In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een minderjarige, is beschuldigd van het besturen van een bromfiets zonder de vereiste minimumleeftijd van 16 jaar te hebben bereikt. De feiten vonden plaats op 11 februari 2022 in het Vondelpark te Amsterdam. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 6 uren, subsidiair 3 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. De verdachte is strafbaar bevonden, omdat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. Het hof heeft de opgelegde straf in hoger beroep bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte heeft blijk gegeven van onverantwoordelijk gedrag door de verkeersregels te negeren. Het hof heeft besloten dat de opgelegde werkstraf passend is, gezien de omstandigheden van de verdachte, die geen inkomen heeft en niet werkt.
Daarnaast heeft het hof beslist over de in beslag genomen bromfiets, die aan een derde toebehoort. Het hof heeft bepaald dat de bromfiets moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, aangezien de verdachte niet de eigenaar is en de omstandigheden van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing zijn. De beslissing van het hof is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.