Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
advocaat: mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
gevestigd te Medemblik,
1.1. De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Woonschakel alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Woonschakel in de proceskosten van beide instanties.
3.Feiten
“
Vanaf 11 mei 2022 staat de huurovereenkomst op naam van [naam] en [appellante] . De rechten en plichten die volgen uit de huurovereenkomst gelden voor u beiden. Deze brief is een deel van uw huurovereenkomst.”
4.Beoordeling
Woonschakel heeft aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd dat [appellante] nooit medehuurder is geworden, althans dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en dat [appellante] en [naam] na het vonnis van 3 augustus 2022 zonder recht of titel van de standplaats gebruik maken. Subsidiair, als de huurovereenkomst met [appellante] wel zou bestaan, heeft Woonschakel ontbinding hiervan gevorderd op grond van de tekortkoming van [naam] die ook voor rekening en risico komt van [appellante] als medehuurder.
Beroep op rechtsverwerking
“(…) in het vergelijkbare geval dat iemand toetreedt tot een tussen anderen bestaande overeenkomst, hij in beginsel die overeenkomst heeft te aanvaarden met inachtneming van alle op dat moment tussen partijen bestaande rechten en verplichtingen.”In het arrest van 3 april 2009 overweegt de Hoge Raad verder dat dit uitgangspunt meebrengt dat degene die toetreedt tot de overeenkomst in beginsel ook de rechtsgevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst die is gebaseerd op een ten tijde van de toetreding reeds bestaande tekortkoming, tegen zich moet laten gelden. Dat de wijze waarop iemand medehuurder wordt hierbij in zijn algemeenheid relevant is - zoals [appellante] lijkt te suggereren - volgt niet uit dit arrest. Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter de vraag of de tekortkomingen van [naam] in dit geval aan [appellante] kunnen worden tegengeworpen terecht – aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2009 – bevestigend heeft beantwoord.