Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1betoogt dat de feitenvaststelling onvolledig is, komt het hof daarop hierna in rov. 3.3 terug. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.Beoordeling
grief 1betoogt [appellante] dat de kantonrechter in rov. 2 van het bestreden vonnis de feiten onvolledig heeft weergegeven. Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat de rechter niet gehouden is om alle feiten die door partijen naar voren zijn gebracht in de feitenvaststelling op te nemen, maar alleen feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het aan de rechter voorgelegde geschil en die als vaststaand in de zin van art. 149 Rv kunnen worden aangemerkt. De voor dit geding relevante feiten heeft het hof vastgesteld in rov. 2 hiervoor. Reeds hierom faalt de grief.
grieven 3 en 4komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Tulpany bevoegd was tot opschorting. In dit verband heeft de kantonrechter in rov. 6.2-6.8, kort samengevat, overwogen: (
i) dat partijen de eerste teelt finaal hebben afgewikkeld op 21 augustus 2019 (rov. 6.2); (
ii) dat [appellante] daarom de factuur van 23 september 2019 met betrekking tot vermeende schade bij de eerste teelt ten onrechte aan Tulpany in rekening heeft gebracht en dat Tulpany dus niet in verzuim is komen te verkeren door die factuur niet te betalen (rov. 6.3); (
iii) dat het feit dat in de factuur van 3 september 2019 is uitgegaan van (iets) hogere bedragen dan de prijzen bij de eerste teelt geen geldige reden is om geheel van betaling af te zien (rov. 6.4); (
iv) dat het argument van [appellante] , dat Tulpany ook ten aanzien van de tweede teelt is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte en om die reden niet mocht opschorten evenmin opgaat; [appellante] heeft immers geen gebruik gemaakt van de in de overeenkomst gegeven mogelijkheid om, indien gewenst, gezamenlijk het areaal op te meten (rov. 6.5); (
v) dat [appellante] met de in de factuur van 3 september 2019 opgenomen betalingstermijn van tien dagen niet is benadeeld en niet heeft weersproken dat zij niet binnen die termijn heeft betaald (rov. 6.6); (
vi) dat [appellante] ten onrechte een beroep heeft gedaan op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW (rov. 6.7), en (
vii) dat Tulpany zijn afgifteverplichting mocht opschorten en niet aansprakelijk is voor enige schade die [appellante] eventueel in dit verband heeft geleden (rov. 6.8).
grieven 5 tot en met 8zijn gericht tegen rov. 6.12-6.18. In die overwegingen bouwt de kantonrechter voort op de overwegingen die door de grieven 1 tot en met 4 tevergeefs zijn bestreden. De grieven 5 tot en met 8 hebben ten opzichte van laatstgenoemde grieven geen zelfstandige betekenis en behoeven geen afzonderlijke bespreken. Ze delen het lot van de grieven 1 tot en met 4.