ECLI:NL:GHAMS:2024:1592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.302.115/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de betaling van bruidsgave naar Iraans recht met betrekking tot gouden munten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep inzake de betaling van een bruidsgave volgens Iraans recht. De appellant, de man, heeft in principaal hoger beroep de vrouw aangeklaagd, die in incidenteel hoger beroep is gegaan. De man heeft verweer gevoerd op basis van zijn draagkracht, terwijl de vrouw de volledige betaling van de bruidsgave vordert. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin partijen zijn uitgenodigd om zich uit te laten over de matigingsbevoegdheid naar Iraans recht en de man is gevraagd om zijn financiële situatie nader te onderbouwen.

In de beoordeling van de zaak heeft het hof vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij niet over voldoende draagkracht beschikt om de bruidsgave te betalen. De man heeft weliswaar gegevens overgelegd omtrent zijn inkomen en vermogen, maar deze zijn niet overtuigend genoeg om zijn verweer te onderbouwen. Het hof heeft ook gekeken naar de matigingsbevoegdheid en de mogelijkheid voor de man om de bruidsgave in termijnen te betalen. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man de vrouw 110 gouden munten moet betalen, met de verplichting om jaarlijks 5 gouden munten te voldoen totdat het totaal van 761 munten is bereikt.

De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.302.115/01
zaaknummer rechtbank : C/15/312925 / HA ZA 21-74
arrest van de meervoudige familiekamer van 11 juni 2024
inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
Het hof heeft op 22 augustus 2023 een tussenarrest gewezen. Hierbij heeft het hof partijen uitgenodigd zich bij akte uit te laten over de matigingsbevoegdheid naar Iraans recht ten aanzien van de bruidsgave en de man in de gelegenheid gesteld ter onderbouwing van zijn draagkrachtverweer de nodige stukken in het geding te brengen omtrent zijn inkomen en vermogen, voorzien van een korte toelichting.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een antwoordakte van de man met producties;
- een antwoordakte van de vrouw met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

In principaal en incidenteel hoger beroep
2.1
Het hof heeft in zijn tussenarrest geoordeeld dat de eerste en tweede grief van de man falen, en dat de drie grieven van de vrouw in incidenteel hoger beroep alle falen, waarbij de beslissing omtrent de proceskosten van het hoger beroep is aangehouden. Daarmee resteert de verdere bespreking van de derde grief in principaal hoger beroep.
2.2
Het hof zet nogmaals kort de achtergrond van het geschil uiteen. Partijen hebben de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit. Zij zijn in Iran gehuwd en hebben zowel in Nederland als in Iran een echtscheidingsprocedure doorlopen. De vrouw vordert in deze procedure – voor zover nu nog van belang - de veroordeling van de man tot betaling van het restant van de bruidsgave. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de man veroordeeld tot het afgeven aan de vrouw van “
761 gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g) met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900” (hierna: de gouden munten). Het hof heeft de man uitgenodigd zijn verweer dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de bruidsgave te betalen nader te onderbouwen. Partijen hebben zich daarnaast mogen uitlaten over - kort gezegd - de matigingsbevoegdheid van de rechter naar Iraans recht.
2.3
De man heeft in zijn antwoordakte allereerst aangegeven dat – gelet ook op artikel 1082 van het Iraans Burgerlijk Wetboek – geldt dat de man “alle of een deel van de bruidsgave in termijnen kan betalen met het aantonen van zijn inkomen en zijn vermogen”. Hij heeft daarbij verwezen naar een bijgevoegde productie, bestaande uit een door de beëdigde vertaler [X] opgestelde tekst, waarbij het brondocument waarnaar de vertaler verwijst niet is aangehecht.
De vrouw heeft terecht gewezen op dit gebrek en zij heeft daarbij ook gewezen op enkele mogelijke inconsistenties in de vertaling. Verder heeft de vrouw, onder verwijzing naar genoemd artikel en de vertaling van artikel 3 van de ‘Iraanse wet tenuitvoerlegging van vonnissen met veroordeling tot betaling geldsom’, aangevoerd dat vaststaat “dat de vrouw […] het volledige [haar] toekomende aantal munten mag vorderen. Alleen pas nadat 110 munten is voldaan kan de man voor het restant van de munten in termijnen een regeling treffen”.
Daarnaast heeft de man gegevens omtrent zijn inkomen en vermogen overgelegd. De man heeft daarbij aangegeven dat hij maandelijks een tekort aan inkomen heeft, gelet op zijn uitgaven. Verder heeft de man stukken overgelegd en daarbij aangevoerd dat zijn huis is verkocht, waarbij hij een bedrag heeft moeten bijbetalen ten einde de schulden te voldoen.
De vrouw heeft ook op het onderdeel van de draagkracht van de man verweer gevoerd, en het hof zal dat verweer in de verdere beoordeling betrekken.
Het draagkrachtverweer van de man
2.4
De man was eigenaar van een woning die hij in 2022 heeft verkocht. Hij heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen vermogen heeft overgehouden aan de verkoop van zijn woning, een nota van afrekening overgelegd van 19 oktober 2022, afkomstig van de notaris. In deze afrekening is een bedrag van € 211.856,89 opgenomen met omschrijving “Aflossing schuld, conform overzicht” en een bedrag van € 35.000,- “Lening aan ouders, conform overeenkomst van geldlening”. De vrouw heeft weersproken dat de man schulden heeft gehad, anders dan een schuld aan DUO van € 50.000,-.
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende gegevens in het geding heeft gebracht om te kunnen aannemen dat hij niet over vermogen beschikt. In de toelichting op zijn derde grief heeft de man aangevoerd dat hij, naast een hypotheekschuld, een schuld aan zijn ouders heeft van afgerond € 47.000,-, waarvan een bedrag van € 21.700,- door de ouders aan de man zou zijn geschonken. Het hof begrijpt de daaropvolgende uitlating van de man aldus dat hij destijds in totaal een schuld had van € 158.519,-.
In het licht van deze uitlatingen van de man valt de afrekening van de notaris niet te doorgronden. De hypotheekschuld van afgerond € 120.000,- en de lening van zijn ouders van € 35.000,- worden bij de afrekening afgelost. Zonder toelichting, die ontbreekt, is de betaling van € 211.856,89 met de omschrijving “Aflossing schuld, conform overzicht” niet inzichtelijk. Doordat de onderliggende stukken ontbreken, kan niet worden uitgesloten dat de man alsnog (gedeeltelijk) over dit bedrag heeft kunnen beschikken. Het hof is bij die stand van zaken niet in staat vast te stellen dat de man geen vermogen heeft overgehouden aan de verkoop van de woning op zijn naam. Bovendien ontbreken andere gegevens van de man omtrent zijn vermogen, zoals aangiften voor de inkomstenbelasting. Bij die stand van zaken dient het hof ervan uit te gaan dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij over onvoldoende draagkracht uit vermogen beschikt.
Ook ten aanzien van het inkomen van de man heeft te gelden dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat hij vanuit zijn inkomen niet over enige draagkracht beschikt. De man heeft aan de hand van overgelegde gegevens uiteengezet dat hij een inkomen geniet van afgerond € 2.053,- per maand. De man heeft echter nagelaten op enigerlei wijze aan te tonen dat tegenover dat inkomen uitgaven staan van € 2.330,-. De vrouw wijst terecht erop dat gegevens, waaruit huurlasten, kosten zorg(-verzekering) en overige kosten zijn af te [plaats B] , ontbreken. De man stelt dat hij vanwege ziekte langdurig in het buitenland verblijft, maar wat de kosten zijn van zijn verblijf aldaar heeft de man ook niet nader onderbouwd.
De matigingsbevoegdheid
2.5
Het hof heeft partijen verzocht zich uit te laten over de matigingsbevoegdheid naar het recht van Iran. Het hof zag zich gesteld voor de vraag of de betaling in termijnen zich ook uitstrekt over het deel tót 110 gouden munten en de vraag waartoe toepassing van de matigingsbevoegdheid in dit geval zou moeten [plaats B] .
2.6
Gelet echter op het ontbreken van de nodige gegevens ter vaststelling van de draagkracht van de man zal het hof, overeenkomstig zijn uitspraak van 17 november 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:3087) en het IJI rapport (productie 5 bij conclusie van antwoord), de man veroordelen tot het afgeven aan de vrouw van 110 gouden munten.
Voor het meerdere zal het hof rekening houden met de aard (vooral een ziektewetuitkering) en beperkte omvang van het inkomen van de man, en het gegeven dat de man door betaling aan de vrouw van de 110 gouden munten hoe dan ook zal interen op zijn vermogen. Rekening houdend met redelijke kosten van levensonderhoud komt het hof tot de vaststelling dat de man is gehouden, voor het deel dat uitgaat boven de 110 gouden munten en tot het aantal van 761, jaarlijks vijf gouden munten aan de vrouw te voldoen.
De slotsom
2.7
De slotsom van het voorgaande is dat de beslissing van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover de man daarbij is veroordeeld tot het afgeven aan de vrouw van 761 gouden munten (als in het dictum nader te omschrijven). De man zal worden veroordeeld tot het afgeven van 110 gouden munten, en vervolgens tot het jaarlijks afgeven van 5 gouden munten totdat het aantal van 761 gouden munten is bereikt.
Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op het gegeven dat partijen voormalig echtelieden zijn.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover de man daarin is veroordeeld tot het afgeven aan de vrouw van
761gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g) met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om aan de vrouw af te geven
110gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g) met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900;
veroordeelt de man om per 1 januari 2025 en per ieder opvolgend jaar per 1 januari van dat opvolgende jaar af te geven aan de vrouw
5gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g) met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900 totdat de man in totaal 761 gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g) met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900 aan de vrouw heeft voldaan;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in principaal en in incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. T.M. Subelack en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.