ECLI:NL:GHAMS:2024:1636

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
23-002899-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugd. Veroordeling voor medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, vrijspraak van voorbereiden van diefstal met geweld/afpersing.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2004, was beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het voorbereiden van een diefstal met geweld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, maar heeft hem vrijgesproken van de beschuldiging van voorbereiden van een misdrijf. De zaak kwam aan het licht na een verkeerscontrole waarbij de verdachte en medeverdachten in een auto werden aangetroffen met verschillende wapens en munitie. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbereidingshandelingen voor een misdrijf. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 135 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de noodzaak voor begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002899-23
datum uitspraak: 13 juni 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-150770-22 en 13-039571-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Purmerend, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) pistool, van het merk Zoraki, type Volga, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9, althans een of meerdere, scherpe kogelpatronen van het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Purmerend, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten (medeplegen van) diefstal met geweld of bedreiging met geweld (als bedoeld in artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of het (medeplegen van) afpersing (als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht), althans (een) met (een) ander(en) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- ( geprepareerde) tiewraps en/of
- vijf, althans een of meerdere rollen tape en/of
- een of meerdere handschoen(en) en/of
- drie, althans een of meerdere, balaclava(s)/bivakmuts(en) en/of
- vier, althans een of meerdere mes(sen) en/of
- negen, althans een of meerdere, patro(o)n(en) en/of
- een vuurwapen en/of
- een balletjespistool
(kennelijk) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De identiteitsfouillering van de inzittenden in de auto en de daarop volgende doorzoeking van de auto zijn onrechtmatig. De verbalisant was niet bevoegd de identiteitsgegevens van alle inzittenden te vorderen en vervolgens een identiteitsfouillering uit te voeren en de auto te doorzoeken. Daarom dient al hetgeen in de auto is aangetroffen te worden uitgesloten van het bewijs. Indien het hof aan dit verweer voorbij gaat, heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat de verdachte geen wetenschap van en beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie had. Ook is geen sprake van medeplegen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte de goederen die geschikt zijn voor het bewerkstelligen van een misdadig doel (vuurwapen, munitie, imitatiewapen en drie messen) niet voorhanden heeft gehad. De overige goederen (ducttape, bivakmutsen en tiewraps) zijn niet uitdrukkelijk dienstig voor het plegen van een diefstal met geweld of afpersing. Bovendien is onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachten een misdadig doel voor ogen hadden en dat de verdachte opzet had op het voorbereiden van een misdadig doel.
Oordeel van het hof
Voor de leesbaarheid zal het hof in het vervolg de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aanduiden als respectievelijk [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4].
Onrechtmatigheidsverweer
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het gestelde vormverzuim en overweegt daartoe als volgt.
Verbalisant [verbalisant] zag op 17 juni 2022 om 19.34 uur een auto rijden in Middenbeemster. Hij zag dat de auto aan de achterzijde doorgezakt was alsof deze zwaar beladen was. Hij zag vijf personen in de auto zitten en bevroeg het kenteken. Uit de bevraging bleek dat de tenaamgestelde van de auto voorheen in de top 600 zat en dat hij de classificatie wapengevaarlijk had. De verbalisant volgde de auto en constateerde dat de auto met een snelheid van 100 km/u reed waar 60 km/u is toegestaan. De auto stopte vervolgens bij een tankstation in Zuidoostbeemster. De verbalisant besloot door te rijden en zag dat de auto direct weer vertrok bij het tankstation en hierna achter hem reed. Eenmaal in Purmerend zag de verbalisant dat de auto afsloeg. Hierop keerde de verbalisant om zodat hij weer achter de auto reed. Op dat moment zag hij dat de inzittenden omkeken en meer bewogen. De passagier die in het midden op de achterbank zat, boog voorover tussen de inzittenden voorin het voertuig. De andere twee personen op de achterbank deden ook hun hoofd omlaag, alsof zij op de bodem van de auto bezig waren. De verbalisant hoorde de centralist van het ‘real time intelligence center’ doorgeven dat in een registratie was benoemd dat de tenaamgestelde van de auto voorheen in de top 600 zat, dat hij controlewaardig bleef en dat er genoteerd moest worden wie er in zijn bijzijn waren. De verbalisant besloot over te gaan tot staande houding en gaf het voertuig een stopteken ter controle van de bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
De bestuurder, tevens de tenaamgestelde, bleek [medeverdachte 3] te zijn. De verbalisant besloot ook de identiteit van de andere inzittenden vast te stellen, omdat uit de informatie van het ‘real time intelligence center’ bleek dat het redelijkerwijs noodzakelijk was die identiteiten vast te stellen. De bijrijder bleek [medeverdachte 2] te zijn. De andere inzittenden, de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte], maakten kenbaar dat zij geen identiteitsbewijs bij zich hadden. De verbalisant onderwierp hen vervolgens aan een identiteitsfouillering, waarbij geen identiteitsbewijzen werden aangetroffen. Hierop besloot de verbalisant in de auto te kijken naar identiteitsbewijzen.
Op basis van de observaties (een te zwaar beladen personenauto en een naar zijn inschatting begane snelheidsovertreding) was de verbalisant bevoegd de bestuurder van de auto op grond van artikel 160 WVW een stopteken te geven en inzage in het rijbewijs van de bestuurder te vorderen.
De verbalisant besloot over te gaan tot vaststelling van identiteit van de overige inzittenden van de auto naar aanleiding van de hiervoor genoemde informatie van het ‘real time intelligence center’. Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht juncto artikel 8 van de Politiewet 2012 geven een ambtenaar van politie de bevoegdheid tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Blijkens artikel 3 van de Politiewet 2012 wordt onder de politietaak onder andere verstaan het zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat voor de verbalisant een voldoende concrete aanleiding bestond om in het kader van zijn taak tot handhaving van de rechtsorde alle inzittenden van de auto te onderwerpen aan een identiteitscontrole. De verbalisant was hiertoe bevoegd, omdat dit redelijkerwijs voor de uitoefening van de politietaak noodzakelijk was. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte] konden geen identiteitsbewijs overhandigen. Het zoekend kijken in de auto om te bezien of zich daar identiteitsbewijzen bevonden, valt binnen deze identiteitscontrole waartoe de verbalisant bevoegd was.
De verbalisant was overigens ook bevoegd om op grond van artikel 55b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de auto te kijken. Blijkens deze bepaling is een ambtenaar immers bevoegd een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt
of met zich mee voertte onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit. De verdachte was staande gehouden en het was voor de vaststelling van zijn identiteit noodzakelijk om in de auto te kijken.
Op het moment dat de verbalisant in de auto keek, was nog geen sprake van een doorzoeking in de zin van artikel 96b Sv of artikel 51 van de Wet wapens en munitie (WWM). Daartoe is pas overgegaan op het moment dat de verbalisant de ducttape, tiewraps, handschoenen, bivakmutsen, patronen, het mes en het vuurwapen in de auto zag liggen. Het aantreffen van deze voorwerpen vormde voldoende aanleiding voor de daaropvolgende doorzoeking van de auto.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verbalisant heeft gehandeld binnen de grenzen van zijn wettelijke bevoegdheden en dat dus geen sprake is van een vormverzuim. De identiteitscontrole, het kijken in de auto en het vervolgens doorzoeken van de auto waren rechtmatig. Het verweer van de raadsvrouw wordt om die reden verworpen.
Feit 1 (voorhanden hebben wapen en munitie)
Het hof gaat in aanvulling op het bovenstaande uit van de volgende overige feiten en omstandigheden.
Uit de verklaringen van de verdachten en de inhoud van het dossier volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 17 juni 2022 rond 17.00 - 17.15 uur door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met een grijze Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) in Amstelveen werden opgehaald. Zij zijn achterin de auto gaan zitten waarna zij naar de Bijlmer in Amsterdam zijn gereden om [medeverdachte 4] op te halen. Vervolgens reden zij naar de Beemster, waar zij stopten bij [plek]. Hierna reden zij met zijn allen naar Purmerend.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 3] volgt dat dit telefoonnummer op 17 juni 2022 om 08.55 uur, 14.33 uur, 15.28 uur, 16.49 uur en 17.26 uur contact had met het telefoonnummer van [medeverdachte 4]. Diezelfde dag had het telefoonnummer van [medeverdachte 3] om 09.01 uur en 17.01 uur contact met het telefoonnummer van [verdachte]. Om 17.14 uur had het telefoonnummer van [medeverdachte 3] contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 1].
Zoals hiervoor beschreven, zag verbalisant [verbalisant] om 19.34 uur een auto rijden en hield hij de auto en de inzittenden staande. Op zoek naar de identiteitsbewijzen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte] trof de verbalisant op de achterbank, rechts achterin, twee rollen ducttape, een zak tiewraps, vier in elkaar gezette tiewraps, handschoenen, een balaclava, een pet en plastic tassen aan. Rechts achterin de auto op de bodem voor de achterbank zag de verbalisant een vierkant doosje liggen waarin een zakje met negen patronen voor een vuurwapen zat. Vervolgens zag hij onder de bijrijdersstoel een handvat van een vuurwapen, een mes en een balaclava liggen. Onder de bestuurderstoel zag hij een mes en een set handschoenen liggen. Alle verdachten zijn hierop aangehouden. Hierna is op de bijrijdersstoel een set handschoenen aangetroffen. Ook op de bestuurdersstoel lag nog een set handschoenen. In het dashboardkastje zijn een imitatiewapen, te weten een balletjespistool, een doos met witte latex handschoenen, een rol ducttape en een rol transparante tape aangetroffen. In de kofferbak lagen een zwarte bivakmuts, twee messen, een rol ducttape en een heuptasje met daarin een blokje hasj en een OV-kaart op naam van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat op het moment dat er zwaailichten achter hen waren, één van de jongens voorin de auto zei dat “dat ding wel in de auto zat” (het hof begrijpt: een vuurwapen). [verdachte] heeft verklaard dat de anderen in de auto in paniek raakten toen de verbalisant achter hen reed.
Op de buitenzijde van het doosje waarin de munitie is aangetroffen, is DNA van [medeverdachte 4] aangetroffen. Op de buitenzijde van het foedraal van het mes dat onder de bijrijdersstoel lag, is DNA van [verdachte] aangetroffen en op het heft van dat mes is DNA van [medeverdachte 3] aangetroffen. Verder is uit onderzoek gebleken dat op de buitenzijde van het imitatiewapen DNA is aangetroffen dat een match opleverde met het DNA van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het imitatiewapen van hem is.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van het) voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de zin van artikel 26 Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) stelt het hof het volgende voorop. Voor een veroordeling van het – als medepleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Vereist is dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat vuurwapen en/of die munitie. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Van een dergelijke bewustheid kan ook sprake zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast is voor een bewezenverklaring vereist dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het vuurwapen en de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden ervoor redengevend zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van het in de auto aangetroffen vuurwapen en de munitie en dat zij daarover hebben kunnen beschikken. Het hof kent hierbij gewicht toe aan de gezamenlijkheid van het optreden van de verdachten, die heeft bestaan uit het eerdere telefonische contact tussen de verdachten die dag en het vervolgens gezamenlijk ophalen van elkaar op verschillende plekken, en het daarna rondrijden, alsmede het ontstaan van paniek in de auto toen de verdachten doorkregen dat de verbalisant achter hen reed. Die paniek uitte zich ook in het kennelijk verbergen van de in de auto aanwezige voorwerpen. Voorts leidt het hof uit de uiterlijke verschijningsvorm van de in de auto aangetroffen voorwerpen en de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen, af dat de verdachten planmatig bezig waren met het voorbereiden van een op enig moment te plegen misdrijf.
Bij dit oordeel speelt tevens een rol dat de verdachten geen redelijke, de redengevendheid van het bewijs ontzenuwende, verklaring hebben afgelegd over de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de auto.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van het wapen en de munitie. Daarmee acht het hof het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
Feit 2 (voorbereiden misdrijf)
Voor de beantwoording van de vraag of het onder 2 ten laste gelegde is bewezen, is onder meer vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omschreven voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht.
In dit verband komt volgens de advocaat-generaal bijzondere betekenis toe aan het in de telefoon van [medeverdachte 2] aangetroffen Snapchatgesprek. Het hof is echter van oordeel dat hieruit onvoldoende blijkt welk misdadig doel de verdachten op 17 juni 2022 voor ogen hadden. De relevante passages in het gesprek die zouden kunnen duiden op het beramen van een misdrijf, hebben betrekking op activiteiten die zien op 14 juni 2022. Daarnaast wordt gesproken over een Seat en gaan met “4 man”, terwijl de verdachten op 17 juni 2022 met zijn vijven zijn aangetroffen in een Peugeot. Bovendien is niet komen vast te staan of naast [medeverdachte 2] de andere verdachten deelnamen aan dit gesprek, waarbij het hof betrekt dat van [medeverdachte 1] is vast komen te staan dat zijn Snapchat User ID niet in het gesprek voorkomt.
Nu naar het oordeel van het hof ook uit de overige bevindingen in het dossier onvoldoende blijkt met welk misdadig doel de verdachten de in de auto aangetroffen voorwerpen voorhanden hebben gehad, zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juni 2022 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch pistool, van het merk Zoraki, type Volga, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 scherpe kogelpatronen van het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 135 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, waarvan 264 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de William Schrikker Stichting (hierna: de WSS) van 21 mei 2024, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op verslavingszorg.
De raadsvrouw heeft verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met het feit dat het elektronisch toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ingrijpend is geweest voor de verdachte. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in de strafmaat dient mee te wegen dat het een ondeugdelijk vuurwapen betrof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Ongecontroleerd wapenbezit bergt het risico op het gebruik daarvan met zich, met alle mogelijke gevolgen van dien. Het brengt dan ook een onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor de veiligheid van personen mee. Het hof acht het verontrustend dat het vuurwapen en de munitie voorhanden waren in een auto op de openbare weg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennis genomen van het rapport van de WSS van 21 mei 2024 en hetgeen de deskundigen namens de WSS en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht.
Uit het rapport van de WSS van 21 mei 2024 volgt dat de verdachte begeleiding nodig heeft. Sinds april 2024 heeft de verdachte een plek voor begeleid wonen bij het [instelling 1]. Hier gaat hij echter niet naartoe. De verdachte en zijn moeder zien niet het nut in van begeleid wonen. De WSS acht de kans daarom groot dat zijn familie hem thuis laat verblijven. De WSS adviseert een jeugdreclasseringsmaatregel voor de duur van 2 jaren op te leggen, zodat er toezicht blijft op het voortzetten van de hulpverlening en de andere lopende trajecten. Ook ziet de WSS graag dat zowel de ambulante als therapeutische begeleiding van [instelling 2] wordt voortgezet. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige van de WSS aangevuld dat de verdachte hulp nodig heeft bij het behouden van zijn werk en het nakomen van afspraken. De begeleid wonen plek zal binnenkort opgegeven moeten worden, als de verdachte hier niet naartoe gaat. De deskundige ziet het liefst dat de verdachte begeleid gaat wonen, waar hij ook ambulant behandeld kan worden. Een behandeling voor zijn cannabisverslaving acht de deskundige niet haalbaar.
De deskundige van de Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de noodzaak tot ondersteuning nog steeds bestaat. De deskundige sluit zich aan bij het rapport van de Raad van 27 september 2023, waarin wordt geadviseerd een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden meewerken aan een begeleid wonen traject, het hebben en behouden van een dagbesteding, meewerken aan behandeling bij verslavingszorg, meewerken aan ambulante behandeling vanuit [instelling 2], een start maken met het hebben van een vrijetijdsbesteding en meewerken aan begeleiding door de WSS. Een verslavingsbehandeling acht de Raad net als de WSS echter niet langer haalbaar.
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid heeft het hof acht geslagen op het psychologisch rapport van 7 oktober 2022 van het NIFP. Het hof verenigt zich met dit advies en zal het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Gelet op de ernst van het feit is naar het oordeel van het hof onontkoombaar dat aan de verdachte een jeugddetentie van aanzienlijke duur wordt opgelegd. Het hof ziet aanleiding om een deel van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen, als stok achter de deur, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Evenals de deskundigen ziet het hof geen reden om een verslavingsbehandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Met het voorwaardelijke strafdeel en een proeftijd van twee jaren wordt beoogd dat de verdachte zich verre houdt van het plegen van strafbare feiten. Na te noemen straf is lager dan door de advocaat-generaal gevorderd, nu het hof anders dan de advocaat-generaal het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen acht.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie voor de duur van 135 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de deugdelijkheid van het vuurwapen naar voren heeft gebracht, geeft het hof geen aanleiding om tot strafvermindering over te gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2022 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
Het hof acht termen aanwezig om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar te verlengen. Het hof acht het namelijk wenselijk dat de verdachte voor een langere tijd deze voorwaardelijke straf nog te vrezen heeft, om hem ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te begaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
135 (honderdvijfendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
34 (vierendertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zal meewerken aan de begeleiding van de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de jeugdreclassering) en zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
  • gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
  • zal meewerken aan het hebben en behouden van een dagbesteding en
  • zal meewerken aan ambulante begeleiding vanuit [instelling 2].
Geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2021 parketnummer 13-039571-20, met een termijn van 1 (één) jaar.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. C.J. van der Wilt en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2024.
=========================================================================
[…]