ECLI:NL:GHAMS:2024:1604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.336.070/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 27 september 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [kind 1] werd verlengd tot 23 september 2024. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikking en om de ondertoezichtstelling voor een kortere periode van zes maanden te verlengen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [kind 1], die voortkomt uit de problematiek van de ouders en de spanningen tussen hen. De moeder heeft onvoldoende hulpverlening geaccepteerd en er zijn zorgen over haar psychische gesteldheid en de thuissituatie. De GI heeft aangegeven dat de huidige omgangsregeling niet toereikend is en dat er een gedwongen kader nodig is om de ontwikkeling van [kind 1] te waarborgen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de aanhoudende zorgen over [kind 1]. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij het belang van [kind 1] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.336.070/01
zaaknummer rechtbank: C/15/343091 / JU RK 23-1232
beschikking van de meervoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [de vader] (hierna: de vader), advocaat: mr. J.J.C.Engels.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 27 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 december 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 23 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een emailbericht van [X] van Partners voor Jeugd, van 10 april 2024, met een bijlage.
2.4
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig, doch niet gevoegd, met de zaak onder zaaknummer 200.336.044 plaatsgevonden op 11 april 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader: mr. M.D. Balesar, waarnemend voor mr. J.J.C. Engels;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermers;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De vader was, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna tezamen ook: de ouders) zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 29 november 2019 ontbonden. Zij zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2013 te [plaats C] ;
3.2
Uit de moeder zijn voorts nog geboren de inmiddels meerderjarige kinderen:
- [kind 2] , [in] 2004;
- [kind 3] , [in] 2005;
en de minderjarige kinderen:
- [kind 4] , geboren [in] 2009;
- [kind 5] , [in] 2020;
- [kind 6] , [in] 2020.
Geen van de kinderen woont bij de moeder.
3.3
De vader is de (juridische) vader van de hiervoor genoemde [kind 4] . Hij heeft nog een zoon, [kind 7] , geboren [in] 2009, en een zoon, geboren [in] 2022. Deze kinderen wonen niet bij de vader.
3.4
Bij de beschikking van 23 september 2019 is [kind 1] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 23 september 2020. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk in de bestreden beschikking tot 23 september 2024.
3.5
In de hiervoor genoemde beschikking van 23 september 2019 is ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een crisispleeggezin. Bij de beschikking van 7 november 2019 is op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [kind 1] bij de vader, welke ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nadien steeds zijn verlengd. Sinds [kind 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, te weten sinds 12 augustus 2020, geldt geen machtiging tot uithuisplaatsing meer.
3.6
De ouders oefenden gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] . De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft bij beschikking van 26 maart 2024 het ouderlijk gezag van de moeder over [kind 1] beëindigd. De vader heeft sindsdien het eenhoofdig gezag over [kind 1] .
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [kind 1] verlengd tot 23 september 2024.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI tot de verlenging van de ondertoezichtstelling, alsnog af te wijzen, dan wel de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunten
5.2
De moeder is van mening dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind 1] ten onrechte heeft verlengd voor de duur van een jaar en niet de mogelijkheid van een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden heeft overwogen. In deze periode dient te worden toegewerkt naar een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [kind 1] , waarbij uiteindelijk moet worden toegewerkt naar overnachtingen van [kind 1] bij de moeder. Bovendien heeft de kinderrechter ten onrechte geoordeeld dat het op dit moment niet reëel is dat het voor de ouders zonder gedwongen kader lukt om de noodzakelijke hulpverlening voor [kind 1] en voor zichzelf te organiseren. De hulpverlening van de GI verloopt niet goed doordat de communicatie tussen de GI en de moeder en de voormalig ambulant werker, [Y] (hierna: [Y] ), te wensen overlaat. [Y] heeft meermalen tegen de GI gezegd dat de omgang tussen de moeder en [kind 1] dient te worden uitgebreid, aangezien het volgens haar in het belang is van [kind 1] om moeder vaker en langer te zien, maar de GI wil niet luisteren naar de expertise van [Y] . De omgangsmomenten zijn op dit moment dusdanig kort dat de moeder en [kind 1] niets kunnen ondernemen en dat [kind 1] en de moeder op deze wijze niet in staat worden gesteld het dagelijks leven met elkaar te ervaren. De moeder erkent dat er spanningen zijn tussen haar en de vader, maar zij is bereid om hulpverlening aan te nemen om de situatie voor [kind 1] te verbeteren, mits de communicatie tussen haar en de GI wordt verbeterd. Naar de mening van de moeder is de periode van zes maanden voldoende om dit tot stand te brengen.
5.3
De GI heeft verweer gevoerd. De GI heeft aanhoudend grote zorgen over [kind 1] en er is (nog steeds) sprake van een ernstige bedreiging in haar ontwikkeling, die is gelegen in haar belaste voorgeschiedenis, in de spanning en strijd tussen de ouders en in de emoties van de moeder rondom de omgangsmomenten met [kind 1] . Binnen het kader van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan het verminderen van de ontwikkelingsbedreiging en het verbeteren van de algehele situatie voor [kind 1] . Dit is een proces waarin tot nu toe weinig positieve stappen worden gezet door de ouders en waarin nauwelijks vooruitgang wordt gezien. De GI heeft daarom niet de verwachting dat het de ouders (zelfstandig) lukt om binnen zes maanden na ingang van de verlenging van de ondertoezichtstelling de bedreiging in de ontwikkeling voor [kind 1] weg te nemen. De huidige frequentie en het volume van de omgang van één keer per week twee uur, begeleid door een professionele instantie, is voor nu passend. De situatie is immers nu dat er niet langer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [kind 1] bij de moeder en dat het gezag van de moeder over [kind 1] inmiddels is beëindigd.
5.4
Namens de vader is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat hij het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] voor de duur van een jaar.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hogere beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten tijde van de bestreden beschikking waren de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig en deze zijn ook nu nog aanwezig. [kind 1] is een beschadigd meisje. Zij heeft nare dingen ervaren. Bovendien is de verhouding tussen de ouders zo verstoord dat daar iemand tussen moet staan. Van belang is dat duurzaam wordt toegezien op de veiligheid van [kind 1] . Het is fijn dat de omgang tussen de moeder en [kind 1] voornamelijk positief verloopt. Wel is enige voorzichtigheid geboden met betrekking tot uitbreiding van de omgangsmomenten, omdat het leven van [kind 1] bij de moeder onvoorspelbaar is geweest, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, is onder meer het volgende gebleken. De moeder accepteert hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende. De systeemtherapie die voor de ouders was ingezet vanuit Parlan om - in het belang van [kind 1] - hun contact op te bouwen, is niet van de grond is gekomen. Het lukt de ouders nog steeds niet om in het belang van [kind 1] afspraken te maken en om met elkaar op een constructieve manier te communiceren. Daarnaast heeft de moeder haar individuele begeleiding vanuit Leviaan gestopt in april 2023, nadat Leviaan in april 2023 een melding bij Veilig Thuis had gedaan met betrekking tot huiselijk geweld in de thuissituatie van de moeder. Ook is op 12 december 2023 nog een dergelijke melding bij Veilig Thuis binnengekomen, waaruit blijkt dat nog steeds sprake is van ruzies en spanningen in de thuissituatie bij de moeder.
Voorts is gebleken dat het voor de moeder moeilijk is om openheid van zaken te geven aan de GI over haar psychische gesteldheid en haar thuissituatie, waardoor de GI essentiële informatie over de moeder blijft missen en niet het benodigde zicht op de thuissituatie van de moeder heeft. De GI ervaart daarnaast dat de moeder in haar houding aanvallend is en dat zij haar emoties en impulsen met regelmaat niet onder controle heeft, terwijl het delen van informatie, ook over haar psychische gesteldheid en haar therapie, en het meewerken met de GI noodzakelijk is als basisvoorwaarde voor de door de moeder zo gewenste uitbreiding van de omgangsmomenten met [kind 1] . De GI heeft die informatie nodig om op een juiste manier hulp en begeleiding te kunnen bieden aan [kind 1] , ook in het toewerken naar mogelijk meer contact tussen [kind 1] en de moeder. Verder dient de moeder er op te letten dat zij [kind 1] niet blootstelt aan de spanningen en emoties van de moeder.
[kind 1] kent een belaste voorgeschiedenis, waarin zij blootgesteld is geweest aan huiselijk geweld en veel last heeft gehad van de persoonlijke problematiek van de ouders. Ook is zij sinds het uiteengaan van de ouders geconfronteerd met hun onderlinge strijd. Zij krijgt inmiddels hulpverlening van Parlan om door middel van speltherapie de gebeurtenissen uit haar verleden te verwerken en om haar te helpen bij de lastige positie waarin zij zich bevindt tussen de ouders. Het hof acht het van belang dat de GI betrokken blijft bij [kind 1] en zicht houdt op de ontwikkelingen met betrekking tot de hulpverlening. Het is immers niet aannemelijk dat het de ouders lukt om zonder gedwongen kader de hulpverlening en therapie voor [kind 1] te organiseren.
Tevens is het belangrijk dat een eventuele uitbreiding van de omgang in een tempo gaat dat voor [kind 1] haalbaar en gewenst is. De GI kan daarbij beoordelen of en zo ja wanneer [kind 1] daar aan toe is. Het gedwongen kader is mede daarom noodzakelijk.
5.7
Gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat er ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [kind 1] en dat deze ook thans nog aanwezig is. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Het hof merkt nog op dat het in het belang van [kind 1] is dat de moeder zich inzet voor verbetering van de relatie met de GI en dat de GI samen met de moeder zal zoeken naar mogelijkheden daarvoor. Het hof spreekt de wens uit dat dit zal kunnen leiden tot uitbreiding van de omgang, als [kind 1] daarvoor openstaat.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J. Jonkers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 11 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.