ECLI:NL:GHAMS:2024:1656
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep wegens niet-handhaving van grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 november 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 2005, had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. Tijdens de procedure heeft de raadsman van de verdachte op 19 december 2023 aan het hof medegedeeld dat het hoger beroep zich richtte tegen de opgelegde straf. Echter, op 10 april 2024 heeft de raadsman aangegeven dat de grieven niet langer werden gehandhaafd en verzocht om toepassing van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit verzoek werd ter terechtzitting in hoger beroep herhaald.
Het hof heeft vastgesteld dat de ingediende bezwaren tegen het vonnis niet zijn gehandhaafd en dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou pleiten voor nader onderzoek van de zaak. Gehoord de advocaat-generaal heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, Sv. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 11 april 2024.