In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan op verzoeken van verzoeker om schadevergoeding en rechtsbijstand in het kader van een strafzaak. Het verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is tijdig ingediend, terwijl het verzoek op basis van artikel 533 Sv buiten de termijn is ingediend. Verzoeker heeft schadevergoeding gevraagd voor geleden schade en kosten van rechtsbijstand, maar het hof heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het verzoek ex artikel 533 Sv niet verschoonbaar is. Het hof verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in dit verzoek.
Voor het verzoek ex artikel 530 Sv heeft het hof geconstateerd dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. Het hof kent verzoeker een vergoeding toe van € 6.309,37, bestaande uit € 5.629,37 voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 680,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof heeft ook een vermindering van het toe te wijzen bedrag toegepast vanwege kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend.