ECLI:NL:GHAMS:2024:1606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.336.044/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder de beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] waren verlengd tot 23 september 2024. De kinderrechter had geoordeeld dat er nog steeds sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind 1], wat de verlenging rechtvaardigde. De moeder stelde dat de kinderrechter ten onrechte had geoordeeld dat deze bedreiging nog aanwezig was en dat zij onvoldoende gelegenheid had gekregen om aan hulpverlening deel te nemen.

Het hof heeft het verloop van het geding in eerste aanleg en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De moeder had in hoger beroep verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing steunden. Het hof concludeerde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing onverminderd aanwezig waren, ook na de beëindiging van het gezag van de moeder over [kind 1]. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarbij werd benadrukt dat de ontwikkeling van [kind 1] ernstig werd bedreigd en dat continuïteit in zorg en begeleiding noodzakelijk was voor haar welzijn.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de bescherming van de minderjarige en de noodzaak van een stabiele en veilige omgeving voor haar ontwikkeling. De moeder werd aangespoord om samen te werken met de GI om de relatie met [kind 1] te verbeteren, maar het hof stelde ook dat dit contact onder professionele begeleiding diende plaats te vinden om verdere schade aan [kind 1] te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.336.044/01
zaaknummer rechtbank: C/15/342641 / JU RK 23-1178
beschikking van de meervoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [de vader] (hierna: [de vader] ), advocaat: mr. J.J.C.Engels.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 27 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 december 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een emailbericht van [X] van Partners voor Jeugd, van 10 april 2024, met een bijlage.
2.4
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig, doch niet gevoegd, met de zaak onder zaaknummer 200.336.070 plaatsgevonden op 11 april 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens [de vader] : mr. M.D. Balesar, advocaat te Heerhugowaard, waarnemend voor mr. J.J.C. Engels;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermers;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
[de vader] was, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 29 november 2019 ontbonden. Zij zijn de (juridische) ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2009 te [plaats C] ;
[de vader] is niet de biologische vader van [kind 1] . De biologische vader van [kind 1] is onbekend. [de vader] heeft eind december 2021 het contact met [kind 1] verbroken.
3.2
De moeder en [de vader] zijn ook de ouders van:
- de minderjarige [kind 2] , geboren [in] 2013 te [plaats C] .
3.3
Uit de moeder zijn voorts nog geboren de inmiddels meerderjarige kinderen:
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), [in] 2004;
- [kind 4] (hierna: [kind 4] ), [in] 2005;
en de minderjarige kinderen:
- [kind 5] (hierna: [kind 5] ), [in] 2020;
- [kind 6] (hierna: [kind 6] ), [in] 2020.
Geen van de kinderen woont bij de moeder.
3.4
[de vader] heeft nog een zoon, [kind 7] , geboren [in] 2009, en een zoon, geboren [in] 2022. Deze kinderen wonen niet bij [de vader] .
3.5
Bij beschikking van 23 september 2019 is [kind 1] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 23 september 2020. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk in de bestreden beschikking tot 23 september 2024.
3.6
In de hiervoor genoemde beschikking van 23 september 2019 is ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een crisispleeggezin. Bij beschikking van 7 november 2019 is op verzoek van de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] bij [de vader] . Bij beschikking van 11 januari 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor [kind 1] . Deze machtiging is nadien telkens verlengd, laatstelijk in de bestreden beschikking, tot 23 september 2024.
3.7
[kind 1] verblijft sinds augustus 2023 op een woon(crisis)groep van Parlan, [Y] te [plaats D] .
3.8
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft bij beschikking van 26 maart 2024 het ouderlijk gezag van de moeder en [de vader] over [kind 1] beëindigd en de GI tot voogd benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [kind 1] verlengd tot 23 september 2024 en tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 23 september 2024.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI strekkende tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind 1] tot 23 september 2024, alsnog af te wijzen, dan wel de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden.
4.3
De GI verzoekt de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
Verlenging ondertoezichtstelling
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen
5.3
Door de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 26 maart 2024, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd, heeft de bestreden beschikking voor zover daarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verlengd, vanaf die datum zijn werking verloren. Echter, gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder toch een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing over de periode van 27 september 2023 tot 26 maart 2024 door de rechter te laten toetsen.
Standpunten
5.4
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind 1] en heeft dan ook ten onrechte de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verlengd.
De GI heeft er voor gezorgd dat [kind 1] zich tegen de moeder heeft gekeerd, waardoor [kind 1] niet meer bij haar wil wonen en tot voor kort ook geen contact met haar wilde. Nu staat [kind 1] weer open voor contactherstel, maar dit had veel eerder moeten plaatsvinden in het belang van [kind 1] . Voorts ziet de kinderrechter ten onrechte geen mogelijkheden voor thuisplaatsing bij de moeder. De moeder erkent de zorgelijke situatie die destijds is ontstaan bij haar thuis en haar keuzes die daartoe hebben geleid. De moeder heeft echter nooit kunnen laten zien dat zij [kind 1] de zorg en de stabiliteit kan bieden die zij nodig heeft. De moeder is daarbij tevens onvoldoende in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan enige hulpverlening om aan te tonen dat zij in staat is om de speciale zorg- en opvoedbehoeften op zich te nemen. Als hierop vanaf het begin bij de moeder thuis beter was ingezet, dan was het zover niet gekomen. Er is door de moeder dan ook hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de gezagsbeëindiging van de moeder over [kind 1] ; dat hoger beroep zal binnenkort behandeld worden.
5.5
De GI is van mening dat in de periode van 27 september 2023 tot 26 maart 2024 nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind 1] . De moeder diende een aantal praktische zaken te regelen, zoals het openen van een bankrekening en het ondertekenen en insturen van het aanmeldformulier voor de school de [school] in [plaats D] . Ondanks meerdere herinneringen van de GI aan de moeder, heeft zij dit niet gedaan. [kind 1] wist dat de moeder bepaalde zaken voor haar moest regelen en het frustreerde [kind 1] dat zij dit niet voor haar deed. Op deze manier was de niet meewerkende houding van de moeder niet-helpend voor het vertrouwen van [kind 1] in de moeder. De GI vraagt ook voortdurend om inzage in de persoonlijke hulpverlening van de moeder, maar zij wil deze informatie niet delen. De GI krijgt veelal pas tijdens zittingen nieuwe informatie van en over de moeder te horen en dit komt de samenwerking tussen de GI en de moeder niet ten goede. [kind 1] heeft veel meegemaakt met de moeder waardoor de relatie tussen hen moeizaam verloopt. [kind 1] staat nu wel weer open voor contact met de moeder. [kind 1] krijgt intensieve hulp en begeleiding en blijft dat in de toekomst nodig hebben. Een thuisplaatsing bij de moeder is niet in het belang van [kind 1] en ook niet meer aan de orde.
5.6
Namens [de vader] is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat hij het eens is met de beslissingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking.
Advies van de raad
5.7
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten tijde van de bestreden beschikking waren de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig. De raad ziet ook nu nog dezelfde zorgen. [kind 1] is een beschadigd meisje. Zij heeft veel schade opgelopen in haar jeugd en daarvoor krijgt zij nog steeds traumabehandeling. Er zijn dan ook geen mogelijkheden meer om [kind 1] terug te plaatsen bij de moeder. De ondertoezichtstelling heeft [kind 1] veel gebracht: bescherming, behandeling en een fijne plek waar zij nu verblijft. De raad vindt het positief om te horen dat [kind 1] weer open staat voor contact met de moeder. In dit contactherstel had door de GI wel wat meer de regie genomen kunnen worden, maar het is goed dat dat nu alsnog gaat plaatsvinden onder begeleiding. Hopelijk zal de moeder zien wat [kind 1] echt nodig heeft. Haar belangrijkste behoefte is dat de moeder [kind 1] ziet om wie zij is, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [kind 1] heeft al veel meegemaakt in haar jonge leven. Voordat [kind 1] uit huis werd geplaatst, waren er al lange tijd zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder met betrekking tot huiselijk geweld, mishandeling en verwaarlozing. Het hof heeft deze zorgen uitvoerig beschreven in zijn beschikking van 16 mei 2023 (verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing tot 23 september 2023). Thans ligt aan het hof de vraag voor of de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en of deze gronden onverminderd aanwezig waren tot 26 maart 2024. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Er was sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind 1] , die het noodzakelijk maakte dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing werden verlengd. [kind 1] heeft een zeer belast verleden en de moeder was onvoldoende beschikbaar voor haar. [kind 1] heeft als gevolg hiervan trauma’s opgelopen en heeft extra zorg en intensieve begeleiding nodig. Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat het van belang was voor [kind 1] dat deze zorg gecontinueerd kon worden en de verdere veilige ontwikkeling van [kind 1] kon worden gewaarborgd op de woongroep, zodat zij vanuit een stabiel, veilig en pedagogisch goed onderlegd opvoedklimaat van de behandeling kon profiteren en aan haar traumaverwerking en toekomst kon werken. Tevens was het hiervoor voor [kind 1] van belang dat haar perspectief duidelijk was en familieleden geen druk meer op haar konden uitoefenen.
De moeder erkende de zorgen en haar eigen aandeel daarin niet, had veel weerstand tegen de hulpverlening en koos ervoor om te blijven strijden tegen de GI.. De moeder heeft evenmin, ook niet na herhaaldelijk aandringen van de GI, inzicht willen geven in haar thuissituatie en de hulpverlening, waardoor er nog steeds onvoldoende zicht was op de opvoedsituatie bij de moeder en haar persoonlijke problematiek. In deze situatie is ook nu nog geen verandering gekomen. Hoewel de moeder stelt dat de problematiek, die in beginsel heeft geleid tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , niet langer aan de orde is, heeft Leviaan zich in december 2023 nog genoodzaakt gevoeld een melding te doen bij Veilig Thuis in verband met huiselijk geweld. [kind 1] heeft enige tijd geen contact meer gewild met de moeder. Zij staat hier nu weer voor open. Hoewel dit een stap in de goede richting is, is het hof met de GI van oordeel dat dit contactherstel stapsgewijs dient plaats te vinden onder (professionele) begeleiding die de moeder kan begrenzen, omdat er anders een groot risico bestaat op regelmatige blootstelling van [kind 1] aan de emoties en impulsen van de moeder. Dit is schadelijk voor [kind 1] ontwikkeling, gezien haar reeds belaste verleden en de positie waarin zij zich bevindt. Het hof spreekt de hoop uit dat de moeder hierin de samenwerking met de GI kan vinden.
5.9
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] heeft verlengd en dat de gronden daarvoor op 26 maart 2024, toen het ouderlijk gezag van de moeder werd beëindigd, onverminderd aanwezig waren. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J. Jonkers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 11 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.