ECLI:NL:GHAMS:2024:1510

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.338.659/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van contact- en gebiedsverboden in een familiekwestie met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een contact- en gebiedsverbod dat door de vrouw was gevorderd tegen de man. De vrouw, appellante in hoger beroep, had in eerste aanleg een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, aangevochten. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de vrouw afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een reële dreiging van onrechtmatig handelen door de man. De vrouw stelde dat de man haar op 31 december 2023 had mishandeld en dat er een gevaar bestond voor haar en hun minderjarige kind. Het hof oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor een spanningsvolle relatie, er onvoldoende bewijs was dat de man zich recentelijk in de omgeving van de vrouw had opgehouden of dat er een reële dreiging bestond van toekomstig onrechtmatig handelen. Het hof concludeerde dat de inbreuk op de bewegingsvrijheid van de man niet gerechtvaardigd was en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.338.659/01 SKG
Zaaknummer / rolnummer rechtbank: C/15/347939 / KG ZA 24-10
arrest van de meervoudige familiekamer van 4 juni 2024 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Verkijk te [plaats A] ,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
advocaat: mr. O. G. Ozturk te Uitgeest.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2
De vrouw is bij dagvaarding van 28 februari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de voorzieningenrechter) van 14 februari 2024, in kort geding tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een bericht van de vrouw van 12 maart 2024, met als bijlage productie 13;
- de memorie van antwoord van de man van 26 maart 2024;
- een bericht van de vrouw van 27 maart 2024, met als bijlage productie 14;
- een bericht van de vrouw van 2 april 2024, met als bijlage productie 15;
- een bericht van de vrouw van 11 april 2024, met als bijlage productie 16;
- een bericht van de man van 3 mei 2024, met als bijlagen producties 1 en 2;
- een bericht van de vrouw van 13 mei 2024, met als bijlage productie 17.
1.4
De vrouw heeft twee grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
II. de man te verbieden zich in de directe omgeving van de vrouw, wonende aan de [A-straat] [plaats A] op te houden, gespecificeerd betreft dit gebied in de gemeente [plaats A] dat wordt omsloten door de straten:
- [A-straat] ,
- [B-straat] ,
- [C-straat] ,
- [D-straat] ,
- [E-straat] ,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per keer dat de man dit verbod overtreedt;
III. de man te verbieden zich in de directe omgeving van de school van [minderjarige] , zijnde de OBS [X] aan de [D-straat] [plaats A] op te houden, gespecificeerd betreft dit gebied in de gemeente [plaats A] dat wordt omsloten door de straten:
- [D-straat] ,
- het [F-straat] ,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per keer dat de man dit verbod overtreedt;
IV. de man te verbieden de vrouw en [minderjarige] fysiek te benaderen en/of aan te spreken bij welke gelegenheid dan ook, in die zin dat de man bij een dergelijke gelegenheid direct fysiek afstand neemt en zich van die plaats verwijdert op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500,- voor elke keer dat de man het verbod overtreedt;
V. alsmede de man te verbieden, al dan niet middels het hacken van social media accounts van de vrouw en [minderjarige] , via telefoon, post, Whatsapp, mail, Facebook en overige social media contact op te nemen met de vrouw en [minderjarige] , eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke keer dat de man het verbod overtreedt;
VI. de man te verbieden zich op enigerlei wijze via de genoemde social media onder IV - het hof begrijpt: V - op negatieve, kwetsende wijze uit te laten met betrekking tot de vrouw en [minderjarige] , eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per overtreding door de man van dit verbod;
VII. de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
Het gevorderde gebieds- en contactverbod heeft de vrouw ter zitting geconcretiseerd met een verbod voor één jaar.
1.5
De man heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen en bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 14 februari 2024, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
1.6
De mondelinge behandeling heeft ter zitting van 15 mei 2024 plaatsgevonden, waar partijen met hun advocaten zijn verschenen. Voor de man was ook F. Said, tolk Arabisch, aanwezig.
Mr. Verkijk heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
1.7
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1. tot en met 2.3. de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren de minderjarige:
- [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ), [in] 2018 te [plaats C] .
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 10 maart 2022 is als zorgregeling vastgesteld dat [minderjarige] steeds de eerste drie volledige weekenden van de maand bij de man verblijft van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige] op vrijdag ophaalt en op zondag 17.00 uur overdraagt aan de vrouw op het station te [plaats A] .
2.4
Bij beschikking van de rechtbank van 21 maart 2023 is bepaald dat het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw voortaan alleen het gezag over voornoemde minderjarige toekomt.
De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 27 februari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam de bestreden beschikking bekrachtigd (zaaknummer 200.328.678/01).
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 29 oktober 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, voor het laatst tot 30 oktober 2023. Bij beschikking van 19 oktober 2023 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
2.6
De gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: DJGB) heeft de omgang van de man met [minderjarige] in augustus 2023 stopgezet, in afwachting van nieuwe afspraken met de man over de samenwerking en met als doel herstel van contact tussen de man en [minderjarige] .
2.7
Bij beschikking van de rechtbank van 9 april 2024 is, bij wege van voorlopige voorziening en tot nader wordt beslist, de bij beschikking van 10 maart 2022 vastgestelde zorgregeling geschorst.

3.Vorderingen

3.1
In eerste aanleg heeft de vrouw hetzelfde gevorderd als in hoger beroep onder II tot en met VI.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de door de vrouw verzochte vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.3
Tegen deze beslissing en hetgeen de voorzieningenrechter daaraan ten grondslag heeft gelegd komt de vrouw met twee grieven op in hoger beroep.
De vrouw stelt in haar grieven dat de voorzieningenrechter onterecht heeft overwogen dat er geen sprake zou zijn van een reële dreiging van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw. De wijze waarop de man de vrouw op 31 december 2023 heeft mishandeld afdoen als een incident is een onjuiste weergave van de gebeurtenissen. De vrouw heeft aangifte gedaan bij de politie. Het enkele feit dat de man de vrouw naar het leven heeft gestaan is voldoende om een contact- en gebiedsverbod te rechtvaardigen. Ook verwijst de vrouw naar het geweld van de man jegens haar dat na het verbreken van de relatie, hetzij in mindere mate, door is gegaan. Op 16 februari 2024 heeft de man weer dreiging en onrechtmatig handelen laten zien waardoor de vrouw de politie heeft gebeld. Ook heeft zij sinds februari 2024 een AWARE-systeem. De belangen van de vrouw en [minderjarige] bij een veilig en rustig gezinsleven dienen te prevaleren boven het belang van de man zich in de woonomgeving van de vrouw te kunnen ophouden, waarbij de vrouw een beroep doet op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De man woont zelf in [plaats B] en de straat in [plaats A] waar zijn vriendin zou wonen, valt buiten het door de vrouw gevorderde gebiedsverbod. De man ondervindt dan ook geen hinder van het gebiedsverbod. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat de aandacht voor geweld tegen vrouwen tekortschiet. De wijze waarop de voorzieningenrechter de belangen heeft afgewogen en het geweldsincident van 31 december 2023 heeft gebagatelliseerd, wekt de schijn dat haar zorgen en angsten niet of onvoldoende serieus genomen worden, aldus de vrouw.
3.4
De man voert verweer. Hij betwist dat hij op 31 december 2023 de vrouw heeft verwurgd, dan wel heeft mishandeld. De vrouw heeft aangifte gedaan en het politieonderzoek loopt nog. De man is verhoord door de politie en hij heeft aangetoond dat hij op het door de vrouw genoemde tijdstip ergens anders was. Ook betwist de man dat hij via Whatsapp of social media de vrouw heeft bedreigd of lastiggevallen en de vrouw heeft hier geen bewijs van overgelegd. Er is dan ook geen sprake van onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw en de man heeft de vrouw de afgelopen drie jaar niet onrechtmatig benaderd. Verder verblijft de man voornamelijk bij zijn partner in [plaats A] . De partner is geopereerd waardoor de man haar moet ondersteunen, zoals bij het naar school brengen van haar kind en boodschappen doen. De gevorderde gebiedsverboden zijn in de buurt van de woning van zijn partner waardoor de man hinder zal ondervinden van het gebiedsverbod. Ook wonen er vrienden van hem op de galerij waar de vrouw woont. De man bezoekt, en voert opdrachten uit voor een dönerzaak en een Marokkaanse slager in het gebied waarvoor de vrouw een gebiedsverbod vordert. Toewijzing van het gebiedsverbod zou betekenen dat de man zich niet vrijelijk kan bewegen in de plaats waar hij regelmatig komt. Verder stond de vrouw open voor omgang tussen de man en [minderjarige] indien de man contact zou opnemen met hulpverlening. De man heeft persoonlijke hulp gezocht en hij gaat naar een psycholoog. De man wil de vrouw niet lastigvallen of haar angstig, dan wel verdrietig laten voelen. Hij respecteert haar als de moeder van zijn kind, aldus de man.

4.Beoordeling

Spoedeisend belang
4.1
Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de vereiste spoedeisendheid in deze zaak voortvloeit uit de aard van de vorderingen, te weten een contact- en gebiedsverbod.
Gebieds- en contactverbod
4.2
De voorzieningenrechter heeft vooropgesteld dat de verboden zoals door de vrouw gevorderd onder II, III, IV, V en VI een inbreuk kunnen vormen op aan de man toekomende rechten en vrijheden. Voor het toewijzen van dergelijke vorderingen moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk rechtvaardigen. Daarbij dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen. Bij het opleggen van dergelijke verboden dient daarom een zekere mate van terughoudendheid te worden betracht. Ook het hof hanteert deze uitgangspunten. Het is aan de vrouw om aannemelijk te maken dat sprake is van een dergelijke actuele en toekomstige dreiging.
4.3
Ten aanzien van de vorderingen onder II, III en IV overweegt het hof het volgende. De vrouw heeft twee incidenten naar voren gebracht. Volgens haar zou de man op 31 december 2023 de woning van de vrouw zijn binnengetreden, haar bij de keel hebben gegrepen en geprobeerd hebben haar te wurgen en haar meerdere malen met haar hoofd tegen de muur hebben geslagen. De man betwist dit. Hij heeft verklaard op 31 december 2023 de vrouw en [minderjarige] rond 17.00/18.00 uur in het winkelcentrum te hebben gezien tijdens het boodschappen doen. Hij is toen op die dag naar de woning van de vrouw gegaan omdat hij in de veronderstelling was dat hij omgang mocht hebben met [minderjarige] . De man betwist dat hij de woning van de vrouw heeft betreden en dat hij haar heeft mishandeld.
Het hof constateert dat de lezingen van partijen erg verschillen en dat het politieonderzoek naar dit incident kennelijk nog niet is afgerond. Uit de door de vrouw overgelegde uitdraai uit het journaal van haar huisarts blijkt dat de vrouw op 1 januari 2024 in ieder geval onder haar oog een blauwe plek had en dat haar nekspieren rondom drukpijnlijk waren evenals alle hoofdbewegingen. Net zoals de voorzieningenrechter acht het hof het aannemelijk dat op 31 december 2023 sprake is geweest van enige vorm van mishandeling van de man jegens de vrouw. Het hof begrijpt dat de vrouw deze situatie als dreigend heeft ervaren en het is voorstelbaar dat dit voor emotie en onrust zorgt bij de vrouw.
De andere gebeurtenis heeft plaatsgevonden op 16 februari 2024. Volgens de vrouw is de man bij haar aan de deur gekomen en heeft geëist dat hij [minderjarige] mocht zien en meenemen. Volgens de man heeft hij bij de vrouw beneden in het flatportaal aangebeld, maar is hij niet naar de voordeur op de galerij van de vrouw is gegaan. De vrouw heeft vervolgens de politie gebeld, waarop de man weg is gegaan. Over deze confrontatie hebben partijen ook ieder hun eigen lezing. Geen van deze lezingen wordt echter ondersteund door bijvoorbeeld verklaringen van derden, terwijl een kort gedingprocedure zich in beginsel niet leent voor nadere bewijslevering.
4.4
Hoewel bovengenoemde gebeurtenissen wel aanwijzingen geven voor een spanningsvolle relatie tussen partijen, zijn ook de hierna te noemen feiten en omstandigheden voor het hof van belang voor de afweging van de wederzijdse belangen.
De man stelt na 16 februari 2024 geen contact meer met de vrouw te hebben gezocht en niet (meer) bij haar woning of bij de school van [minderjarige] te zijn geweest. De vrouw heeft dit ter zitting bevestigd. Ook heeft de man ter zitting te kennen gegeven dat hij zich ervan bewust is dat hij de nodige afstand tot de vrouw en [minderjarige] dient te behouden en zich niet aan hen moet opdringen. Zo heeft hij verklaard dat hij graag omgang wil met [minderjarige] , maar dat hij de bodemprocedure omtrent de omgang af zal wachten. Indien hij de vrouw en [minderjarige] op straat spontaan tegenkomt, neemt hij zijn afstand en keert zich om. Omdat de vrouw als voorwaarde voor omgang met [minderjarige] heeft gesteld dat de man aan zichzelf gaat werken, heeft hij hulp gezocht via zijn huisarts. De man heeft aldus te kennen gegeven aan de gerechtvaardigde belangen van de vrouw en [minderjarige] tegemoet wil komen. De vrouw heeft sinds 16 februari 2024 gebruik kunnen maken van een AWARE-systeem, waardoor zij op hulp kan rekenen bij een ongewenste confrontatie.
Nu onvoldoende is gebleken dat de man zich recent in de omgeving van de woning van de vrouw en de school van [minderjarige] heeft opgehouden, kan naar het oordeel van het hof voldoende gewicht worden toegekend aan de bovengenoemde voornemens van de man om niet zelf meer de confrontatie met de vrouw te zoeken. Dit met het zicht op de bodemprocedure over de omgang met zijn zoon. Een gebiedsverbod is naar het oordeel van hof onder deze omstandigheden dan ook een te zwaar middel.
4.5
Ten aanzien van de vorderingen van de vrouw onder V en VI overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft, net als bij de voorzieningenrechter, nagelaten haar vorderingen ten aanzien van de gevorderde contactverboden met stukken te onderbouwen. Zo bevat het dossier geen stukken waaruit blijkt dat de vrouw door de man telefonisch of via Whatsappberichten wordt lastiggevallen. Ten aanzien van vordering VI - het verbod zich negatief/kwetsend uit te laten over de vrouw en [minderjarige] op social media – heeft de vrouw in het geheel geen onderbouwing gegeven. Aldus kan niet worden vastgesteld dat er thans een reële dreiging bestaat dat de man jegens de vrouw onrechtmatig zal handelen. Het hof is dan ook van oordeel dat voor een dergelijk contactverbod onvoldoende grond bestaat.
4.6
Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat nog sprake zal zijn van een zodanige reële dreiging van ernstig onrechtmatig handelen door de man dat de inbreuk op zijn recht op bewegingsvrijheid, als ook het gevorderde contactverbod, gerechtvaardigd is. Ook het beroep van de vrouw op artikel 8 EVRM slaagt niet, omdat het belang van de man om zich vrijelijk te kunnen bewegen in deze zaak prevaleert boven het belang van de vrouw bij de gevorderde verboden.
Gelet op al het voorgaande slagen de grieven van de vrouw niet en zal het vonnis van 14 februari 2024 worden bekrachtigd.
Bewijsaanbod
4.7
Gezien het voorgaande en gelet op de aard van de kortgedingprocedure, komt het hof niet toe aan nadere bewijslevering. Het bewijsaanbod van respectievelijk de vrouw en de man wordt daarom gepasseerd.
Proceskosten
4.8
Nu partijen voormalig partners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te melden wijzen.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van Baardewijk, C.E. Buitendijk en
G.W. Brands-Bottema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.