ECLI:NL:GHAMS:2024:1470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23-002009-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van karko- en leguanenvlees en de toepassing van de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het in strijd handelen met de Regeling natuurbescherming door op 13 februari 2021 op Schiphol 2,268 kilogram karkovlees en 2,800 kilogram vlees van de groene leguaan in te voeren zonder de vereiste invoervergunning. De tenlastelegging is gebaseerd op de Wet natuurbescherming en de Basisverordening (EG) nr. 338/97. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze vleeswaren heeft ingevoerd, ondanks dat hij niet over de benodigde vergunning beschikte. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was, omdat de relevante wetgeving per 1 januari 2024 was vervallen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de wijziging van de wetgeving geen invloed had op de geldigheid van de dagvaarding. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was, omdat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, met een proeftijd van twee jaren, en het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002009-22
datum uitspraak: 24 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 27 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 81-054585-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2021, te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en) te weten artikel 4, lid 1 en/of 2 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97 door, al dan niet opzettelijk, specimen van de in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten, te weten;
2,268 kilogram Karkovlees (slakkenvlees), Latijnse benaming Strombus gigas, Familie Strombidea, Orde Mesogastro poda, en/of
2,800 kilogram vlees van de groene Leguaan, Latijnse benaming Iguana Iguana spp., Familie Iguanidea, Orde Sauria, in de Gemeenschap binnen te brengen (strafbaarstelling: artikel 3.37, lid 1 van de Wet natuurbescherming jo 3.14 van de Regeling natuurbescherming jo artikel 4 van de Basisverordening EG nr. 338/97, artikel 1a, 2 en 6 WED).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de economische politierechter.

Geldigheid dagvaarding

De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding nietig is nu het tenlastegelegde is gegrond op het bepaalde in artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming juncto het bepaalde in artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming. Nu beide regelingen per 1 januari 2024 zijn vervallen, is de dagvaarding nietig.
Het hof overweegt dat een wijziging van wettelijke strafbepalingen in beginsel niet leidt tot nietigheid van de dagvaarding. In zoverre wordt het verweer verworpen.
Overtreding van het bepaalde in artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming juncto artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming (beide vervallen) is thans strafbaar gesteld in artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder a Omgevingswet en artikel 11.93 van het Besluit activiteiten leefomgeving, juncto artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Uit de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 34 985 tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet, volgt dat de natuurwetgeving is overgegaan naar de Omgevingswet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, “zonder beleidsinhoudelijke wijzigingen. Ter zake gelden geen gewijzigde inzichten.” (Kamerstukken II 2017/18, 34 985 nr. 3, p. 95).
De Omgevingswet bevat voor zover hier van belang geen overgangsrecht. Nu de Omgevingswet dezelfde gedragingen strafbaar stelt als de Natuurbeschermingswet en ook de daarmee corresponderende strafbedreiging niet gewijzigd is in gunstiger zin voor de verdachte, dient het tenlastegelegde te worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het delict geldende recht.

Bewijsoverweging

Uit het dossier volgt dat de verdachte op 13 februari 2021 op Schiphol 2,268 kilogram karkovlees (slakkenvlees) en 2,800 kilogram groene leguanenvlees heeft ingevoerd. Dit heeft de verdachte op de zitting in hoger beroep van 25 april 2024 bekend. Op grond van de CITES-Basisverordening is de invoer van dergelijke vleessoorten enkel toegestaan wanneer hiervoor een invoervergunning is afgegeven. De verdachte beschikte niet over een dergelijke vergunning.
Het hof stelt vast dat de verdachte het slakken- en leguanenvlees opzettelijk heeft ingevoerd. Dat de verdachte niet wist dat hij een strafbaar feit beging maakt dit niet anders. Bij overtredingen van de Wet op de economische delicten geldt voor het opzetvereiste immers dat sprake dient te zijn van kleurloos opzet; de dader hoeft geen wetenschap of bedoeling te hebben gehad van de overtreding van de wet. De opzet op de gedraging (te weten het invoeren van het karko- en leguanenvlees) is voldoende.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2021, te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, heeft gehandeld in strijd met een bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift van een EU-verordening te weten artikel 4, lid 2 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97 door, opzettelijk, specimen van de in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten, te weten;
2,268 kilogram Karkovlees (slakkenvlees), Latijnse benaming Strombus gigas, Familie Strombidea, Orde Mesogastro poda, en
2,800 kilogram vlees van de groene Leguaan, Latijnse benaming Iguana Iguana spp., Familie Iguanidea, Orde Sauria, in de Gemeenschap binnen te brengen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de overtreding op 13 februari 2021 door de verdachte van de destijds vigerende wet en regeling natuurbescherming, thans geen strafbaar feit meer is, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, vindt dit standpunt, gelet op het vorenoverwogene onder ‘Geldigheid dagvaarding’, geen steun in het recht.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid en heeft hiertoe aangevoerd dat gelet op de verstandelijke vermogens van de verdachte hij niet heeft kunnen begrijpen dat wat hij heeft gedaan, strafbaar is.
Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde, dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was. Daarbij is vereist dat de verdachte de maximaal te vergen zorg heeft betracht. Wie, zoals de verdachte, naar de Europese Unie reist, moet zich oriënteren op wat wel en niet mag worden ingevoerd. Kennelijk heeft de verdachte dit niet gedaan. Het enkele feit dat karko- en leguanenvlees op Curaçao in de supermarkt worden verkocht, is onvoldoende om aan te mogen nemen dat het is toegestaan dit vlees in te voeren in Nederland.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet (althans onvoldoende) is gebleken dat de verstandelijke vermogens van de verdachte maken dat aangenomen kan worden dat de verdachte niet heeft kunnen begrijpen dat hij het karko- en leguanenvlees niet, althans niet zonder certificaat, mocht invoeren. Het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, waarvan € 700,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft, indien het hof toch tot strafoplegging komt, verzocht om op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geen straf op te leggen. Hiertoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat het een oud feit betreft, dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat het de invoer van vleessoorten betreft die met een certificaat wel mogen worden ingevoerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw, gelet op de financiële problemen van de verdachte, verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in strijd met de daarvoor geldende regels karko- en leguanenvlees ingevoerd. De desbetreffende regelgeving dient ertoe bedreigde dieren- en plantensoorten te beschermen. Het hof houdt echter ook rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 Sr en zal derhalve een geheel voorwaardelijke geldboete opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht; en
4 en bijlage B van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer; en
4.3
tweede lid, aanhef en onder a Omgevingswet; en
11.93
van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten; en
3.37
van de Wet natuurbescherming (oud); en
3.14
Regeling natuurbescherming (oud)

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. B.E. Dijkers en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2024.