vermeld, zijn daarbij geen producties gevoegd. Gelet op het hierna te geven oordeel kunnen die stukken niet tot een ander oordeel leiden en bestaat geen aanleiding om [geïntimeerde] te vragen die stukken alsnog in het geding te brengen.
Daarna is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
In het laatste tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om bij akte een overzicht te geven van de betalingen en eventuele betalingsachterstand van [appellant], op te geven of [appellant] ook na 16 juni 2022 in gebreke is gebleven de waarborgsom te betalen en of over de periode na het vonnis van de kantonrechter een huurachterstand bestaat waarover boete verschuldigd zou kunnen zijn. [geïntimeerde] heeft bij akte geen nieuw overzicht in het geding gebracht. Nu [geïntimeerde] niet aan het verzoek van het hof heeft voldaan, dient het hof uit de stellingen van [geïntimeerde] af te leiden wat hij in deze procedure thans nog vordert. Dit wordt bemoeilijkt doordat [geïntimeerde] diverse bedragen noemt, waarvan onduidelijk is of deze in andere (totaal-)bedragen zijn begrepen en of althans in hoeverre deze onderdeel uitmaken van de (gewijzigde) eis in deze procedure. Het hof zal hierna aan de hand van de stellingen van [geïntimeerde] vaststellen welk deel van de vorderingen niettemin toewijsbaar is.
Achterstallige huur en waarborgsom
2.2.
Het gewijzigde petitum van [geïntimeerde] in hoger beroep omvat niet de huurachterstand zelf, maar wel de in verband daarmee verschuldigde boete. Het hof heeft daarom [geïntimeerde] om opgave gevraagd van de huurachterstand. Het hof begrijpt de stellingen van [geïntimeerde] zo, dat [appellant] niets heeft afbetaald op de huurachterstand tot en met juli 2020. [geïntimeerde] verwijst voor die huurachterstand naar het eerder in het geding gebrachte overzicht van die achterstand (productie 7 in hoger beroep) dat kennelijk nog actueel is. Dit overzicht sluit op € 9.280,65 inclusief het achterstallig deel van de waarborgsom ad € 2.325,--.
Na juli 2020 is de huurachterstand volgens [geïntimeerde] verder opgelopen.
2.3.
[appellant] heeft erkend niet de volledige huursom en waarborgsom te hebben voldaan. [appellant] verwijst ter afwering naar twee uitspraken in kort geding waarmee onherroepelijk vast zou staan dat nog slechts een huurachterstand van € 927,30 bestaat. Het hof kan [appellant] hierin niet volgen. Uitspraken in kort geding zijn naar hun aard voorlopig. In een bodemprocedure als de onderhavige vindt de definitieve beoordeling van de ingestelde vorderingen plaats. Indien [geïntimeerde] tegen een voor hem nadelige uitspraak in kort geding niet in hoger beroep is gegaan, gaan zijn vorderingen – anders dan [appellant] veronderstelt – dan ook niet te niet. Ook het verweer met de enkele stelling dat op grond van corona huurkorting moet worden verleend, kan zonder een deugdelijke onderbouwing niet leiden tot een andere conclusie. Het lag bovendien op de weg van [appellant] om te specificeren welke van de door [geïntimeerde] gestelde achterstanden onjuist zijn. [appellant] had dat aan de hand van voornoemde productie 7 kunnen doen maar heeft dat niet gedaan.
Ontbinding van de huurovereenkomst
2.4.
Een en ander brengt mee dat nog steeds een onvoldoende gemotiveerd bestreden aanzienlijke huurachterstand bestaat en dat nog steeds een deel van de waarborgsom niet is betaald. Het hof rekent [appellant] zwaar aan dat hij tot heden nalatig is gebleven de volledige waarborgsom te voldoen omdat het hof reeds ter zitting in 2022 op die betaling heeft aangedrongen en uit het tussenarrest reeds volgt dat [appellant] tot betaling daarvan veroordeeld zal worden. Dat het om een relatief laag bedrag gaat en dat [appellant] zonder steekhoudende toelichting stelt dat de omstandigheden moeilijk zijn doet daaraan onvoldoende af. [appellant] heeft willens en wetens zijn schulden aan [geïntimeerde] langdurig niet voldaan en deze tekortkoming is voor wat betreft het onbetaalde deel van de waarborgsom al bij aanvang van de huurovereenkomst begonnen. De langdurige en substantiële tekortkoming is niet zo gering dat deze, gelet op de gevolgen voor [appellant], ontbinding van de huurovereenkomst niet zou rechtvaardigen. Het hof zal de gevorderde ontbinding en ontruiming toewijzen als na te melden. De door [geïntimeerde] in verband met ontbinding gevorderde schadevergoeding ziet op een reeds verstreken periode en wordt afgewezen, nu [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd waaruit die schade thans nog zal kunnen bestaan.
Boete waarborgsom
2.5.
De door het hof eerder in de overwegingen van het tussenarrest van 3 oktober 2023 tot € 5.000,-- gematigde boete in verband met het niet betalen van de waarborgsom zal worden verhoogd tot € 10.000,-- omdat [appellant] ook na het tussenarrest deze schuld niet heeft voldaan. Ook dat bedrag is een matiging, die is gegrond op dezelfde overwegingen als neergelegd in rechtsoverweging 2.11 van dat tussenarrest.
Boete huurbetalingen
2.6.
[geïntimeerde] heeft ten aanzien van de in verband met de huurachterstand verschuldigde boete verwezen naar zijn eerdere productie 7 in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft echter uit het laatste tussenarrest en het daarin gedane verzoek om een nieuw overzicht moeten afleiden dat het hof dat overzicht onvoldoende duidelijk vond. [geïntimeerde] heeft nagelaten een inzichtelijk, met stukken onderbouwd overzicht te geven van welke boete in verband met welke achterstand hij vordert. Het eerdere overzicht voldoet daaraan niet, reeds omdat het uitgaat van cumulatie van de boete terwijl het hof reeds in het tussenarrest heeft geoordeeld dat deze boete niet cumuleert. Het hof constateert niettemin aan de hand van genoemde productie dat onvoldoende is betwist dat na het vonnis van de kantonrechter tot en met juli 2020 nog zes maanden huur niet tijdig zijn betaald. Dit betekent dat het boetebedrag van € 3.900,-- wordt verhoogd met € 1.800,-- (te weten zes keer € 300), zodat in totaal € 5.700,-- aan boetes wegens huurachterstand toewijsbaar is. Dit bedrag wordt niet gematigd omdat [appellant] daartoe onvoldoende heeft gesteld.
Deurwaarderskosten
2.7.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en vordert thans € 600,33 aan deurwaarderskosten. Hierover heeft het hof in het tussenarrest van 13 juni 2023 overwogen dat deze onvoldoende zijn toegelicht. [geïntimeerde] heeft in zijn akte na tussenarrest deze kosten wel opnieuw genoemd maar niet verder onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering dus afwijzen.
Conclusie
2.8.
Het principaal appel faalt. Het incidenteel appel slaagt gedeeltelijk. De vordering van [geïntimeerde] tot ontbinding en ontruiming zal als na te melden worden toegewezen. [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van € 10.000,-- aan boete vanwege te late betaling van de waarborgsom en € 5.700,-- aan boete vanwege te late betaling van de huur. De gevorderde wettelijke handelsrente zal eveneens worden toegewezen. Gelet op deze uitkomst komen de proceskosten van de reconventie in eerste aanleg alsnog voor rekening van [appellant], net als de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in reconventie gewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2024 en veroordeelt [appellant] tot ontruiming van het gehuurde voor die datum, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat het gehuurde niet zal zijn ontruimd, met machtiging van [geïntimeerde] om de ontruiming te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
veroordeelt [appellant] tot betaling van:
- € 10.000,-- aan boete vanwege te late betaling van de waarborgsom en
€ 5.700,-- aan boete vanwege te late betaling van de huur, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf heden tot aan de voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten de eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.922,-- voor salaris;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.727,-- aan verschotten en € 10.716,-- voor salaris in principaal hoger beroep en op € 5.358,-- aan salaris in incidenteel hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, C. Uriot en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.