ECLI:NL:GHAMS:2024:1458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
200.328.409/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoekster niet-ontvankelijk wegens te late indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2024 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, bijgestaan door mr. Meijer, advocaat te Haarlem. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarbij een vereffenaar voor de nalatenschap van de erflaatster was benoemd. De zitting in de hoofdzaak vond plaats op 22 maart 2024, waarna verzoekster op 12 april 2024 het wrakingsverzoek indiende tegen de raadsheer mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, die de zitting had voorgezeten. De raadsheer heeft op 1 mei 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 15 mei 2024 heeft verzoekster gesteld dat de raadsheer niet objectief en onpartijdig was tijdens de mondelinge behandeling, met name door de toon van haar vraagstelling. De raadsheer heeft echter aangegeven dat zij niet in het verzoek tot wraking berust en dat het verzoek te laat is ingediend. Volgens de wet moet een wrakingsverzoek worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, en in dit geval was het verzoek 21 dagen na de zitting ingediend zonder redelijke verklaring voor de vertraging.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking, omdat het verzoek te laat is ingediend. Hierdoor komt de wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.328.409/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.328.409/01
Beslissing van de wrakingskamer van 16 mei 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. Meijer, advocaat te Haarlem,
hierna: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 14 maart 2023 (zaaknummer C/15/334348 / HA RK 22-207), strekkende tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap van de erflaatster.
1.2.
Op 22 maart 2024 heeft in de hoofdzaak een zitting van de meervoudige familiekamer plaatsgevonden. Op 12 april 2024 heeft mr. Meijer namens verzoekster bij op 12 april 2024 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, die de zitting van 22 maart 2024 heeft voorgezeten (hierna: de raadsheer).
Van de zitting van 22 maart 2024 is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De raadsheer heeft op 1 mei 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 15 mei 2024 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- verzoekster, bijgestaan door mr. Meijer, advocaat te Haarlem;
- de raadsheer;
- [naam 1] en haar echtgenoot [naam 2] , als toehoorders;
- [naam 3] als toehoorder;
- [naam 4] als toehoorder.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek. De advocaat van verzoekster heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Samengevat stelt verzoekster zich op het standpunt dat het de raadsheer ontbrak aan objectieve onpartijdigheid tijdens de mondelinge behandeling, gelet op (de toon van) haar vraagstelling, met name gericht aan verzoekster.
2.2.
De raadsheer heeft in haar schriftelijke reactie en ter zitting meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berust. Samengevat vindt de raadsheer dat enerzijds het wrakingsverzoek te laat is ingediend en anderzijds dat uit haar vraagstelling op de zitting niet is gebleken dat zij in objectieve zin of anderszins partijdig is geweest.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen. Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het verzoek worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In elk geval moet een wrakingsverzoek worden ingediend voordat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd.
Beoordeling in deze zaak
3.2.
De door verzoekster aangevoerde omstandigheden zijn aan haar bekend geworden op 22 maart 2024 en het verzoek is gedaan op 12 april 2024. Voor het tijdsverloop van 21 dagen is door of namens verzoekster geen redelijke verklaring gegeven. Het verzoek is aldus te laat ingediend en verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. De wrakingskamer komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.D. van Heffen, mr. W.J. Blokland en
mr. F.J. van de Poel, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.