Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[verweerder 1] ,2. [verweerder 2] ,beiden wonend te [plaats] ,verweerders,advocaat: mr. P.F.M. Broos te Utrecht.
1.De zaak in het kort
2.2. Het geding in hoger beroep
3.Feiten
[verzoekster] is sinds 10 april 2018 eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de praktijkruimte aan [straat 2] . Zij gebruikt het appartement als praktijkruimte.
Artikel 91. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken worden onder meer gerekend, voor zover aanwezig:a. de funderingen, de dragende muren en de kolommen, het geraamte van het gebouw met de ondergrond, het ruwe metselwerk, alsmede de vloeren met uitzondering van de afwerklagen in de privé gedeelten, de buitengevels, waaronder begrepen de raamkozijnen met glas, de deuren welke zich in de buitengevel bevinden of de scheiding vormen tussen het gemeenschappelijk en het privé gedeelte (…)
4.Beoordeling
De kantonrechter stelde al vast dat de gevels van het gebouw dragende muren zijn, die naar hun aard dienstbaar zijn aan de constructie van het gehele gebouw. [verzoekster] heeft dit, ook in hoger beroep, niet betwist. Dit betekent dat de betreffende gevels ook dienstbaar zijn aan het appartementsrecht van [verzoekster] en daarmee als gemeenschappelijk zijn te beschouwen. Dit wordt nog eens bevestigd door de regeling omtrent het onderhoud, opgenomen in artikel 18 van de Splitsingsakte. Uit dit artikel, aanhef en onder b blijkt dat het onderhoud van ramen, deuren en kozijnen voor rekening van de eigenaar van het betreffende appartementsrecht komt,
ook al bevinden deze zich in de buitengevel(onderstreping hof). Hieruit volgt logischerwijs dat het onderhoud van de buitengevel voor rekening van de gemeenschappelijke eigenaren komt, waarmee tevens wordt bevestigd dat de buitengevel als gemeenschappelijk eigendom moet worden beschouwd.
[verzoekster] heeft zich vervolgens, in het kader van de procedure in eerste aanleg, uit kunnen laten over de offerte, wat zij ook heeft gedaan. De vervangende machtiging zoals opgenomen in het dictum van de bestreden beschikking van 7 januari 2022 is terecht verleend.
Wijziging van het verzoek van [verweerder 1] .
Het hof ziet aanleiding om de vermeerdering toe te wijzen. De vermeerdering vloeit, naar oordeel van het hof, rechtstreeks voort uit het eerder ingestelde verzoek en was, gezien het tijdsverloop, voor [verzoekster] te voorzien.