ECLI:NL:GHAMS:2024:1614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23-003437-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van politierechter inzake opzettelijk witwassen van contante geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van opzettelijk witwassen van in totaal € 33.000,00, dat was aangetroffen in zijn woning, verstopt in een printer en onder de wasmachine. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 16 december 2022, waarin hij gedeeltelijk was vrijgesproken van een groter bedrag. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep tegen de partiële vrijspraak, omdat deze als een zelfstandig strafrechtelijk verwijt moet worden beschouwd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de verklaringen van de verdachte en de getuigen. Het hof concludeerde dat het witwasvermoeden niet was ontzenuwd, behalve voor een bedrag van € 3.000,00, waarvan de herkomst door de verdachte voldoende was onderbouwd. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van dit bedrag, maar het hof achtte het bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van € 1.800,00 en € 31.200,00. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Het hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg geen rechtsgevolg met zich meebracht, omdat de totale duur van de behandeling in beide instanties minder dan vier jaar bedroeg. De in beslag genomen voorwerpen werden deels verbeurd verklaard en deels teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003437-22
datum uitspraak: 11 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-142339-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 derde gedachtestreepje tenlastegelegde witwassen van het bedrag van € 93.268,91, althans een of meer voorwerpen. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een zelfstandig strafrechtelijke verwijt en daarmee als beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een dergelijke vrijspraak. Daarom zal het hof de verdachte
niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de partiële vrijspraak van het onder 1 derde gedachtestreepje tenlastegelegde is gericht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 16 januari 2017 tot en met 29 september 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, een of meer voorwerpen en/of geldbedragen, te weten: een of meerdere (contante) geldbedragen van
- 1.800 Euro en/of
- 34.200 Euro en/of
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring overeenkomstig het vonnis van de politierechter.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, primair omdat geen sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen. Subsidiair is gesteld dat de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de (legale) herkomst van de geldbedragen die in zijn woning zijn aangetroffen. Immers,
i)€ 8.000,00 is door de verdachte geleend van zijn broer [naam 1],
ii)€ 3.000,00 is afkomstig van de verkoop van een auto,
iii)de toenmalige vriendin van verdachte, genaamd [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2]), heeft contant bijgedragen in de gezamenlijke huishouding en
iv)het overige deel betreft winsten uit pokerwedstrijden en
v)contante verdiensten uit taxiwerkzaamheden. Het openbaar ministerie had op basis van het gestelde nader onderzoek moeten verrichten, hetgeen het openbaar ministerie heeft nagelaten.
Ter onderbouwing van een deel van zijn verklaring heeft de verdachte stukken overgelegd, waaronder een verklaring van zijn broer, een kopie van een pinopname van € 8.000,00 en een overzicht van pokerwinsten over de jaren 2023 en 2024. Tevens heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de aldaar verschenen broer van de verdachte als getuige te horen, welk verzoek het hof heeft ingewilligd.
Het oordeel van het hof
Sprake van witwassen?
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor de herkomst van de tenlastegelegde voorwerpen en geldbedragen uit bepaalde brondelicten, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat deze een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (niet criminele) herkomst van de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst. Met de resultaten van een dergelijk onderzoek zal met voldoende mate van zekerheid moeten kunnen worden uitgesloten dat de voorwerpen of het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Het hof stelt vast dat op 29 september 2020 bij de doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 2] een geldbedrag van (in totaal) € 36.000,00, waarvan € 1.800,00 in de printer en € 34.200,00 onder de wasmachine, is aangetroffen. Het totale bedrag bestond onder meer uit coupures van € 500,00 en € 200,00, hetgeen ongebruikelijk is in het normale betalingsverkeer. In de bergruimte van de woning is een geldtelmachine aangetroffen en in de radiator lag een stapeltje ongebruikte ponypacks. Het voorgaande rechtvaardigt zonder meer een vermoeden van witwassen, zodat het aan de verdachte is een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring van de verdachte
De verklaring van de verdachte houdt in dat het aangetroffen geld afkomstig is uit:
een lening van de broer van de verdachte (€ 8.000,00);
de verkoop van een auto van het merk Polo (€ 10.500,00, waarvan € 3.000,00 contant);
kostenbijdragen van mevrouw [naam 2] in de periode april 2017 tot en met november 2019 voor de gezamenlijke huishouding (€ 350,00 per bijdrage);
pokerwinsten;
contante verdiensten en fooien uit taxiwerkzaamheden (€ 1.000,00 of meer per jaar).
In de eerdere schriftelijke verklaring van de verdachte zijn de verdiensten uit de verkoop van Bitcoins door de verdachte aan de orde gesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte - op uitdrukkelijke vraag van het hof - bevestigd dat op de zitting alle contante geldposten aan de orde zijn geweest, terwijl de (opbrengsten uit de verkoop van) Bitcoins niet zijn benoemd. Het hof gaat er daarom vanuit dat de verdachte dit niet langer als legale herkomst heeft willen aanvoeren.
Het hof zal de hiervoor opgesomde door de verdachte opgegeven bronnen voor het aangetroffen geldbedrag hieronder afzonderlijk bespreken.
i.
i) Geld geleend van zijn broer
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij € 8.000,00 van zijn broer heeft geleend als investering in zijn taxibedrijf. Ter onderbouwing heeft de verdachte een schriftelijke kredietverstrekking op naam van zijn broer overgelegd met betrekking tot een krediet van € 11.000,00. Een krediet dat in maandelijkse termijnbedragen van € 252,53 tot een totaalbedrag van € 12.141,44 aan de kredietverstrekker terugbetaald moet worden. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte een kopie van een pinopname van € 8.000,00 overgelegd, afkomstig van de bankrekening van zijn broer en gedateerd op 15 oktober 2019. De broer van de verdachte heeft als getuige ter terechtzitting de lening aan de verdachte bevestigd.
Het hof overweegt hier als volgt.
Alhoewel de verklaring van de verdachte over het geleende geld van zijn broer details bevat, heeft de getuige op geen van de relevant te achten punten enige aanvulling van betekenis verschaft. Bovendien heeft de getuige op essentiële onderdelen anders verklaard dan de verdachte. Voor de hand liggende en essentiële details die aanknopingspunten kunnen bieden voor nader onderzoek heeft de verdachte of de getuige evenmin gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat het contante geld, bestaande uit biljetten van € 50,00, op het moment van het overhandigen in een grote enveloppe zat. De getuige daarentegen heeft aangegeven dat hij het geld niet had verpakt. Vragen als waar en wanneer het geld aan de verdachte is gegeven, worden evenmin door de getuige en de verdachte gelijkluidend beantwoord. Dit had wel in de rede gelegen, mede gelet op de omvang van de lening en het feit dit niet een gebruikelijke transacties tussen de verdachte en zijn broer was.
Daar komt bij dat uit het dossier een beeld naar voren komt dat de verdachte op 15 oktober 2019, de dag waarop hij volgens de getuige het geleende geld kreeg, zelf over voldoende contante gelden beschikte om aan zijn niet nader onderbouwde investeringsbedrag van € 25.000,00 tot € 30.000,00 te voldoen. Het dossier vermeldt immers dat de verdachte in de periode van januari 2017 tot en met april 2019 een totaalbedrag van € 93.268,91,00 contant op zijn bankrekening heeft gestort. Hier komt nog bij de later in de woning van de verdachte aangetroffen contante geldbedragen. Weliswaar was dit aantreffen op 29 september 2020, maar de verdachte heeft verklaard dat hij vanaf maart 2020 niet of nauwelijks inkomsten uit taxiwerkzaamheden had en zijn winsten uit pokerwedstrijden zagen op de jaren 2017 tot en met 2019. Slechts de contante opbrengst uit de verkoop van de Polo, te weten € 3.000,00, ontving verdachte op 1 december 2019, maar dit laat onverlet dat de verdachte op 15 oktober 2019, het moment van het verkrijgen van het geleende geldbedrag van € 8.000,00, de beschikking had over een contant bedrag van zo’n (€ 36.000,00 - € 3.000,00 - € 8.000,00 =) € 25.000,00.
Dit alles betekent dat de verdachte vanaf januari 2017 tot en met oktober 2019 in ieder geval de beschikking had over voldoende contante gelden (ruim € 118.000,00) om aan zijn gestelde investering te voldoen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte een contant geldbedrag van € 8.000,00 van zijn broer zou hebben geleend, die daar aanzienlijke rente over moest betalen, en dat dit geld vervolgens bijna een jaar later nog ongebruikt onder de wasmachine lag.
Het hof is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het geleende geld, niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, zodat het witwasvermoeden in zoverre niet is ontzenuwd.
ii) Verkoop Volkswagen Polo
Anders ligt dit wat betreft de door de verdachte verkregen € 3.000,00 uit de verkoop van zijn Polo. De verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep consistent verklaard, namelijk dat hij zijn auto heeft verkocht voor € 10.150,00, waarbij door de koper een deel, te weten een bedrag van € 3.000,00, contant en het resterende deel middels bankoverschrijving is betaald. Bij die schriftelijke verklaring heeft de verdachte een kopie van een bijschrijving van € 7.500,00 op zijn ABN AMRO rekening overgelegd, waarop de naam van de koper - [naam 3] - is weergegeven. Het resterend contant verkregen bedrag, te weten € 3.000,00, zou in de tas bij het overige geld onder de wasmachine zijn bewaard, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verdachte - onder overlegging van een kopie van een bijschrijving - een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van een deel van het geld, te weten € 3.000,00.
Het lag derhalve op de weg van het openbaar ministerie om daar nader onderzoek naar te doen. Nu het openbaar ministerie dit niet heeft gedaan en dit ook niet heeft aangeboden, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat dit deel van het geldbedrag een legale herkomst heeft. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van witwassen van dit deel van het geldbedrag.
iii) Huishoudgeld van zijn toenmalige vriendin
De verdachte heeft verklaard dat zijn toenmalige partner, [naam 2], bijdroeg aan het huishoudgeld. Ter onderbouwing van die verklaring heeft de verdachte als reactie op de witwasbrief een in de Engelse taal opgemaakte schriftelijke verklaring overgelegd die zou zijn opgesteld door [naam 2]. Uit die verklaring valt slechts op te maken dat zij een bedrag van € 450,00 aan de verdachte voor huishoudgeld betaalde. Of dit bedrag elke maand aan de verdachte werd betaald en of die betalingen contant plaatsvonden zijn vragen die in die verklaring niet worden beantwoord.
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte vervolgens verklaard dat [naam 2] ongeveer tienmaal een bedrag van € 350,00 als bijdrage in de huishouding heeft betaald en dat hij de schriftelijke verklaring van [naam 2] heeft opgesteld omdat zij niet in de Engelse taal kan schrijven. Desgevraagd heeft de verdachte ter zitting in hoger beroep tevens verklaard dat hij niet zeker weet of die contante bijdragen van [naam 2] deel uitmaakten van de in de woning aangetroffen contante gelden of dat hij haar bijdragen daadwerkelijk heeft uitgegeven aan de kosten van de huishouding.
Het hof is van oordeel dat deze verklaring van de verdachte concreet noch consistent is, en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte het van [naam 2] verkregen huishoudgeld onder de wasmachine of in de printer heeft gestopt en niet heeft aangewend voor de gezamenlijke kosten van huishouding waarvoor het daadwerkelijk bestemd was. De verklaring voldoet daarmee niet aan de daaraan te stellen eisen waardoor het witwasvermoeden ten aanzien van dat bedrag niet is ontzenuwd.
iv) Pokerwedstrijden
Ten aanzien van de gestelde winsten uit online en fysieke pokerwedstrijden heeft de verdachte verklaard dat hij over de jaren voorafgaand aan de aangetroffen contante gelden geen uitbetalingsbewijzen, reserveringsbewijzen of anderszins aan onderbouwingen heeft. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaring van de verdachte ten aanzien van de gestelde winsten uit pokerwedstrijden onvoldoende concreet en niet min of meer verifieerbaar is. De door de verdediging overgelegde winstuitkeringen uit pokerwedstrijden over de jaren 2023 en 2024 maken dit niet anders. Immers, die uitkeringen zien op een periode na het aantreffen van het contante geld in de woning van de verdachte.
v) Contante verdiensten en fooien uit taxiwerkzaamheden (€ 1.000,00 of meer per jaar)
Tot slot heeft de verdachte gesteld dat hij met zijn taxiwerkzaamheden contant geld heeft verdiend. In eerste instantie heeft hij schriftelijk verklaard dat hij op jaarbasis een bedrag van € 1.000,00 of meer heeft ontvangen. Ter onderbouwing hiervan heeft verdachte de jaarstukken van zijn taxibedrijf overgelegd en verwezen naar de in die jaarstukken waarneembare stijgende lijn in de omzet. Ter terechtzitting heeft de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de bedragen substantieel hoger waren, te weten € 4.000,00 op jaarbasis. Iedere nadere onderbouwing daarvan ontbreekt. Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, op die wijze briefjes van € 500,00 euro heeft ontvangen, acht het hof voorts hoogst onaannemelijk, nu deze zeer ongebruikelijk zijn in het dagelijkse betalingsverkeer en taxiritten in Nederland vrijwel nooit op dat soort bedragen uitkomen. Het hof is bij die stand van zaken van oordeel dat de verklaring niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, namelijk dat deze verklaring voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het witwasvermoeden wordt hierdoor dan ook niet ontzenuwd.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat enkel ten aanzien van een bedrag van € 3.000,00 het witwasvermoeden is ontzenuwd en dat dit voor het overige in stand is gebleven. Het hof is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de overige geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist. Gelet daarop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 1.800,00 en € 31.200,00.
Gedeeltelijke vrijspraak van het verbergen en verhullen van het geldbedrag
Het hof is van oordeel dat, nu uit de bewijsmiddelen niet méér kan worden afgeleid dan dat op ongebruikelijke plaatsen in de woning van de verdachte een hoeveelheid geld is aangetroffen, niet bewezen kan worden dat de verdachte de herkomst van de geldbedragen heeft verborgen of de werkelijke aard, herkomst, vervreemding en/of verplaatsing heeft verhuld. De geldbedragen zaten verstopt in de printer en in een tas onder de wasmachine. Bij een grammaticale interpretatie van het verbergen van de vindplaats wordt wellicht al snel aan het feitelijk verstoppen gedacht, maar voor het verbergen of verhullen in de zin van artikel 420bis, eerste lid, onder a, Wetboek van Strafrecht (Sr) is ingevolge bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad meer nodig.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2020, te Amsterdam, contante geldbedragen van
- 1.800 Euro en
- 31.200 Euro
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, artikel 63 Sr, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van in totaal € 33.000,00. Het witwassen van crimineel geld faciliteert de onderliggende criminaliteit en tast het vertrouwen aan dat men moet kunnen hebben in het financieel-economisch verkeer. Daarmee wordt tevens het legale handelsverkeer ondermijnd en gecorrumpeerd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof houdt bij het bepalen van de straf rekening met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 mei 2024 in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn
Wat betreft de redelijke termijn overweegt het hof dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. In de onderhavige zaak is in eerste aanleg de redelijke termijn met ruim twee maanden overschreden. Op 23 december 2022 heeft verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof wijst eindarrest op 11 juni 2024. In hoger is er derhalve geen overschrijding van de redelijke termijn. De totale duur van de behandeling in beide feitelijke instanties bedraagt minder dan vier jaren.
Gelet op de geringe overschrijding in eerste aanleg en het feit dat de zaak in beide instanties tezamen binnen vier jaren is afgedaan, volstaat het hof met de constatering van de overschrijding en zal het hieraan geen rechtsgevolg verbinden.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het gegeven dat artikel 63 Sr van toepassing is, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het hof is van oordeel dat, nu verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van een bedrag van € 3.000,00, het deel van het geldbedrag dat onder de wasmachine in de woning van verdachte is aangetroffen, aan hem dient te worden teruggegeven.
De resterende geldbedragen, te weten € 31.200,00 en € 1.800,00, als genoemd onder de nummers 1 en 2 van de lijst inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden verbeurdverklaard, omdat het hof van oordeel is dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan.
De voorwerpen, als genoemd onder nummers 3 en 4 van de lijst inbeslaggenomen voorwerpen, behoeven overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman geen beslissingen van het hof.
Het telefoontoestel en de USB-stick, als goed onder de nummers 5 en 6 van de lijst inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden teruggegeven aan verdachte, omdat deze voorwerpen in de woning van verdachte zijn aangetroffen en niet kan worden vastgesteld dat deze voorwerpen enig verband houden met het bewezenverklaarde strafbare feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33a, 34, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 34.200 EUR - IBGN 29-09-2020 (Omschrijving: PL1300-2020163939-G5975932), onder de wasmachine,
  • 1.800 EUR - IBGN; 29-09-2020 (Omschrijving: PL1300-2020163939-G5975930).
Gelast
de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 34.200 EUR - IBGN 29-09-2020 (Omschrijving: PL1300-2020163939-G5975932), onder de wasmachine,
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2020163939-G5955282, Grijs, merk: Iphone 5 Apple);
  • 1 STK USB-stick (memorykaart) (Omschrijving: PL1300-2020163939-G5955284, Grijs, merk: 8gb).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2024.