ECLI:NL:GHAMS:2024:1459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23/785
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde 2021 van een woning en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning aan de [A-straat] 31 te [Z] voor het jaar 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 222.000. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten.

In hoger beroep was de vraag of de vastgestelde waarde moest worden verlaagd en of het griffierecht in eerste aanleg vergoed moest worden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk had gemaakt en dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard. Het Hof volgde daarbij eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de vergoeding van griffierecht.

Het Hof concludeerde dat het verzuim van de heffingsambtenaar, indien aanwezig, van dermate gering gewicht was dat dit geen aanleiding gaf voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/785
14 mei 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 20 juli 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/1707 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 26 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [A-straat] 31 te [Z] (hierna ook: de woning) voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 222.000.
1.2.
Bij uitspraak van 11 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft als volgt op het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van eiser tot een bedrag van
€ 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 augustus 2023 en nader gemotiveerd bij brief van
14 november 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 16 april 2024 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.2. Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een hoekwoning, uit bouwjaar 1988. De inhoud van de woning is 337 m³ en de oppervlakte van het perceel is 138 m². De woning is voorzien van een berging/schuur (6 m²), een overkapping (20 m²) en twee dakkapellen.”
2.2.
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag van de woning, een ‘Taxatiekaart Matrix’ met daarin onder meer KOUDV-factoren, alsmede een grondstaffel naar de gemachtigde van eiser gestuurd.
2.4.
Op 17 november 2021 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. In de ‘Bijlage bezwaren en antwoorden’ bij de uitspraak op bezwaar is ter zake van de aanvullende grieven tijdens de hoorzitting vermeld:
“3. U geeft aan dat [A-straat] 61 een lagere waarde onderbouw[t]. Hier is onderzoek naar gedaan en daarbij is gebleken dat deze stelling niet juist is. Dit object verkeerde ten tijde van verkoop in gedateerde staat en heeft minder bijgebouwen. Ook heeft dit object een kleiner perceel.”
2.5.
Met dagtekening 24 november 2021 heeft belanghebbende ter onderbouwing van de door hem voorgestelde waarde van € 202.000 een door [A] en [B] opgesteld taxatierapport overgelegd. Het rapport bevat geen waardematrix.
2.6.
Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft de heffingsambtenaar in de beroepsfase een taxatierapport van taxateur [C] overgelegd, met een nieuwe waardematrix. Hierin is de woning vergeleken met de hoekwoning [A-straat] 18 en de rijwoningen [A-straat] 37, [A-straat] 60 en [A-straat] 61.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de vastgestelde waarde moet worden verminderd en
of het voor het instellen van beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht aan belanghebbende dient te worden vergoed.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Het Hof stelt voorop dat:
(i) de in geschil zijnde (WOZ-)waarde van de woning in haar geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken; en
(ii) het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de waardepeildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen). Deze taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend. De gezochte waarde kan in het licht hiervan evenmin per definitie worden gesteld op het gemiddelde van – al dan niet van wegingsfactoren voorziene – verkoopprijzen van andere objecten; en
(iii) doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van de woning ieder jaar opnieuw wordt getaxeerd aan de hand van feiten en omstandigheden die zich per waardepeildatum voordoen, waarbij aan de vastgestelde waarde van de woning voor een eerder of later jaar geen zelfstandige betekenis toekomt.
4.2.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde heeft de heffingsambtenaar gegevens verschaft met betrekking tot vier andere woningen (zie 2.6.) alle gelegen aan de [A-straat] te [Z] . Het Hof is van oordeel dat het object [A-straat] 18 minder geschikt is als vergelijkingsobject omdat het zowel qua inhoud als grondoppervlakte aanzienlijk groter is dan de woning van belanghebbende. Daar komt bij dat [A-straat] 18, anders dan de woning van belanghebbende, een garage heeft.
4.3.
De ter vergelijking opgevoerde objecten [A-straat] 37, 60 en 61 zijn evenwel goed vergelijkbaar met de woning en de daarvoor gerealiseerde verkoopprijzen bieden voldoende steun aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde.
4.4.
De grondoppervlakte van de objecten [A-straat] 37, 60 en 61 wijken slechts in geringe mate af van die van de woning. Dit maakt dat de de grondstaffel voor dit geschil betekenis mist.
4.5.
De waarde van een specifiek object op de peildatum kan niet zonder meer worden bepaald of afgeleid op basis van een (al dan niet regionale) prijsindex. Herleiding aan de hand van een indexeringscijfer van marktgegevens van vergelijkingsobjecten naar de waarde van die objecten op de waardepeildatum heeft dan ook slechts een beperkte waarde. Het geeft in essentie (slechts) aan hoe de waardeontwikkeling in het algemeen is geweest. In de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix zijn zowel de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten als de verkoopgegevens (prijs en datum) van die objecten vermeld. Daarmee heeft de heffingsambtenaar voldoende inzicht gegeven in zijn visie op de waardeontwikkeling.
4.6.
Belanghebbende heeft verzocht de bij de KOUDV-factoren behorende correctiepercentages inzichtelijk te maken. De heffingsambtenaar heeft dergelijke percentages niet overgelegd. In deze zaak zijn dergelijke percentages indien ze al gehanteerd zouden zijn van geen of althans verwaarloosbaar belang reeds omdat de gehanteerde KOUDV-factoren vrijwel allemaal op een 3 (gemiddeld) zijn gesteld.
In het algemeen overweegt het Hof ten aanzien van dergelijke correctiepercentages nog het volgende:
Bij een taxatie van een woning aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen kunnen de onderlinge verschillen in de zogenaamde KOUDV-factoren als hulpmiddel dienen om zo goed mogelijk rekening te houden met mogelijke verschillen tussen de te waarderen woning en die andere woningen. Het Hof ziet echter geen nut of noodzaak van het daarbij hanteren van min of meer vaste aanpassingspercentages voor verschillend becijferde KOUDV-factoren; alleen al niet omdat dit de suggestie kan oproepen van een (schijn)precisie die de gebruikte cijferindeling niet kan dragen.
4.7.
De heffingsambtenaar is er in geslaagd de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
Griffierecht beroep
4.8.
In een geval als het onderhavige, waarin het beroep ongegrond is, het verzoek tot vergoeding van immateriële schade is gedaan gedurende het beroep, en op het verzoek titel 8:4 van de Awb van toepassing is, hebben de Centrale Raad van Beroep en de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende geoordeeld met betrekking tot het vergoeden van het griffierecht:
“3.3. Anders dan appellant heeft betoogd bestaat echter geen recht op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Appellant heeft ter zitting van de rechtbank een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend. Op dit verzoek is de op 1 juli 2013 ingevoerde titel 8.4 van de Awb van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8:94, tweede lid, van de Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd.” (CRvB 12 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:102);
en:
“6.1. Anders dan [appellante] heeft betoogd, bestaat geen recht op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Zij heeft hangende beroep op 21 oktober 2019 een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend. Op grond van artikel 8:94, tweede lid, van de Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd. Het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn leidt in dit geval dus niet tot vergoeding van het griffierecht.” (ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1160).
4.9.
Het Hof zal de beslissingen van de Centrale Raad van Beroep en de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgen. Het betaalde griffierecht hoeft niet aan belanghebbende te worden vergoed.
Slotsom
4.10.
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende waarbij het in aanmerking neemt dat ook indien er van zou moeten worden uitgegaan dat de heffingsambtenaar niet volledig aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, tweede lid, Wet WOZ heeft voldaan, dit verzuim gelet op hetgeen is overwogen onder 4.4., 4.5 en 4.6. van dermate gering gewicht is dat dit onvoldoende aanleiding geeft om een veroordeling in de proceskosten te rechtvaardigen.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, W.J. Blokland en E.A.M. Huiskers-Stoop, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: