In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarin het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [kind 1], is beëindigd. De vader had verzocht om alleen met het gezag belast te worden, wat door de rechtbank was toegewezen. De moeder ging in hoger beroep, omdat zij van mening was dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind noodzakelijk was. De rechtbank had echter geoordeeld dat de ouders niet in staat waren om gezamenlijk het gezag uit te oefenen zonder dat het kind klem of verloren raakte. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en vader, beide bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De gezinsvoogd en de raad voor de kinderbescherming waren ook betrokken bij de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de beëindiging van het gezamenlijk gezag rust is ontstaan en dat de moeder zich nu kan concentreren op de omgang met [kind 1]. De vader heeft de beschikking van de rechtbank verdedigd, terwijl de moeder haar zorgen over de situatie bij de vader naar voren bracht. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [kind 1] is dat de vader alleen met het gezag wordt belast, omdat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen. De moeder heeft verzocht om een aantal getuigen te horen, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat de vader de moeder op de hoogte moet houden van belangrijke gebeurtenissen in het leven van [kind 1].