ECLI:NL:GHAMS:2024:1538
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding in strafzaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant op 22 november 2022 tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2022. De appellant, geboren in 2001, heeft een verzoek ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om een schadevergoeding te verkrijgen voor geleden schade en kosten van rechtsbijstand. De advocaat-generaal heeft op 12 maart 2024 zijn advies kenbaar gemaakt, en op 23 april 2024 heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord in een openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De appellant is echter niet verschenen.
Het verzoek van de appellant betreft een schadevergoeding van € 260,00 voor geleden schade en € 1.020,00 voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank had het verzoek afgewezen omdat de gronden van billijkheid niet voldoende waren onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat de rechtbank de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof concludeert dat er geen gronden van billijkheid zijn voor de toewijzing van het verzoek op basis van artikel 533 Sv, aangezien de appellant zich moedwillig heeft laten aanhouden. Echter, het hof oordeelt dat er wel gronden van billijkheid zijn voor de toekenning van de kosten van rechtsbijstand en kent deze toe aan de appellant.
De beslissing van het hof is om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof kent de appellant een vergoeding toe van € 1.020,00 uit 's Rijks kas en wijst het overige verzoek af. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op 4 juni 2024.