In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de stiefvader over de minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 2 februari 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2023, waarin het ouderlijk gezag van de stiefvader was beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De advocaat van de moeder, mr. M. Dorgelo, heeft het beroepschrift ingediend via Veilig mailen, maar het hof oordeelde dat dit pas op 2 februari 2024 om 00.03 uur was gebeurd, terwijl de beroepstermijn op 1 februari 2024 om 00.00 uur was verstreken.
Tijdens de zitting op 4 april 2024 werd enkel de ontvankelijkheid van het hoger beroep besproken. De moeder voerde aan dat zij computerproblemen had op de avond van de indiening, maar het hof oordeelde dat zij niet kon bewijzen dat het beroepschrift eerder was verzonden. De GI, die als belanghebbende was aangemerkt, was afwezig, maar had eerder aangegeven dat de moeder niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het hof benadrukte dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en strikt moeten worden nageleefd.
Uiteindelijk heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat het beroepschrift niet binnen de geldende termijn was ingediend. De beslissing van het hof is op 4 juni 2024 openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. H.A. van den Berg, en de andere rechters in de meervoudige kamer.