ECLI:NL:GHAMS:2024:1484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23-002440-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een vaartuig met braak en partiële vrijspraak voor medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal van een vaartuig, gepleegd op 14 december 2022 te Landsmeer. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een witte kruiser, die aan een ander toebehoorde, met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 april 2024 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en dat de verdachte te goeder trouw handelde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van het feit dat de boot aan een ander toebehoorde en dat hij zich toegang had verschaft door middel van braak. Het hof heeft de tenlastelegging van diefstal middels braak bewezen verklaard, maar de verdachte vrijgesproken van het onderdeel medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof heeft in hoger beroep een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten, maar ook met zijn bereidheid om zijn gedrag te veranderen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002440-23
datum uitspraak: 24 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 september 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-327285-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2022 te Landsmeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vaartuig (een witte kruiser, lengte 11 meter, kleur wit), welk vaartuig lag afgemeerd in het water bij de [adres] aldaar), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen vaartuig onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het voor diefstal vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening te kunnen komen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij te goeder trouw in opdracht van een ander een boot heeft weggesleept die daar niet mocht liggen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van het onderdeel medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de verdachte zich ervan bewust was dat de boot aan een ander toebehoorde, te weten aangever. Het hof acht het onaannemelijk dat de verdachte te goeder trouw in opdracht van een derde de boot heeft weggesleept en dus geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening zou hebben gehad. Het procesdossier biedt ook geen concrete steun voor deze stelling. Zo de verdachte al zou hebben gehandeld in opdracht van [naam], is niet gebleken waar de verdachte redelijkerwijs het vertrouwen aan kon ontlenen dat deze bevoegd was om de verdachte de opdracht te geven de boot weg te slepen.
De verdachte heeft zich de toegang tot de boot verschaft door via het luik naar binnen te treden, terwijl het luik bij de deuringang is losgeraakt en een kettingslot van de boot is verdwenen. De verdachte heeft, eenmaal op de boot, een metalen oog gelast op een van de schroefassen en er een haak van een ketting doorheen bevestigd, terwijl hij zich bij dit alles geen rekenschap heeft gegeven van de briefjes met de telefoonnummers van de aangever en zijn vriendin, die aan het raam op de boot waren geplakt. Het hof hecht er geen geloof aan dat hij die briefjes niet zou hebben opgemerkt.
Het hof komt op basis van een en ander tot de conclusie dat de verdachte wist dat zijn handelen als noodzakelijk gevolg de wederrechtelijke toe-eigening van de boot had, zodat hij met het hier bedoelde oogmerk heeft gehandeld.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal middels braak en verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer. Wel is het hof met de raadsman van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 december 2022 te Landsmeer een vaartuig (een witte kruiser, lengte 11 meter, kleur wit), welk vaartuig lag afgemeerd in het water bij de [adres] aldaar) dat aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heef verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep in geval van een bewezenverklaring verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke (bij voorkeur gevangenis-)straf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke doch gematigde taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een boot. Hij heeft er op die manier blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van de gedupeerde. Diefstal is een hinderlijk feit dat voor slachtoffers veel ergernis, rompslomp en financiële schade kan veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2024 is hij eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld ter zake van (soortgelijke) vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte zich ter zitting in hoger beroep transparant heeft opgesteld en heeft laten zien dat hij in staat is op zijn gedrag te reflecteren en het laakbare daarvan in te zien. Hij heeft verklaard schoon schip te willen maken en zal in het vervolg niet meer met iemand in zee gaan, voordat hij zelf grondig onderzoek heeft gedaan.
Het hof heeft hierdoor de overtuiging bekomen dat de verdachte daadwerkelijk het roer wenst om te gooien en zich ervan zal weerhouden in de toekomst in een soortgelijke situatie te belanden. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden om de verdachte een extra stimulans te geven (vermogens)delicten achterwege te laten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2024.
=========================================================================
[…]