ECLI:NL:GHAMS:2024:1492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23-000004-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting, veroordeling voor poging tot verkrachting met bewijsbeoordeling en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor verkrachting en poging tot verkrachting van de aangeefster, die op 1 juli 2021 in Wormerveer door de verdachte zou zijn aangevallen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat er sprake was van seksueel binnendringen. De verklaringen van de aangeefster werden als betrouwbaar beschouwd, maar er ontbrak steunbewijs voor de verkrachting. Wel heeft het hof de verdachte veroordeeld voor poging tot verkrachting, omdat er voldoende bewijs was dat de verdachte de aangeefster had geprobeerd te dwingen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof oordeelde dat de forensische bevindingen, waaronder DNA-sporen, de verklaringen van de aangeefster ondersteunden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd voor zowel materiële als immateriële schade, als gevolg van de poging tot verkrachting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000004-23
datum uitspraak: 30 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-174973-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] ,
te weten
- het duwen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [benadeelde] , en/of
- het (meermalen) duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] , en/of
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde]
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij verdachte,
- die [benadeelde] in een kleine ruimte heeft geduwd, en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd "nu is mijn kans, je bent nooit alleen", en/of
- met zijn, verdachtes, armen de nek van die [benadeelde] heeft omklemd, althans die [benadeelde] (telkens) heeft vastgehouden en/of tegengehouden, en/of
- die [benadeelde] (telkens) tegen een muur heeft geduwd en/of omgedraaid, en/of
- de broek en onderbroek van die [benadeelde] naar beneden heeft getrokken;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde]
- die [benadeelde] in een kleine ruimte heeft geduwd, en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd "nu is mijn kans, je bent nooit alleen", en/of
- met zijn, verdachtes, armen de nek van die [benadeelde] heeft omklemd, althans die [benadeelde] (telkens) heeft vastgehouden en/of tegengehouden, en/of
- die [benadeelde] (telkens) tegen een muur heeft geduwd en/of omgedraaid, en/of
- de broek en onderbroek van die [benadeelde] naar beneden heeft getrokken, en/of
- de vagina, althans de schaamstreek van die [benadeelde] heeft betast, en/of
- zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [benadeelde] heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het op de lippen kussen van die [benadeelde] en/of
- het betasten van de vagina, althans de schaamstreek van die [benadeelde] , en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [benadeelde] ,
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte:
- die [benadeelde] in een kleine ruimte heeft geduwd, en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd "nu is mijn kans, je bent nooit alleen", en/of
- met zijn, verdachtes, armen de nek van die [benadeelde] heeft omklemd, althans die [benadeelde] (telkens) heeft vastgehouden en/of tegengehouden, en/of
- die [benadeelde] (telkens) tegen een muur heeft geduwd en/of omgedraaid, en/of
- de broek en onderbroek van die [benadeelde] naar beneden heeft getrokken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de bewijsvraag komt dan de rechtbank.

Beoordeling van het bewijs

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde verkrachting. De verklaringen van de aangeefster zijn betrouwbaar en worden ondersteund door de resultaten van het forensisch onderzoek en de waargenomen emoties bij de aangeefster kort na het feit.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij betoogd dat de verklaringen van de aangeefster als ongeloofwaardig moeten worden beschouwd, nu haar verklaringen in grote mate inconsistenties bevatten en haar eerdere trauma’s wellicht doorwerken in haar verklaringen over dit feit. Daarnaast is niet voldaan aan het bewijsminimum omdat de verklaringen van de aangeefster niet worden ondersteund door ander bewijs. Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat bij de aangeefster op relevante plekken géén DNA dat van de verdachte afkomstig kan zijn, is aangetroffen. Het op andere plekken aangetroffen DNA van de verdachte betreft geen sperma en kan worden verklaard door normaal contact of secundaire overdracht. Er is fysiek contact is geweest in de vorm van het geven van een knuffel en drie ‘begroetingszoenen’. De sporen op de onderbroek van de aangeefster kunnen worden verklaard door toiletbezoek, waarbij de aangeefster nadat zij de hand heeft geschud van de verdachte haar onderbroek heeft aangeraakt.
De verdachte heeft het feit stellig ontkend, volgens hem was de omgang gezellig en vriendschappelijk.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en overweegt daartoe het volgende.
De aangeefster heeft op 1 juli 2021 het noodnummer 112 gebeld en verklaard dat iemand haar heeft proberen aan te randen op haar werkplek in [plaats]. Tegenover de ter plaatse gekomen politieagenten heeft zij verklaard dat een man haar had vastgepakt, op haar mond heeft gezoend en haar heeft betast. Hij zou hebben gezegd ‘Nou ben je eindelijk alleen, dit is mijn kans.’. De aangeefster verklaarde hoe de verdachte haar omdraaide en tegen de muur duwde, haar zoende, hoe hij haar broek en slip naar beneden trok, haar schaamstreek betastte en dat ‘zijn ding’ tegen haar aankwam.
Nog diezelfde dag heeft een ‘informatief gesprek zeden’ plaatsgevonden, in welk gesprek aangeefster desgevraagd iets uitgebreider heeft verteld over wat er gebeurd was. Zij verklaarde daarbij onder meer dat de verdachte haar had vastgepakt, tegen de muur geduwd, zijn tong in haar mond had geduwd, zijn arm om haar hals heen had geslagen en haar stevig had tegengehouden. Hij had haar broek en onderbroek naar beneden getrokken, had haar hand op zijn blote harde penis gelegd en had geprobeerd met zijn penis in haar vagina te komen.
De volgende dag heeft zij aangifte gedaan. Daarbij heeft zij nog uitgebreider verklaard over de (seksuele) handelingen door de verdachte. Zij verklaarde daarbij onder meer dat hij haar met zijn armen aan haar nek pakte, haar andersom duwde zodat ze met haar hoofd tegen de muur aan stond, en toen haar broek en onderbroek omlaag trok.
Op 23 mei 2022 is zij ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord als getuige.
Naar het oordeel van het hof heeft de aangeefster consistente en (tot en met haar daadwerkelijke aangifte) steeds gedetailleerdere verklaringen afgelegd, die gepaard gingen met zichtbare emoties bij de aangeefster. Ze heeft verklaard over concrete, specifieke gebeurtenissen. Zo verklaarde de aangeefster telkens over specifieke uitlatingen van de verdachte als: “Nou ben je eindelijk alleen en nu is mijn kans’.
Daar waar verschillen in de verklaringen zijn aan te merken, kan dat naar het oordeel van het hof worden verklaard door het verschillende karakter van de betreffende verklaringen. Zo is het doel van een zogeheten ‘informatief gesprek zeden’ niet om een volledige verklaring af te leggen over de gebeurtenissen, maar vooral om een aangeefster te informeren over de procedure. Ook van de verklaring van de aangeefster zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 1 juli 2021 kan niet worden verwacht dat die al een complete weergave biedt van de gebeurtenissen.
In verband met de beoordeling van de betrouwbaarheid hecht het hof ook waarde aan de verklaring die is afgelegd door getuige [getuige] . Hij heeft verklaard dat de aangeefster, van wie hij een goede vriend is, hem op 1 juli 2021 rond 16:30 uur video-belde. Hij zag dat aangeefster erg overstuur was en dat zij aan het huilen was. De aangeefster vertelde hem met horten en stoten dat een man haar had aangerand en haar bijna had verkracht, dat hij zei dat dit zijn enige kans was omdat zij nu alleen was. De getuige heeft de aangeefster vervolgens geadviseerd om de politie te bellen, hetgeen zij daarna heeft gedaan. In de nacht van 1 op 2 juli had de aangeefster de getuige nogmaals gesproken en had zij hem verteld dat de verdachte haar van achteren had geprobeerd te penetreren. Het 112-gesprek is uitgewerkt en aan het dossier toegevoegd. Daaruit blijkt dat de aangeefster ook tijdens dit gesprek aan het huilen was. Het hof ziet in zowel de inhoud van de verklaring van de getuige als in de emotionele staat van de aangeefster tijdens het gesprek met haar vriend en het gesprek met de meldkamermedewerker, steun voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Forensische bevindingen
Op de dag van de vermeende verkrachting zijn het lichaam en de kleding van de aangeefster op verschillende plekken onderzocht en bemonsterd en zijn sporen(dragers) veiliggesteld. Ruim een dag na de gestelde seksuele handelingen is ook bij de verdachte medisch onderzoek verricht en zijn bemonsteringen afgenomen bij de verdachte. Uit die onderzoeken volgt dat:
In de bemonsteringen van en om de vagina, tussen schaamlippen, ingang vagina, in vagina halverwege en diep vaginaal geen spermacellen zijn waargenomen en is alleen DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer zelf;
In de bemonstering van de lippen van het slachtoffer DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard;
In de bemonsteringen van de vingertoppen aan de beide handen van de verdachte DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard;
In de bemonsteringen van de penistop van de verdachte DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer, met een bewijskracht van circa 23.000;
In de bemonstering van de binnenkant van de tailleband van de onderbroek van het slachtoffer DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte, met een bewijskracht van meer dan 25 miljoen;
Bij de aangeefster een rode verkleuring in de hals en een schram op haar bil naast haar bilnaad waren waar te nemen.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof spreekt de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde verkrachting. Daartoe overweegt het hof dat op grond van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is van seksueel binnendringen, onder meer nu uit het forensisch onderzoek blijkt dat er in en om de vagina van de aangeefster geen DNA is aangetroffen van de verdachte.
Veroordeling subsidiair tenlastegelegde
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot verkrachting van de aangeefster en overweegt daartoe als volgt.
Het hof concludeert op basis van de forensische bevindingen dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op de lippen van de aangeefster en aan de binnenzijde van de onderbroek van de aangeefster. Daarnaast leidt het hof uit de bevindingen af dat de verdachte DNA van de aangeefster op zijn vingertoppen en op zijn penistop had. Deze bevindingen passen goed in de verklaring van de aangeefster dat de verdachte zijn penis in haar vagina wilde duwen en zijn vingers in haar vagina wilde stoppen, en aanzienlijk minder goed in de verklaring van de verdachte, dat sprake zou zijn van secundaire overdracht. Het hof acht het scenario dat de DNA-sporen op die verschillende plekken (penistop, buitenkant en binnenkant van de voorkant van de tailleband van de onderbroek van de aangeefster) alle via secundaire overdracht daar terecht zijn gekomen, onaannemelijk. Dit terwijl ook de overige onderzoeksbevindingen, zoals de verkleuring in de hals van de aangeefster en de schram op haar bil, passen in het scenario van de aangeefster. Daarnaast passen ook de eerder genoemde emoties bij de aangeefster wél in het scenario van de aangeefster, en niet in het scenario van de verdachte.
Het hof is dan ook van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor poging tot verkrachting.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde]
- [benadeelde] in een kleine ruimte heeft geduwd, en
- tegen [benadeelde] heeft gezegd "nu is mijn kans, je bent nooit alleen", en
- met zijn armen de nek van [benadeelde] heeft omklemd, en
- [benadeelde] tegen een muur heeft geduwd en omgedraaid, en
- de broek en onderbroek van [benadeelde] naar beneden heeft getrokken, en
- de schaamstreek van [benadeelde] heeft betast, en
- zijn penis tegen de vagina van [benadeelde] heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van het slachtoffer. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de gelegenheid, nu hij en de aangeefster elkaar kenden en vaker op haar werk afspraken om speelgoed over te dragen. Hij heeft haar op haar werk, toen zij alleen was, in een hok geduwd, haar gezoend, met zijn armen haar nek omklemd en haar vervolgens betast. Ook heeft hij zijn penis tegen de vagina van het slachtoffer geduwd. Hij heeft daarmee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de aangeefster dacht in hem te kunnen stellen. De verdachte heeft geen enkel respect gehad voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar kennelijk enkel oog gehad voor het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens.
Algemeen bekend is dat dergelijke ernstige zeden- en geweldsdelicten nog voor langere tijd negatieve psychische gevolgen hebben voor slachtoffers. Ook in deze zaak is dat het geval, zoals is gebleken uit de in hoger beroep voorgehouden slachtofferverklaring. Het slachtoffer kampt nog altijd met psychische klachten. Zo durft zij niet meer alleen in ruimtes te zijn en heeft zij last van herbelevingen. Daarnaast is het voor het slachtoffer pijnlijk dat de verdachte telkens heeft ontkend dat hij het feit heeft gepleegd.
Het hof heeft acht geslagen op reclasseringsrapporten van 27 augustus 2021 en 11 oktober 2022. Uit beide rapporten blijkt dat de reclassering het risico op recidive inschat als laag en dat er geen risicofactoren aanwezig zijn. Daarnaast zijn er voldoende positieve factoren aanwezig in het leven van de verdachte, zoals zijn stabiele partnerrelatie en zijn baan.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend is. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft het hof tevens acht geslagen op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin staat onder meer als uitgangspunt voor straftoemeting voor een voltooide verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Het hof heeft daarnaast aansluiting gezocht bij straffen die rechters ten aanzien van poging tot verkrachting hebben opgelegd. In het licht van de bevindingen van de reclassering en het blanco strafblad van de verdachte ziet het hof geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, zoals geëist door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.175,00. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van € 12.793,54.
De gestelde schade bestaat uit:
  • € 218,54 wegens eigen risico 2022 voor ziektekosten;
  • € 75,00 wegens reiskosten voor afspraken bij de politie, huisarts en behandelaren;
  • € 12.500,00 wegens immateriële schade.
Daarnaast heeft de advocaat van de benadeelde partij het hof verzocht voor een bedrag van € 385,00 de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de benadeelde als gevolg van het handelen van de verdachte het eigen risico voor ziektekosten in 2023 heeft opgesoupeerd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat het causaal verband tussen de gestelde schade en het tenlastegelegde ontbreekt, zodat de vordering onvoldoende onderbouwd is en moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit de stukken die de benadeelde partij heeft ingebracht, blijkt dat zij ten behoeve van twee GGZ-consulten in 2022 € 218,54 heeft betaald, die niet zijn vergoed door de verzekering omdat die kosten binnen haar eigen risico vielen. Daarnaast blijkt uit een brief van een GZ-psycholoog dat bij de benadeelde een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis is vastgesteld. Dat deze stoornissen het gevolg zijn van het strafbare handelen van de verdachte, blijkt naar het oordeel van het hof in voldoende mate uit het feit dat de brief is opgesteld op verzoek van de advocaat van de benadeelde partij in het kader van de betreffende strafzaak. De verdachte is dan ook naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade, zodat het hof deze post zal toewijzen.
Door de benadeelde partij is daarnaast een bedrag van € 75,00 gevorderd voor reiskosten die zij heeft moeten maken naar het politiebureau, de huisarts en haar behandelaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij reiskosten heeft moeten maken als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Nu de reiskosten naar het politiebureau geen materiële schade betreft die op grond van artikel 6:96, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt, zal het hof gebruikmaken van de schattingsbevoegdheid en de omvang van de schade (de overige reiskosten) begroten op € 65,00 en de vordering op dit punt voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat namens de benadeelde partij voldoende is onderbouwd dat zij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (in de wettelijke terminologie) ‘op andere wijze in haar persoon is aangetast’. Nu bij de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte PTSS is vastgesteld, is sprake van immateriële schade. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen. Het hof let daarbij in het bijzonder op:
  • de aard en ernst van de normschending, nu de verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij heeft aangetast;
  • de aard en ernst van het geestelijk letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, onder meer in de vorm van de posttraumatische stressstoornis waarvan de benadeelde partij nog altijd de gevolgen van ondervindt;
  • de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder de poging tot verkrachting zich heeft afgespeeld;
  • de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Alles afwegende begroot het hof de immateriële schade op een bedrag van € 7.500,00. Voor het overige wordt de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechter kan de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Artikel 36f Sr betreft een strafrechtelijke sanctie, die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. Hieruit volgt dat de rechter niet is gehouden het bedrag van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr op hetzelfde bedrag te stellen als het bedrag waarvoor hij de daarmee verband houdende vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen.
Uit door de advocaat van de benadeelde partij ingebrachte informatie blijkt dat zij in 2023 onder behandeling is geweest bij een GGZ-instelling voor behandeling van haar PTSS als gevolg van het bewezenverklaarde. Hiervoor heeft de benadeelde partij in 2023 € 385,00 aan kosten gemaakt. Deze kosten zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde, zodat de verdachte aansprakelijk is voor deze schade. Het hof zal daarom de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen ten behoeve van [benadeelde] voor zowel het bedrag dat in het kader van de vordering van de benadeelde partij als schadevergoeding is toegekend, als voor dit aanvullende bedrag om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.783,54 (zevenduizend zevenhonderddrieëntachtig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 283,54 (tweehonderddrieëntachtig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.168,54 (achtduizend honderdachtenzestig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 668,54 (zeshonderdachtenzestig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 1 december 2022 over een bedrag van € 65,00 ter zake van reiskosten
- 31 december 2022 over een bedrag van € 218,54 ter zake van eigen risico 2022
- 31 december 2023 over een bedrag van € 385,00 ter zake van eigen risico 2023
en van de immateriële schade op 1 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.