Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de vennootschap onder firma [geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 3]
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
€ 836,-(tarief I, 1 punt)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil over onbetaalde facturen tussen een vennootschap onder firma (VOF) en een voormalig vennoot. De VOF, Sport Legacy, had een opdracht gegeven aan [geïntimeerde 1] voor het maken van een Power BI dashboard, waarvoor een vergoeding van € 6.000,- was overeengekomen. [geïntimeerde 1] vorderde betaling van deze vergoeding, terwijl de appellant, een vennoot van de VOF, betwistte dat de opdracht volledig was uitgevoerd. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde 1] toegewezen, maar de appellant ging in hoger beroep.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de appellant in eerste aanleg geen verweer had gevoerd tegen de vorderingen van [geïntimeerde 1] als lasthebber van de eenmanszaak. Het hof oordeelde dat de appellant niet bevoegd was om de betaling op te schorten en dat de vorderingen van [geïntimeerde 1] terecht waren toegewezen. Het hof verwierp ook het bewijsaanbod van de appellant, omdat hij niet voldoende concrete stellingen had gepresenteerd die tot een ander oordeel konden leiden. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, en werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak heeft ook implicaties voor de vraag of vennoten van een VOF in hoger beroep kunnen worden gedagvaard, aangezien het hof oordeelde dat de vennoten in eerste aanleg geen procespartij waren en daarom niet ontvankelijk waren in het hoger beroep.