ECLI:NL:GHAMS:2024:1657
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 4 maart 2024. De verdachte, geboren in 2005, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting op 11 april 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof constateerde dat er geen schriftelijke grieven waren ingediend door of namens de verdachte, en er waren ook geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Aangezien er geen bezwaren waren ingediend en er geen rechtens te respecteren belangen waren die een nader onderzoek van de zaak rechtvaardigden, besloot het hof, na het horen van de advocaat-generaal, de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De beslissing van het hof werd genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit drie rechters, en werd uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting. De jongste raadsheer was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen. Dit arrest is gepubliceerd op 18 juni 2024.