ECLI:NL:GHAMS:2024:1615

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
200.337.000/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter had eerder, op 31 oktober 2023, het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen. De vader, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld op 24 januari 2024. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van rechtswege is geëindigd op 7 november 2023, waardoor verlenging niet meer mogelijk is. Het hof heeft de argumenten van de vader, die stelde dat er een onveilige situatie voor de minderjarige was en dat de moeder zich niet aan afspraken hield, overwogen, maar oordeelt dat de ondertoezichtstelling niet kan worden verlengd omdat deze reeds is geëindigd. De vader kan echter een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling indienen bij de kinderrechter. De beslissing van het hof is genomen in aanwezigheid van de betrokken partijen, waaronder de moeder en de GI, en is openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.000/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/739713 / JE RK 23-602
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Ruinerwold.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden verlengd.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) heeft in de beschikking van 31 oktober 2023 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen, afgewezen.
De vader is het daar niet mee eens en vindt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog verlengd moet worden. Het hof beslist dat het verzoek in hoger beroep van de vader wordt afgewezen omdat verlenging niet meer mogelijk is. Het hof legt hierna uit waarom het hof tot deze beslissing is gekomen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 24 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen en in het procesdossier opgenomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 19 maart 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 3 april 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 23 april 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 4 mei 2024.
2.4
De moeder heeft op 22, 26 en 27 april 2024, zonder tussenkomst van haar advocaat, producties bij de griffie van het hof ingediend. Het hof heeft, onder verwijzing naar het procesreglement, de moeder ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat het hof van de hiervoor genoemde producties geen kennis zal nemen, zodat die geen onderdeel uitmaken van het procesdossier. De producties zijn niet door een advocaat ingediend, zijn buiten de termijn van 10 dagen voor de zitting ingediend, zijn niet eenvoudig te doorgronden en zijn niet naar alle belanghebbenden toegezonden. Ook de na de mondelinge behandeling door de moeder (op 8 en 13 mei 2024) toegezonden berichten met producties zijn buiten beschouwing gelaten.
2.5
De zitting heeft op 1 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats B] .
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter is [minderjarige] per 10 februari 2021 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 7 november 2023.
3.3
Naast het instellen van onderhavig hoger beroep heeft de vader de kinderrechter verzocht om [minderjarige] weer onder toezicht te stellen. De mondelinge behandeling daarvan bij de kinderrechter was ten tijde van de zitting in hoger beroep voorzien op 3 mei 2024, gelijktijdig met de verzoeken van de moeder om belast te worden met het eenhoofdig gezag en om de zorgregeling te wijzigen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden afgewezen. De kinderrechter heeft daartoe overwogen dat de doelen van de ondertoezichtstelling nagenoeg zijn behaald en dat geen sprake meer is van een situatie waarin [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling (alsnog) toe te wijzen.
4.3
De GI heeft mondeling verweer gevoerd en is van mening, naar het hof begrijpt, dat het inleidende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (alsnog) dient te worden toegewezen.
4.4
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd. Zij is het eens met de beslissing van de kinderrechter en zij is van mening dat er geen gronden zijn voor een ondertoezichtstelling.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De vader kon zich in eerste instantie goed vinden in de beëindiging van de ondertoezichtstelling. Kort na de beëindiging van de ondertoezichtstelling is de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis echter snel verslechterd. De vader is daarom alsnog van mening dat de ondertoezichtstelling verlengd moet worden en voert daartoe het volgende aan. Er is sprake van een onveilige situatie voor [minderjarige] en hij krijgt de (oplopende) spanningen tussen de ouders mee. De ouders kunnen niet op een behoorlijke wijze met elkaar communiceren en de moeder houdt zich niet aan de gemaakte afspraken. Ook zijn er zorgelijke signalen ontstaan. Zo heeft de moeder [minderjarige] zes weken van school gehouden, brengt zij hem te laat naar school en haalt zij hem geregeld op van school wanneer de vader dat zou moeten doen. Ook blijft de moeder op een zeer dwingende wijze de school mailen en betrekt zij de inspectie bij de situatie, waardoor de school heeft aangegeven dat [minderjarige] van school wordt verwijderd als zij daarmee niet stopt. De situatie zal verder verslechteren indien de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, aldus de vader.
5.2
De GI is ook van mening dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd dient te worden. Er is sprake van een situatie die maakt dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Deze situatie is ontstaan doordat de zorgregeling niet meer goed wordt nagekomen en door de eigen problematiek van de moeder. De moeder stelt zich in toenemende mate wantrouwend op naar de betrokken (hulpverlenings)instanties en zij dient continue klachten bij hen in, wat gepaard gaat met veel papierwerk, zonder dat duidelijk is wat zij daarmee precies wil. De samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt dan ook moeizaam. Vanwege de toenemende zorgen bij de GI over de voor [minderjarige] bedreigende situatie heeft de GI de raad verzocht om weer onderzoek te doen naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de GI de raad ook verzocht om te onderzoeken of een noodzaak tot uithuisplaatsing bestaat.
5.3
De moeder is van mening dat de bestreden beschikking in stand kan blijven omdat niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft op juiste gronden geconcludeerd dat alle doelen van de ondertoezichtstelling nagenoeg zijn behaald. Die situatie is niet veranderd. Destijds is het geschil tussen de ouders begonnen doordat de zorgregeling niet goed liep, maar deze loopt nu wel naar behoren. Ook op school gaat het nu goed met [minderjarige] . Voor het schoolverzuim is er altijd een goede reden geweest, zoals ziekte. Verder zou het alsnog verlengen van de ondertoezichtstelling haar procedurele positie ondermijnen, aldus de moeder.
Het advies van de raad
5.4
Het is volgens de raad zorgelijk dat de stabiliteit die [minderjarige] nodig heeft lijkt te zijn weggevallen doordat er geen ondertoezichtstelling meer is. Omdat momenteel een aantal verzoeken rondom [minderjarige] door elkaar heen lopen kan de raad het hof ter zitting niet een concreet advies geven. Rondom de gestelde persoonlijke problematiek van de moeder en de huidige opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder heeft de raad nog vragen die pas na onderzoek kunnen worden beantwoord. Het verzoek van de GI aan de raad tot onderzoek zal met prioriteit worden opgepakt. Het hof begrijpt de raad aldus dat het door het hof vóór 7 mei 2024 afgeven van een beschikking in de visie van de raad mogelijk geen recht doet aan de situatie omdat nader onderzoek door de raad nodig is.
Het wettelijk kader
5.5
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De beoordeling van het hof
5.6
De GI heeft met haar verzoek aan de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling beoogd voor de duur van zes maanden, derhalve een verlenging tot 7 mei 2024. De bestreden beschikking is gegeven vóór het verstrijken van de - hiervoor onder 3.2 vermelde - termijn van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is echter van rechtswege geëindigd na verloop van de door de kinderrechter bij beschikking van 3 mei 2023 bepaalde termijn, op 7 november 2023. Het hoger beroep is ingesteld, en ook het hof beslist thans, op een moment dat de ondertoezichtstelling reeds van rechtswege is geëindigd en niet meer kan worden verlengd (vgl. Hoge Raad 9 juli 2021, r.o. 3.2, ECLI:NL:HR:2021:1113). Het verzoek van de vader in hoger beroep is daarom niet toewijsbaar. Wel kan een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling bij de kinderrechter worden ingediend, hetgeen de vader ook heeft gedaan. Het is aan de kinderrechter om op het verzoek van de vader te beslissen of [minderjarige] onder toezicht gesteld moet worden.
5.7
Hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, F. Kleefmann en A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van B.F. Beijderwellen als griffier, en is op 4 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.