ECLI:NL:GHAMS:2024:1679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23-002509-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige diefstal met vuurwapen in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor het in vereniging plegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het slachtoffer, een bezorger van een restaurant, werd onder valse voorwendselen naar de plaats delict gelokt, waar hij werd geslagen, met een vuurwapen werd bedreigd en gedwongen om zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een duur horloge en gouden kettingen, af te geven. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, maar het hof heeft de veroordeling bevestigd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. De opgelegde straf is vastgesteld op 14 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft gevraagd voor de geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de overval. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 5.185,00, te betalen door de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002509-21
datum uitspraak: 18 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer
15-870481-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge (merk Rolex) en/of twee, althans een of meer, gouden ketting(en) en/of een portemonnee met daarin een (grote) hoeveelheid geld en/of een autosleutel en/of een mobiele telefoon (merk Iphone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [restaurant], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (voornoemde)
[benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of diens mededader(s),
  • (terwijl die [benadeelde] in een auto zat en een bestelling van [restaurant] kwam leveren) op korte afstand van die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of aan die [benadeelde] heeft/hebben getoond en/of (vervolgens) voornoemd (vuur)wapen in directe nabijheid van die [benadeelde] heeft/hebben doorgeladen en/of
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben geplaatst/gezet en/of
  • bij die [benadeelde] in de auto heeft/hebben plaatsgenomen en/of
  • tegen die [benadeelde] op dreigende toon heeft/hebben gezegd "Je Rolex", althans woorden van gelijke aard/strekking (waarna verdachte en/of diens mededader(s) het horloge van de pols van die [benadeelde] heeft/hebben afgehaald) en/of
  • tegen die [benadeelde] op dreigende toon heeft/hebben gezegd "Doe je kettingen af", althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
  • die [benadeelde] op/tegen diens hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • twee, althans een, ketting(en) van de nek/hals van die [benadeelde] heeft/hebben (los)gerukt/getrokken en/of
  • tegen die [benadeelde] op dreigende toon heeft/hebben gezegd "Waar is je geld?", althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
  • tegen die [benadeelde] op dreigende toon heeft/hebben gezegd "Geef je telefoon anders kun je de politie bellen", althans woorden van gelijke aard/strekking (waarna verdachte en/of diens mededader(s) de mobiele telefoon uit de hand van die [benadeelde] heeft/hebben getrokken).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De signalementen die de aangever heeft opgegeven van de drie daders die hem beroofden, komen geen van allen overeen met het signalement van de verdachte. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve scenario’s en andere potentiële verdachten. Op basis van de zendmastgegevens is de verdachte ook niet op de plaats delict te plaatsen: hij had destijds een affaire met iemand die in Amsterdam-Zuidoost woonde en had daarom zijn telefoon uitgezet. Dat de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] op dezelfde avond eveneens in Amsterdam-Zuidoost aanstraalde, betekent niet dat medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte bij elkaar waren. Het telecomonderzoek plaatst de verdachte ook niet in Zaandam ten tijde van het delict. Tot slot zijn de tapgesprekken niet redengevend en sluiten zij alternatieve scenario’s niet uit. In het telefoongesprek van 20 februari 2018 tussen de verdachte en [naam 1] vertelt de verdachte bijvoorbeeld onjuiste informatie, zodat dit gesprek niet aan het bewijs bijdraagt. Ook zeggen de gesprekken over ‘die Turk’ en ‘die watch’ van 6 en 7 november 2017 tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niets over de betrokkenheid van de verdachte.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de verdachte van het gebruik van een vuurwapen wordt vrijgesproken, nu de aangever zijn verklaring enkele malen heeft gewijzigd en er buiten zijn verklaring geen enkel aanknopingspunt is voor het gebruik van een wapen.
Overwegingen van het hof
De connecties tussen de verdachten onderling, en het slachtoffer, de bestelling en de nacht van de overval
Op 30 oktober 2017 kwam bij restaurant [restaurant] een bestelling binnen via de website [website 1]. [benadeelde], de aangever, werkte op dat moment bij [restaurant]. Omstreeks 00.45 uur is de aangever in zijn auto naar het bij de bestelling opgegeven adres gereden, te weten [adres 2]. In die straat is hij door drie mannen overvallen. Eén man (in het dossier beschreven als dader 1) stond bij de bestuurderskant van de auto, één man (dader 2) stapte naast de aangever in de auto en de derde man (dader 3) stond achter de auto. Dader 1 had een vuurwapen – althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – bij zich, heeft dit doorgeladen, tegen het hoofd van de aangever gezet en gesommeerd dat de aangever zijn horloge van het merk Rolex af zou doen. Dader 1 heeft de Rolex van de pols van de aangever gehaald. Dader 2 heeft gesommeerd dat de aangever zijn kettingen af moest doen. Toen dat niet lukte, heeft dader 2 de aangever met een vuist in zijn gezicht geslagen en de gouden kettingen van de nek van de aangever getrokken. Dader 1 heeft de portemonnee, telefoon en autosleutel van de aangever weggenomen. De aangever heeft de signalementen van de daders beschreven. De daders hadden volgens de aangever alle drie een donkere huidskleur en kort zwart haar en waren tussen de 17 en 23 jaar oud. Het hof ziet – anders dan door de verdediging betoogd – geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de aangever op het punt dat er een wapen is gebruikt. De aangever heeft daarover consistent verklaard terwijl het hof – mede in aanmerking genomen de aard van het delict – geen aanknopingspunten ziet dat die verklaring op dit onderdeel onjuist is. Hiervoor is ook bevestiging te vinden in de omstandigheid dat in het telefoongesprek van 5 maart 2018 (dat hieronder wordt aangehaald) wordt gesproken over een ‘straatoverval, gewapend’.
In het opsporingsonderzoek zijn vier verdachten naar voren gekomen, te weten [medeverdachte 1],
[medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar destijds goed kenden – volgens een van de getuigen gaan ze met elkaar om als ‘broers’ – , dat ook [medeverdachte 1] en [verdachte] – die in dezelfde buurt woonden – bekenden waren van elkaar, en dat [verdachte] en [medeverdachte 3] neven zijn. Verder is van belang dat [medeverdachte 2] een oude bekende van [benadeelde] is, en wist dat [benadeelde] een duur horloge had – zo blijkt uit de verklaring van [benadeelde].
[medeverdachte 1] wordt door de politie beschreven als een man met een licht donkere huidskleur met kort zwart kroeshaar. [verdachte] wordt beschreven als een man met een donkere huidskleur, met kort zwart kroeshaar. [medeverdachte 3] wordt beschreven als een man met een donkere huidskleur en kort opgeschoren zwart kroeshaar. [medeverdachte 2] wordt beschreven als een man met een blanke huidskleur en donkerblond haar. Het hof stelt vast dat de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] wat betreft hun huidskleur en haardracht passen binnen het signalement dat de aangever heeft gegeven, terwijl de punten waarop hun signalement afwijkt van dat wat de aangever heeft opgegeven – mede gelet op de hectische, stressvolle situatie waarin die waarneming is gedaan – niet van dien aard zijn dat dit naar het oordeel van het hof maakt dat zij als dader moeten worden uitgesloten. Daarbij geldt voor de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] dat hun leeftijd valt binnen het door de aangever geschatte bestek en de leeftijd van [medeverdachte 3] (hij was destijds 27 jaar) onvoldoende afwijkt om hem vanwege die enkele omstandigheid als (potentiële) dader uit te sluiten.
Uit onderzoek is gebleken dat de bestelling op [website 1] is gedaan door ene ‘[naam 2]’ met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (verder afgekort als [telefoonnummer 1]) en het e-mailadres [emailadres], waarbij de naam ‘[naam 2]’ is opgegeven. De aangever heeft kort vóór het brengen van de bestelling nog telefonisch contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en bij aankomst in de [adres 2] is hij door dit nummer gebeld. In dit laatste telefoongesprek is de aangever door een man geïnstrueerd om een stukje achteruit te rijden, waarna de overval plaatsvond.
Het e-mailadres [emailadres] was in gebruik bij [naam 3], de toenmalige vriendin van [medeverdachte 2]. Dit e-mailadres is vaker gebruikt bij bestellingen via [website 1], waaronder bij een bestelling vanaf het IP-adres van een oud woonadres van [medeverdachte 2] en onder vermelding van ‘[medeverdachte 2]’, de (verkorte) voornaam van [medeverdachte 2].
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is enkel op de dag van de overval gebruikt van 00.00 uur tot 01.01 uur. Vóór en na deze tijdstippen is dit telefoonnummer nooit gebruikt. Met dit telefoonnummer is alleen contact geweest met de telefoonnummers van de aangever en het bedrijf waarbij de bestelling is gedaan. Tijdens de overval straalde het telefoonnummer een zendmast aan die vlakbij de plaats delict stond. Uit het voorgaande blijkt het hof dat het telefoonnummer enkel ten behoeve van (het faciliteren van) de overval in gebruik is genomen.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is op de dag van de overval gebruikt in een mobiele telefoon, te weten een iPhone 7 met een IMEI-nummer eindigend op -[nummer]. Deze iPhone is op 29 november 2017 door [medeverdachte 2] beleend bij een pandjeshuis. Gebleken is dat deze iPhone vóór en na de overval in gebruik was bij [medeverdachte 2]. Verder is gebleken dat met deze iPhone op 29 oktober 2017, een dag voor de overval, op internet is gezocht naar ‘[restaurant] openingstijden’ en dat in de User Dictionary, waarin woorden worden opgeslagen die op de iPhone zijn ingetypt, het woord ‘[adres 2]’ meerdere keren voorkomt. Ook is op deze telefoon één minuut na het tijdstip van de bestelling een sms ontvangen van ‘[website 1]’, kennelijk afkomstig van [website 1]. Tot slot is gebleken dat het telefoonnummer van [medeverdachte 2] zelf, eindigend op [telefoonnummer 2], nog om 00.03/00.04 uur – dus kort voor de overval – in de iPhone zat. Bij dit laatste contact wordt een zendmast aangestraald ([adres 3]) die dicht bij de plek staat waar de overval is gepleegd. Bovendien heeft [medeverdachte 2] bij de politie verklaard dat hij zijn telefoon niet uitleent en alleen zelf gebruikt. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 2] de persoon is geweest die met de betreffende iPhone informatie heeft opgezocht over [restaurant] en de plaats waar de overval heeft plaatsgevonden en dat hij de bestelling op [website 1] heeft gedaan, terwijl hij tijdens de overval in de buurt van de plaats delict is geweest.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2], eindigend op [telefoonnummer 2], heeft op de avond van de overval twaalf keer contact gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 1], eindigend op [telefoonnummer 3]. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] heeft om 00:11 uur (vlak voor de overval) gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (gespreksduur “0”), dat het nummer is waarmee bestelling vlak ervoor (om 00:09 uur) is gedaan.
Uit onderzoek naar de zendmastgegevens blijkt dat het telefoonnummer van [medeverdachte 1] op de avond van de overval eerst zendmasten heeft aangestraald in Amsterdam-Noord ([medeverdachte 1] verbleef/woonde op de [adres 4]) en het nummer daarna zendmasten heeft aangestraald in Amsterdam-Zuidoost (zendmast [adres 5] om 22.17.44), Wormerveer, Krommenie, Oostzaan en uiteindelijk in Zaandam (zendmast [adres 3] om 00.11.06 uur). De zendmast die in Zaandam is aangestraald, is dezelfde zendmast die de telefoon van [medeverdachte 2] gebruikte en staat nabij de plaats delict. Vervolgens is de eerste zendmast die wordt aangestraald gelegen in Oostzaan (01.36.14 uur) en straalde de telefoon van [medeverdachte 1] daarna weer aan in Amsterdam.
Het telefoonnummer van [verdachte], eindigend op [telefoonnummer 4], heeft op de avond van de overval meermalen contact gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 1]. Het nummer [telefoonnummer 4] wordt op 29 oktober 2017 voor het laatst gebruikt om 22.13.38 uur, via Zendmast [adres 6], nabij de woning van de vriendin (althans, een van de twee vriendinnen waar hij op dat moment een relatie mee had) van [verdachte] ([adres 7]) en nabij de zendmast die de telefoon van [medeverdachte 1] 4 minuten later aanstraalde ([adres 5], zie hierboven). Hierna is dit nummer [telefoonnummer 4] kennelijk uitgezet.
Verder is er vanaf 21.00 uur die avond (29 oktober 2017) meermalen contact geweest tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] (eindigend op [telefoonnummer 5]) en van [verdachte]. Na het gesprek om 21.07 uur (met [verdachte]) zijn met het nummer van [medeverdachte 3] [telefoonnummer 5] ‘geen contacten gepleegd’ tot 30 oktober 2017 in de late middag en is niet vast te stellen waar de telefoon zich bevond.
[medeverdachte 3] had nog een ander nummer in gebruik, eindigend op [telefoonnummer 6]. Dit nummer ‘reisde’ in de avond van 29 oktober 2017 kennelijk vanaf de woonplaats van [medeverdachte 3] ([plaats 1]) naar Amsterdam-Noord, waar het om 21.08.39 uur een zendmast aan de [adres 8] aanstraalde, vlakbij de woningen van [medeverdachte 1] (en [verdachte]), alwaar de telefoon van [medeverdachte 1] kennelijk ook in de buurt was. Omdat er rondom het tijdstip van de overval geen contacten zijn geweest met dit nummer, is niet vast te stellen waar dit zich bevond ten tijde van de overval.
Tussenconclusie I
Uit het voorgaande leidt het hof – kort gezegd en onder meer – af dat:
  • [medeverdachte 2] degene is geweest die de bestelling heeft geplaatst die door [benadeelde] werd bezorgd;
  • de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ten tijde van de overval in de nabijheid van de plaats delict waren;
  • er tussen verschillende verdachten op de avond van de overval contact is geweest;
  • (de telefoon van) [medeverdachte 3] – blijkens de verkeersgegevens van een van zijn telefoons – vanuit Almere is gereisd naar de woonomgeving van [medeverdachte 1] en [verdachte] en zijn telefoon vervolgens niet valt te lokaliseren;
  • blijkens de telefoongegevens (de telefoon van) [medeverdachte 1] op de avond van de overval vanaf zijn woonomgeving in Amsterdam-Noord naar Amsterdam-Zuidoost is gegaan, in welke omgeving zich ook (de telefoon van) [verdachte] bevond, waarna [medeverdachte 1] zich richting de omgeving van de plaats delict begeeft en de telefoon van [verdachte] niet meer te lokaliseren is.
Tapgesprekken 6 en 7 november
Voorts bevindt zich het dossier een grote hoeveelheid tapgesprekken, waaruit – onder meer – het volgende blijkt.
In een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 6 november 2017 (sessienummer 673) vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] ‘wat er met die Turk aan de hand is’, en wanneer [medeverdachte 2] gaat ‘aftikken’. [medeverdachte 2] zegt dan ‘morgen’. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens: ‘en hij wil die watch teruggeven?’.
Op 7 november 2017 hebben de vier verdachten via hun telefoons onderling contact. Uit het gesprek met sessienummer 798 leidt het hof af dat rond 9.22 uur [medeverdachte 2] belt met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] gaat naar [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), [medeverdachte 3] zegt dat hij wil worden opgehaald en erbij wil zijn ‘om andere dingen en miscommunicatie te voorkomen’.
Rond 10.54 uur diezelfde dag belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] (sessienummer 813). [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij nu naar [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) rijdt, dat hij al bij ‘die Turk’ is geweest en cash meegekregen heeft. [medeverdachte 2] zegt verder dat hij ‘die [medeverdachte 3]’ zijn deel gaat geven en ‘hun’ een deeltje. Verder wordt besproken dat [medeverdachte 2] ‘die [medeverdachte 3] al had gebeld vanochtend’ dat ‘die [medeverdachte 3] wilde dat hij hem ook ophaalde. Dat was in Almere en uiteindelijk was [medeverdachte 2] (de verdachte [medeverdachte 2]) alleen naar die Turk gegaan’. Kort daarna (11.00 uur, sessienummer 815) zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] dat hij zelf naar Almere wil ‘rijden om hem te brengen’. Uit de tapgesprekken met sessienummer 819 om 11.16.12 uur en sessienummer 841 om 11.21.52 uur – bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen – leidt het hof af dat [medeverdachte 2] met [verdachte] in de auto onderweg is naar [medeverdachte 3] en van [medeverdachte 3] instructies krijgt hoe hij moet rijden.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] de persoon is die in de getapte gesprekken en sms-berichten wordt aangeduid als ‘[medeverdachte 3]’ of ‘[medeverdachte 3]’, waarbij het hof in het bijzonder in aanmerking neemt dat ‘de [medeverdachte 3]’ moest worden opgehaald in Almere en [medeverdachte 2] en [verdachte] naar ‘de [medeverdachte 3]’ in Almere rijden waarna zij instructies krijgen van [medeverdachte 3] hoe ze moeten rijden.
Tussenconclusie II
Op 6 en 7 november 2017 vinden tussen de vier verdachten gesprekken plaats waaruit het hof afleidt dat er over een ‘watch’ (het Engelse woord voor horloge) wordt gesproken, dat [medeverdachte 2] gaat ‘aftikken’ en vervolgens van die ‘Turk’ cash heeft meegekregen dat verdeeld wordt tussen de vier verdachten, waarbij [medeverdachte 2] en [verdachte] naar [medeverdachte 3] in Almere rijden om hem ‘zijn deel’ te geven.
Tapgesprekken volgend op onderzoeksactiviteiten
Op 5 februari 2018 is de toenmalige vriendin van [medeverdachte 2], [naam 3], – wiens e-mailadres is gebruikt bij het plaatsen van de bestelling – door de politie telefonisch uitgenodigd om een getuigenverklaring af te leggen. Kort nadat zij door de politie was gebeld, neemt [naam 3] contact op met [medeverdachte 2], die de telefoon niet opneemt, en daarna met [medeverdachte 1]. In dat gesprek zegt [medeverdachte 1] dat hij liever niet door de telefoon praat, omdat hij vermoedt dat zijn telefoon wordt getapt, en zegt [naam 3] dat de politie haar had gebeld over een
beroving. Bij de telefonische uitnodiging heeft de politie echter niet over een beroving gesproken. Uit de gesprekken en zendmastgegevens van 6 februari 2018 is gebleken dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die avond samen naar het huis van [naam 3] in [plaats 2] zijn gegaan. Hieruit maakt het hof op dat [naam 3] blijkens het bovenstaande kennelijk al vóór de uitnodiging van de politie wist van een beroving – nu dit niet door de politie aan haar was verteld – en dat zij in de uitnodiging van de politie aanleiding zag overleg te voeren met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Op 13 februari 2018 wordt [medeverdachte 2] aangehouden. Uit het gesprek met sessienummer 2946 leidt het hof af dat [naam 3] naar [medeverdachte 1] belt en hem vertelt dat [medeverdachte 2] is gearresteerd. Op 15 februari 2018 belt [medeverdachte 1] met [verdachte] ([verdachte]), hij moet hem spreken want hij heeft slecht nieuws (sessienummer 3178).
Op 20 februari 2018 is [medeverdachte 1] vervolgens aangehouden. Uit het gesprek met sessienummer 295 leidt het hof af dat [naam 1], de toenmalige vriendin van [medeverdachte 1], diezelfde dag met [verdachte] ([verdachte]) belt. In dat gesprek vertelt [naam 1] dat ‘ie in de ochtend is meegenomen’. Zij vraagt aan [verdachte] ‘die dag toch?’, waarop [verdachte] antwoordt: ‘praat niet he’. Vervolgens vraagt [naam 1] aan [verdachte] of ‘het zonder condoom is gegaan’, waarop [verdachte] bevestigend antwoord. Daarop zegt [naam 1] ‘dat het klaar is voor [medeverdachte 1]’ (de voornaam van [medeverdachte 1]). [verdachte] antwoordt dat ‘hij niet klaar kan zijn door die ander die al, die al lang al zit’ waarop [naam 1] zegt ‘hij gaat toch aangewezen worden’ en vervolgens ‘Maar ik bedoel van….jullie uuuhhh…jullie uuuhhh fesie (gezicht) is ie gezien’, waarop [verdachte] antwoordt: ‘ik weet dat ie niet gezien is’.
Op 5 maart 2018 is [naam 1] telefonisch door de politie uitgenodigd om een getuigenverklaring af te leggen over een persoon genaamd ‘[verdachte]’. Een paar uur na de uitnodiging vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]), [verdachte] ([verdachte]) en een onbekende derde persoon, waarin de naam ‘[medeverdachte 1]’ wordt genoemd en wordt besproken dat ‘[medeverdachte 1] is geveegd’ (sessienummer 513). De derde persoon adviseert [verdachte] een ticket naar Su (het hof begrijpt: Suriname) te kopen, ‘want dit is echt een hete torie’. Als er wordt gelachen, zegt de derde persoon: ‘Je mag lachen [medeverdachte 3]. Maar ik heb je ook gewoon gezegd broer. Want die mannen kunnen jou ook gewoon snitchen (verraden). (…) jij hebt al vast gezeten voor zo’n feit. Jij krijgt gewoon gelijk vijf, vier, paar jaar broer. Niet lachen gap, zijn serieuze feiten broer. Is een straatoverval gewapend’.
Op 8 maart 2018 vindt een telefoongesprek plaats tussen [naam 3] (de toenmalige vriendin van [medeverdachte 2]) en [naam 1] (de toenmalige vriendin van [medeverdachte 1]), waarin wordt besproken dat men wordt afgeluisterd, dat de e-mail van [naam 3] bij een overval is gebruikt en dat [medeverdachte 1] (de voornaam van [medeverdachte 1]) nog
90 dagen moet zitten omdat ‘ze nog bezig zijn met het onderzoek’.
Op 20 maart 2018 wordt [verdachte] aangehouden. Diezelfde ochtend belt de vriendin van [verdachte] ([naam 4], [verdachte] had relaties met twee vrouwen op dat moment: [naam 4] en [naam 5]) naar [medeverdachte 3] om hem daarover in te lichten (sessienummer 245).
Tussenconclusie III
Nadat er in onderhavige zaak getuigen door de politie worden uitgenodigd en er verdachten worden aangehouden vindt er (telkens) contact tussen de diverse verdachten en getuigen (partners van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) plaats. Uit die gesprekken leidt het hof onder meer af dat [verdachte] weet dat [medeverdachte 1] – die is aangehouden vanwege onderhavig feit – geen (volledige) gezichtsbedekking (condoom) droeg ten tijde van hetgeen waarvoor hij is aangehouden, maar dat hij ervan uitgaat dat het gezicht van [medeverdachte 1] niet is gezien. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat één van de drie ‘overvallers’ volgens de aangever achter de auto stond ten tijde van de overval. Verder wordt in een gesprek tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] en een derde over kennelijk dezelfde zaak gesproken (die waarvoor ‘[medeverdachte 1]’ – [medeverdachte 1] – is aangehouden) en dat dit een ‘straatoverval gewapend’ is. [medeverdachte 3] en [verdachte] lopen in de ogen van de derde man kennelijk een (groot) risico dat ook zij daarvoor worden opgepakt, zo leidt het hof uit deze gesprekken af.
Slotsom
Het hof komt op basis van de bovengenoemde feiten en omstandigheden en gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang gezien, tot de conclusie dat de hiervoor aangehaalde tapgesprekken betrekking hebben op de tenlastegelegde overval. De verdachte heeft ook geen uitleg gegeven aan de tapgesprekken – voor zover hij daaraan heeft deelgenomen of kennis van had – die maakt dat aan die conclusie moet worden getwijfeld. Uit die gesprekken volgt naar het oordeel van het hof de betrokkenheid van [verdachte] bij de overval. Daarbij wijst het hof in het bijzonder op de gesprekken waarin gesproken wordt over – kort gezegd – de vraag of [medeverdachte 1] kan worden herkend (of dat hij een ‘condoom’ droeg), het gesprek over een ‘straatoverval gewapend’ en de gesprekken over – kort gezegd – de verdeling van de buit in combinatie met de omstandigheid dat [medeverdachte 2] en [verdachte] naar [medeverdachte 3] in Almere zijn gegaan om hem zijn deel te geven. Daar komt bij dat [verdachte] op de avond van de overval meermalen contact heeft gehad met het telefoonnummers van medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] en uit de telefoongegevens (de telefoon van) [medeverdachte 1] blijkt dat hij op de avond van de overval vanaf zijn woonomgeving in Amsterdam-Noord naar Amsterdam-Zuidoost is gegaan, in welke omgeving zich ook (de telefoon van) [verdachte] bevond, waarna [medeverdachte 1] zich richting de omgeving van de plaats delict begeeft en de telefoon van [verdachte] niet meer te lokaliseren is. Verder past het signalement van [verdachte] in voldoende mate binnen het signalement dat de aangever heeft gegeven van de drie overvallers. Op grond van al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – komt het hof tot de conclusie dat [verdachte] een van de drie personen was die in/bij de auto van de aangever was ten tijde van de overval en dat hij in nauwe en bewuste samenwerking met de andere verdachten (als medepleger) betrokken was bij de overval. Nu [verdachte] bovendien geen aannemelijke verklaring heeft gegeven ter ontzenuwing van die betrokkenheid, komt het hof tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij – kort gezegd – medepleger is van de tenlastegelegde overval en wordt het tot vrijspraak strekkende verweer verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge (merk Rolex) en twee gouden kettingen en een portemonnee met daarin een hoeveelheid geld en een autosleutel en een mobiele telefoon (merk iPhone), toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of diens mededaders,
  • terwijl die [benadeelde] in een auto zat en een bestelling van [restaurant] kwam leveren op korte afstand van die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] heeft gericht en aan die [benadeelde] heeft getoond en vervolgens voornoemd vuurwapen in directe nabijheid van die [benadeelde] heeft doorgeladen en
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geplaatst/gezet en
  • bij die [benadeelde] in de auto heeft plaatsgenomen en
  • tegen die [benadeelde] heeft gezegd "Je Rolex", waarna verdachte of een mededader het horloge van de pols van die [benadeelde] heeft afgehaald en
  • tegen die [benadeelde] heeft gezegd "Doe je kettingen af" en
  • die [benadeelde] op/tegen diens hoofd heeft geslagen/gestompt en
  • twee kettingen van de nek van die [benadeelde] heeft (los)gerukt en
  • tegen die [benadeelde] heeft gezegd "Waar is je geld?" en
  • tegen die [benadeelde] heeft gezegd "Geef je telefoon anders kun je de politie bellen", waarna verdachte of een mededader de mobiele telefoon uit de hand van die [benadeelde] heeft getrokken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.
De verdediging heeft het hof verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte
first offenderwas. Voorts is het hof verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de zaak lang boven diens hoofd heeft gehangen. De verdediging komt tot de conclusie dat het opleggen van een lange gevangenisstraf niet meer opportuun is en acht een taakstraf passender.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met anderen plegen van een gewelddadige overval. Het slachtoffer – een voormalige vriend van de verdachte [medeverdachte 2] – is midden in de nacht onder valse voorwendselen naar de plaats delict gelokt, waar hij is geslagen, met een vuurwapen is bedreigd en is gedwongen om zijn persoonlijke bezittingen af te geven, waaronder (onder meer) een duur horloge, gouden kettingen, een mobiele telefoon en een behoorlijke hoeveelheid contant geld. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Het kan niet anders zijn dan dat deze heftige gebeurtenis bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Een gewapende overval is een zeer ernstig feit en het is algemeen bekend dat slachtoffers hiervan nog lange tijd nadelige gevolgen kunnen ondervinden, zoals herbelevingen en problemen in het dagelijks functioneren. Dat is – helaas – ook in deze zaak het geval geweest: het slachtoffer heeft de overval ervaren als een traumatische gebeurtenis en heeft wekenlang niet durven slapen. Hij had last van depressieve gevoelens en heeft hulp gezocht bij zijn huisarts. Bovendien worden door dergelijke feiten het gevoel van veiligheid van de omwonenden en de samenleving in het algemeen aangetast. De verdachte heeft getoond hieraan geen boodschap te hebben gehad en alleen te handelen uit eigen financieel gewin.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De oplegging van een taakstraf, zoals de verdediging heeft betoogd, acht het hof voor een dergelijk zwaar feit niet passend. In beginsel acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden.
Het hof heeft acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn in deze strafzaak. De verdachte is op 20 maart 2018 in verzekering gesteld en het vonnis is meer dan 3 jaar en 5 maanden daarna gewezen. Voorts heeft de verdachte op 9 september 2021 hoger beroep ingesteld, zodat het onderhavige arrest meer dan 2 jaar en 9 maanden na het instellen van het hoger beroep wordt gewezen. Gelet hierop is de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg en in hoger beroep fors overschreden. Hierin ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij

Vordering
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.335,00, waarvan € 8.585,00 aan materiële schade en
€ 3.750,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft daarbij aangegeven dat hiervan € 5.000,00 is vergoed door zijn verzekering, zodat vergoeding wordt verzocht voor een totaalbedrag van € 7.335,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep – met aftrek van het door de verzekering vergoede bedrag – toegewezen tot een bedrag van € 5.485,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gestelde materiële schade bestaat uit de schade die de benadeelde partij, tevens de aangever, heeft geleden doordat zijn goederen zijn weggenomen, te weten:
  • het Rolex-horloge van € 6.500,00;
  • twee gouden kettingen van € 575,00 en € 250,00;
  • een iPhone van € 400,00;
  • contant geld van € 700,00;
  • een portemonnee van € 25,00;
  • een autosleutel van € 135,00.
De gestelde immateriële schade bestaat uit twee schadeposten, te weten een bedrag van € 1.750,00 dat is gevorderd omdat de weggenomen Rolex niet meer in dezelfde staat en uitvoering verkrijgbaar is en een vergelijkbaar horloge duurder is en een bedrag van € 2.000,00 vanwege de psychische gevolgen die het bewezenverklaarde feit voor de benadeelde partij heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering een nieuw-voor-oud-correctie dient te worden toegepast en dat een deugdelijke onderbouwing ten aanzien van het contante geld ontbreekt.
Overwegingen van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Bewezenverklaard is immers dat de in de bewezenverklaring genoemde goederen zijn weggenomen en deze zijn niet aan de benadeelde partij teruggegeven. Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade met betrekking tot het Rolex-horloge en de gouden kettingen voldoende is onderbouwd, zodat deze in zoverre geheel kan worden toegewezen. Het hof ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze posten een ‘nieuw-voor-oud-correctie’ toe te passen, nu niet aannemelijk is geworden dat de gestolen sieraden door het verloop van tijd in waarde zijn verminderd. Ten aanzien van de iPhone overweegt het hof dat de benadeelde partij heeft gesteld dat hij de telefoon op 14 juli 2017 op [website 2] heeft gekocht voor € 400,00, maar het is onbekend hoe oud de telefoon op het moment van wegnemen was en in welke staat deze verkeerde. Gelet hierop zal het hof deze schade naar billijkheid schatten op een bedrag van € 100,00. Ten aanzien van het contante geld overweegt het hof dat de benadeelde partij in de aangifte heeft verklaard dat € 600,00 tot € 700,00 in de portemonnee zat. Gelet hierop zal het hof deze post schattenderwijs toewijzen tot een bedrag van € 600,00. Tot slot overweegt het hof dat de schadeposten betreffende de portemonnee en de autosleutel door de verdediging niet zijn betwist en naar het oordeel van het hof voldoende zijn onderbouwd, zodat deze schadeposten geheel worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade worden afgewezen.
Het hof acht het voorts voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Dat de vordering voor deze schadepost niet is onderbouwd met medische gegevens, staat niet per definitie in de weg aan toekenning van (een deel van) de vordering. In voorkomende gevallen brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Hiervan is in deze zaak naar het oordeel van het hof sprake. Zoals hiervoor is overwogen is immers op zeer intimiderende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij door bij de overval een vuurwapen (althans een daarop gelijkend voorwerp) op korte afstand door te laden en vervolgens op zijn hoofd te zetten, hem te slaan en kettingen van zijn nek te rukken, en hem te slaan terwijl hij vastzat in zijn auto en geen kant op kon. De benadeelde heeft de overval ervaren als een traumatische gebeurtenis waardoor hij wekenlang niet heeft durven slapen, voelde zich depressief en heeft hulp gezocht bij zijn huisarts. Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding op grond van het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij houdt het hof ook (in enige mate) rekening met de omstandigheid dat de benadeelde partij, zoals uit het dossier blijkt, ook lichamelijk letsel (blauw oog) heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 2.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de aard en de ernst van de inbreuk die op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt en de schadevergoedingen die door rechters in vergelijkbare zaken zijn toegekend. Het bedrag van € 1.750,00 dat is gevorderd als immateriële schade omdat de weggenomen Rolex niet meer in dezelfde staat en uitvoering verkrijgbaar is en een vergelijkbaar horloge duurder is, komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu daarvoor geen grondslag bestaat.
Gelet op het voorgaande bedraagt de totale door het hof toe te wijzen schade € 10.185,00, waarvan
€ 8.185,00 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade. Hiervan is een bedrag van € 5.000,00 vergoed, die van de materiële schade zal worden afgetrokken. De verdachte is tot vergoeding van de resterende schade gehouden, zodat de vordering tot het in het dictum te noemen bedrag (hoofdelijk) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor aftrek van het bedrag van € 2.500,00 dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft uitgekeerd aan de benadeelde partij bestaat geen aanleiding, omdat dit bedrag dient te worden verrekend/terugbetaald in geval van toewijzing van een schadebedrag door de rechter.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde immateriële schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.185,00 (vijfduizend honderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 3.185,00 (drieduizend honderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.185,00 (vijfduizend honderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 3.185,00 (drieduizend honderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
30 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M. Iedema en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 juni 2024.
Mr. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]