ECLI:NL:GHAMS:2024:1493

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23-001595-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, voor mishandeling van de moeder van zijn enkele weken oude dochter. De mishandeling vond plaats op 11 november 2021 te Purmerend, waar de verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen tijdens een discussie over de verzorging van hun dochter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als mishandeling gekwalificeerd. De verdachte is strafbaar bevonden, omdat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van 40 uur, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de spijtbetuiging van de verdachte. Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 750,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001595-22
datum uitspraak: 30 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-306554-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 november 2021 te Purmerend [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] eenmaal of meermalen in het gezicht/tegen het hoofd te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2021 te Purmerend [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht/tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft oplegging van een taakstraf bepleit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de moeder van zijn enkele weken oude dochter. Een discussie over de verzorging van hun dochter heeft ertoe geleid dat de verdachte het slachtoffer in haar woning tegen het hoofd heeft geslagen. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer opgeleverd.
Het hof houdt echter bij de strafbepaling ook rekening met het feit dat de verdachte meteen verantwoordelijkheid nam voor zijn daad en zijn spijt heeft betuigd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.118,59, bestaande uit € 368,59 aan materiële schade en € 750,00 wegens immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de gemachtigde van de benadeelde partij toegelicht dat de materiële schadepost reeds ter terechtzitting in eerste aanleg niet is gehandhaafd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor zover de vordering door de politierechter is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De verdachte en zijn raadsman hebben de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Omdat de benadeelde partij ten gevolge van dit handelen letsel heeft opgelopen, heeft zij op grond van artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van de geleden immateriële schade. Het hof acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 750,00 billijk en heeft daarbij gelet op het bij de benadeelde partij vastgestelde letsel en de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters wordt toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 november 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N. van der Wijngaart en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.