ECLI:NL:GHAMS:2024:1429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.307.472/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil tussen verhuurder en huurder over kosten en verplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de verplichtingen en kosten die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De verhuurder, [appellante], heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vorderingen van de huurder, [geïntimeerde], deels zijn toegewezen en deels zijn afgewezen. De huurder vordert onder andere vergoeding van kosten voor werkzaamheden die de verhuurder aan de woning heeft laten uitvoeren, de terugplaatsing van een zonnescherm en de aanleg van een veilige aansluiting voor een wasmachine en droger. De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de huurder recht heeft op de terugplaatsing van het zonnescherm en dat de verhuurder verantwoordelijk is voor de onderhoudskosten van de cv-ketel. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen, omdat de huurder zich niet als een voorbeeldig huurder heeft gedragen, maar dit niet voldoende is om de ontbinding te rechtvaardigen. Het hof heeft de vordering van de verhuurder tot ongedaan maken van de gevaarlijke situatie van de wasmachine en droger toegewezen, omdat deze in strijd is met de veiligheidsnormen. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij de verhuurder in de kosten van het principaal hoger beroep is veroordeeld en de huurder in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.307.472/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8905037/ CV EXPL 20-21630
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2024
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats 1],
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Stibbe te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M. Kashyap te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 18 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 13 december 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 5 september 2024 laten toelichten door hun voornoemde advocaten, mr. Stibbe aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. [appellante] heeft productie 45 ingebracht en [geïntimeerde] de producties 11 en 12. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellante] zal toewijzen zoals vermeerderd in hoger beroep en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover zij daarbij is veroordeeld om binnen vier weken na het wijzen van het vonnis voor haar rekening de aansluitingen van wasmachine en droger door een erkende installateur te laten aanbrengen met een adquate en veilige aansluiting in de meterkast, op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellante] in de kosten van beiden instanties, met rente.
[appellante] heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] in de werkelijke kosten van het geding, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De zaak in het kort

In dit geschil tussen een verhuurder van woonruimte en diens huurder gaat het onder meer over de vraag of huurder de kosten moet vergoeden voor werkzaamheden die de verhuurder aan de woning heeft laten uitvoeren, of verhuurder een door huurder aangebracht zonnescherm terug moet plaatsen en of huurder een veilige aansluiting voor wasmachine en droger moet regelen.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen, voor zover in hoger beroep nog relevant, ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[geïntimeerde] heeft op 1 maart 2002 als huurder een huurovereenkomst gesloten met [broer appellante] (de broer van [appellante]) als verhuurder. De huurovereenkomst betreft een bovenwoning, gelegen op de bovenste verdieping(en) in een pand te [plaats] (hierna: het gehuurde). Het gehuurde was oorspronkelijk eigendom van de vader van [appellante]. Bij zijn overlijden in 2000 heeft de vader het gehuurde nagelaten aan [appellante] en haar broer. Ten tijde van het bestreden vonnis bedroeg de huur € 597,72 per maand. Op de door [geïntimeerde] bewoonde verdieping bevindt zich aan de achterzijde van het pand een dakterras.
3.2
Artikel 4 van de huurovereenkomst bepaalt dat naast de huurprijs ook een maandelijks voorschotbedrag moet worden betaald op de ‘
vergoeding voor de bijkomende leveringen en diensten servicekosten’. Artikel 6 van de huurovereenkomst luidt voor zover hier van belang als volgt:
Als door of vanwege verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten komen partijen overeen:
De service kosten bestaan: (…) onderhoud cv (…)
3.3
In 2007 heeft [geïntimeerde] een zonnescherm aangeschaft en laten aanbrengen op het dakterras. Verder heeft zij zelf dan wel [broer appellante] op enig moment een nieuwe cv ketel laten plaatsen.
3.4
In de eerste helft van 2014 heeft [appellante] het zonnescherm laten verwijderen.
3.5
Bij e-mail van 17 juni 2014 heeft [broer appellante] aan [appellante] geschreven:
Een hele opknapper de terassen. Zal ik astrid morgen bellen over het zonnescherm. Zeggen dat er niks zonder toestemming volgens het huurcontract aan de buitengevel mag worden gedaan door een huurder, hieronder valt ook gaten maken voor een zonnescherm en dat ze met jou contact moet opnemen over het eventueel herplaatsen van het zonnescherm.
3.6
Op diezelfde dag heeft [appellante] aan [broer appellante] geantwoord:
Voor deze keer een uitzondering, we hangen het scherm wel terug maar dit is eenmalig.
Dus laat maar bellen hoeft niet.
3.7
Op enig moment na deze mailwisseling is het zonnescherm opnieuw aangebracht.
3.8
In 2016 is de broer van [appellante] overleden en is [appellante] de enig eigenaar/verhuurder van de woning geworden.
3.9
In juli 2018 heeft [appellante] de terrasdeur van [geïntimeerde] gebarricadeerd met drie grote houten planken waardoor zij geen toegang meer had tot het dakterras.
3.1
In diezelfde maand heeft [appellante] werkzaamheden laten verrichten aan de gevels en aan het dakterras en het zonnescherm opnieuw laten verwijderen en het zonnescherm niet achtergelaten.
3.11
Op 9 juli 2018 heeft [appellante] een factuur aan [geïntimeerde] gestuurd ter hoogte van € 508,20 met de toelichting dat dit ziet op ‘
het verwijderen van het hout van het balkon (…)’.
3.12
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft Lexacon Bouwconsultancy (hierna: Lexacon) op 2 maart 2020 een bouwkundige inspectie uitgevoerd en vervolgens hierover een inspectierapport uitgebracht. Daarin wordt een aantal gebreken genoemd. In het rapport is onder meer vermeld:
Ketel is door huurder zelf vervangen en heeft dringend een onderhoudsbeurt nodig.De totale kosten hiervoor worden begroot op € 150,00, inclusief btw.
3.13
Tijdens de inspectie door Lexacon heeft [appellante] eveneens een inspectie van het gehuurde laten uitvoeren door de firma Sambri en haar makelaar [naam 1]. Zij heeft hierover een document ingebracht.
3.14
Bij e-mail van 30 december 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een op 29 december 2020 gedateerde factuur verzonden voor diverse werkzaamheden met de toevoeging ‘
naar aanleiding van schade en kosten gemaakt conform eerdere aanschrijvingen.’ Het totaal gefactureerde bedrag is € 9.342,95.
3.15
Op 3 maart 20201 heeft [naam 2] (hierna: [naam 2]) werkzaamheden uitgevoerd om door een lekkage ontstane schade aan het pand te repareren voor een bedrag van € 1.179,75.
3.16
Op een niet gedateerde verklaring heeft [naam 2] onder meer verklaard dat hij in 2014, 2018, 2019 en 2021 werkzaamheden heeft verricht aan het pand.
3.17
[appellante] heeft het in 2018 verwijderde zonnescherm aanvankelijk opgeslagen maar naderhand afgevoerd.

4.Beoordeling

4.1
In eerste aanleg is ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] in conventie heeft gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang:
(i) [appellante] en de haren te verbieden om zonder uitdrukkelijke toestemming van [geïntimeerde] het gehuurde (met inbegrip van het dakterras) te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(ii) [appellante] te verplichten tot het terughangen van het zonnescherm, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(iii) [appellante] te veroordelen tot herstel van een aantal gebreken, waaronder een gebrek aan het kozijn van het raam van de dakkapel en het keukenraam, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom
(iv) [appellante] te verplichten tot terugbetaling van de kosten voor de onderhoudswerkzaamheden van de cv-ketel.
4.2
In eerste aanleg heeft [appellante] in reconventie gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang:
(i) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.522,70 vanwege herstelkosten en € 508,20 voor het verwijderen van het hout en een PM post voor het herstel van het balkon, met rente;
(ii) [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van achterstallige huur van januari 2017 ten bedrage van € 517,46, met rente en buitengerechtelijke kosten;
(iii) [geïntimeerde] te veroordelen om de woning in de oude staat terug te brengen althans de gevaar zettende situaties van wasmachine en droger en de uitbreiding van de elektriciteit ongedaan te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(iv) ontbinding van de huurovereenkomst wegens ernstig tekortschieten alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter bovengenoemde vorderingen van beide partijen deels toe- en deels afgewezen en zowel in conventie als in reconventie bepaald dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in principaal hoger beroep op met negen grieven. Daarbij heeft zij onder 1 van het petitum (door middel van een concreet bedrag voor het herstel van het balkon) en onder 3 van het petitum haar vordering vermeerderd. In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] één grief aangevoerd.
Omvang van het gehuurde
4.4
In het kader van het door [geïntimeerde] gevorderde verbod het gehuurde zonder haar toestemming te betreden heeft de kantonrechter overwogen dat het terras tot het gehuurde moet worden gerekend. De kantonrechter heeft deze vordering van [geïntimeerde] afgewezen, omdat [appellante] bij gelegenheid van de bezichtiging door de kantonrechter ter plaatse heeft toegezegd de rechten van [geïntimeerde] op dit punt te zullen respecteren. [appellante] komt met grief 1 op tegen de overweging dat het terras tot het gehuurde moet worden gerekend. Aangezien deze grief niet tot een ander dictum in conventie kan leiden en aan deze grief geen vordering van [appellante] is verbonden faalt deze grief.
4.5
Voorts merkt het hof nog op dat de overweging dat het terras tot het gehuurde moet worden gerekend niet aan enige beslissing van de kantonrechter ten grondslag ligt. Deze overweging heeft daarom geen gezag van gewijsde tussen partijen. Dit laatste geldt ook voor overwegingen van het hof ter zake van deze kwestie. Het komt het hof overigens voor dat de kantonrechter het op dit punt wel bij het rechte eind heeft. [geïntimeerde] heeft vanuit haar woning exclusieve toegang tot het dakterras en heeft dat terras al in gebruik vanaf de aanvang van de huurovereenkomst (dus meer dan achttien jaar). Uit de stukken blijkt dat dit verhuurder(s) bekend moet zijn geweest. Niet gesteld of gebleken is dat verhuurder er al die tijd van is uitgegaan dat dat terras
niettot het gehuurde behoort. Zo is niet gesteld of gebleken dat aan [geïntimeerde] ooit (dat wil zeggen: eerder dan in deze procedure) door de verhuurder(s) is meegedeeld dat het terras niet tot het gehuurde behoort. De huurovereenkomst sluit het dakterras ook niet uit van het gehuurde. [geïntimeerde] heeft dan ook gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat het dakterras tot het gehuurde behoort.
Zonnescherm
4.6
De kantonrechter heeft (in punt II onder a van het bestreden vonnis) bepaald dat [appellante] binnen vier weken na het wijzen van het vonnis het zonnescherm moet (laten) terughangen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,00. Met grief 2 komt [appellante] op tegen deze beslissing.
4.7
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd gesteld en [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] voor het ophangen van het zonnescherm in 2014 toestemming heeft gekregen als bedoeld in artikel 7:215 BW van [broer appellante], voor zover nodig. Hij trad destijds op als verhuurder aangezien zij met hem de huurovereenkomst had afgesloten. Uit de stukken blijkt dat [geïntimeerde] tot medio 2015 geregeld contact had met [broer appellante] over huurkwesties. Feit is dat er jarenlang, tot aan juli 2014, een zonnescherm heeft gehangen. Er zijn geen stukken ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat dit tegen de zin van de toenmalige verhuurder, [broer appellante], is geweest. Uit de mailwisseling van 17 juni 2014 tussen [broer appellante] en [appellante] blijkt dat deze laatste (als mede-eigenaar van het pand) op die datum akkoord is gegaan met het terugplaatsen van het zonnescherm. Het is hierdoor zeer onaannemelijk dat [broer appellante], na akkoord van zijn zus, zijn toestemming in 2014 niet heeft verleend aan [geïntimeerde], temeer omdat dat in lijn was met zijn kennelijke eerdere instemming met de aanwezigheid van het zonnescherm in de jaren daarvoor. Bovendien duidt reeds het feit dat [geïntimeerde] over deze mailwisseling beschikt erop dat [broer appellante] haar via het doorsturen hiervan heeft geïnformeerd over de toestemming van hem als verhuurder.
4.8
[appellante] heeft echter betoogd dat zij, na de mailwisseling van 17 juni 2014, in onderling overleg met [broer appellante] alsnóg haar toestemming (jegens haar broer/mede-eigenaar) heeft ingetrokken, vanwege de schade die het aanbrengen van het scherm aan de gevel zou aanbrengen. Zij heeft dit niet met overtuigende stukken uit die periode onderbouwd en ook overigens niet toegelicht waarom zij alsnog hierover van mening zou zijn veranderd. Dit had wel op haar weg gelegen. In de mailwisseling met haar broer op 17 juni 2014 werd het risico van het maken van gaten in de gevel al met zoveel woorden genoemd. De ter gelegenheid van deze procedure opgestelde verklaringen van [naam 3] (de partner van [appellante]) en [naam 2] leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Ook heeft zij onvoldoende gemotiveerd waarom de door [geïntimeerde] ingebrachte mailwisseling van 17 juni 2014 niet kan dienen ter onderbouwing van de stelling van [geïntimeerde]. Aangezien voldoende vast is komen te staan dat [geïntimeerde] in ieder geval vanaf 17 juni 2014 de benodigde toestemming heeft gekregen van haar toenmalige verhuurder, is ook vast komen te staan dat daarmee is afgeweken van de in de algemene voorwaarden opgenomen eis dat er een schriftelijk verzoek hiertoe moet worden ingediend. Verder is niet relevant dat [broer appellante] tevens bereid is geweest om de kosten van een parasol te vergoeden, aangezien het zonnescherm enige tijd afwezig is geweest. Grief 2 heeft daarom geen succes. Voor zover [appellante] niet aan het dictum zou kunnen voldoen omdat zij het zonnescherm niet langer heeft bewaard komt dit voor haar eigen rekening en risico en dient zij een gelijkwaardig zonnescherm op te hangen.
Kozijn dakkapel
4.9
Grief 3 is gericht tegen de veroordeling van [appellante] in punt II onder b van het bestreden vonnis om het kozijn van het raam van de dakkapel te (laten) vervangen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [appellante] heeft onder meer aangevoerd dat met het kozijn niets mis zou zijn, maar dat door toedoen van [geïntimeerde] een scharnier kapot zou zijn gegaan. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat een en ander naar tevredenheid van [geïntimeerde] is hersteld en [appellante] bij de stand van zaken geen behoefte meer heeft aan nadere behandeling van de grief.
Onderhoud cv-ketel
4.1
In punt I van het bestreden vonnis is [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 355,14 voor onderhoud cv-ketel, met wettelijke rente. Met grief 4 betoogt [appellante] dat dit onderhoud niet voor haar rekening komt omdat [geïntimeerde] zelf de originele cv-ketel heeft vervangen en zij op grond van artikel 3.5 van de algemene voorwaarden verplicht is tot het volledige onderhoud en reparatie daarvan.
4.11
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter deze vordering terecht toegewezen. Artikel 6 van de huurovereenkomst schrijft immers voor dat de kosten van onderhoud van de CV voor rekening van de verhuurder komen (ongeacht de vraag wie de CV heeft geplaatst). Artikel 6 van de huurovereenkomst wijkt in zoverre af van de door [appellante] aangehaalde algemene voorwaarden. Op grond van artikel 4.4 van de huurovereenkomst is daarvoor ook maandelijks een voorschotbedrag verschuldigd. Noch de frequentie van de onderhoudsbeurten (eenmaal in 2018 en eenmaal in 2020) noch de daarvoor in rekening gebrachte bedragen zijn naar het oordeel van het hof buitensporig. Grief 4 heeft geen succes.
Herstelkosten factuur van 29 december 2020
4.12
In rov. 28 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de door [appellante] gevorderde herstelkosten, zoals genoemd op de factuur van 29 december 2020 niet voor toewijzing in aanmerking komen. Naar het oordeel van het hof is deze vordering terecht afgewezen. De kantonrechter heeft in dit verband overwogen dat de onderbouwing ontbreekt van door [appellante] gedane betalingen aan de ingehuurde bedrijven en dat dit des te meer klemt nu [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat er daadwerkelijk betalingen hebben plaatsgevonden. Het hof volgt hierin de kantonrechter. In hoger beroep heeft [appellante] weliswaar bankafschriften overgelegd maar daaruit valt onvoldoende te herleiden dat de daarin genoemde betalingen betrekking hebben op de door haar opgesomde werkzaamheden in het gehuurde. Dit wringt des te meer aangezien [appellante] ter zitting heeft erkend dat zij naast het pand nog andere panden bezit waarin zij eveneens werkzaamheden heeft laat verrichten door bovengenoemde bedrijven. Grief 5 heeft geen succes.
Herstel terras / Factuur [naam 2] ter hoogte van € 1.179,75
4.13
In punt III van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 300,00, met rente, wegens herstel terras. In rov. 30 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] ten aanzien van de kosten van de factuur van [naam 2] afgewezen voor zover die meer bedragen dan € 300,00. Met grief 6 komt [appellante] op tegen deze afwijzing. De grief heeft geen succes. [appellante] heeft in het licht van de betwistingen van [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de desbetreffende werkzaamheden (het vrijmaken van de afvoerput vanwege lekkages en het voegen en impregneren op en rond het terras) nodig zijn geweest
als gevolg vangedragingen of nalaten van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft in dit verband aangevoerd dat er sinds jaar en dag lekkages zijn in het pand, ook al bij de vorige bewoner van het gehuurde, en dat het causaal verband onvoldoende is aangetoond (en dat zij dus eigenlijk € 300,00 teveel heeft betaald aan [appellante]). [geïntimeerde] betwist dat zij de afvoer niet goed heeft schoongehouden. [appellante] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat dat causaal verband er wel is.
Achterstallige huur januari 2017
4.14
In rov. 31 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat niet gebleken is van achterstallige huur over de maand januari 2017 en dit onderdeel van de vordering van [appellante] niet toewijsbaar geacht. Met grief 7 betoogt [appellante] dat zij [geïntimeerde] op 20 december 2016 erop heeft gewezen dat de huur naar een andere bankrekening moest worden overgemaakt. Op 27 december 2016 heeft [geïntimeerde] de huur voor de maand januari 2017 bij wijze van automatische overschrijving overgemaakt naar de oude verhuurdersrekening. Het hof overweegt dat niet is gebleken dat [appellante] destijds geen toegang heeft gehad tot deze rekening. Zeker gezien de zeer korte termijn waarop [appellante] [geïntimeerde] heeft ingelicht over het gewijzigde bankrekeningnummer moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] de huur voor de maand januari bevrijdend heeft betaald. Grief 7 heeft geen succes.
Wasmachine en droger
4.15
In punt IV van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld om voor haar rekening de aansluitingen voor wasmachine en droger door een erkende installateur te laten aanbrengen, met een adequate en veilige aansluiting in de meterkast, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,00. [geïntimeerde] voert in incidenteel hoger beroep aan dat zij niet aan dit gebod kan voldoen, omdat hiervoor ook de meterkast moet worden aangepast, waartoe zij niet gerechtigd is. [appellante] daarentegen vindt de veroordeling door de kantonrechter niet voldoende en vordert dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de gevaar zettende situatie van wasmachine en droger en de uitbreiding van elektriciteit (volledig) ongedaan te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Met grief 8 in principaal hoger beroep voert [appellante] aan dat de huidige (door [geïntimeerde] gecreëerde) situatie van wasmachine en droger onveilig is en in strijd met NEN 1010.
4.16
Deze grief van [appellante] heeft succes. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] terecht gewezen op de onveilige situatie waarin de wasmachine en droger nu door [geïntimeerde] zijn aangesloten, namelijk aan niet geaarde stopcontacten in een natte ruimte, waarbij het afvoerwater van de wasmachine wordt afgevoerd in de bestaande douchebak in plaats van op een separate afvoerleiding. De aansluiting zoals die nu is in strijd met NEN 1010, getuige het rapport van Ockenburg, dat door [appellante] is ingebracht. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat zij met de plaatsing van de wasmachine en de droger in de badkamer is afgeweken van de eigenlijke aansluiting voor de wasmachine die zich in de keuken bevindt. Het hof zal daarom de vordering van [appellante] alsnog toewijzen. Dit betekent dat de grief van [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep faalt.
Vordering tot ontbinding en ontruiming
4.17
In rov. 33 van het bestreden vonnis is de vordering van [appellante] tot ontbinding en ontruiming afgewezen. Het hof is het eens met die afwijzing. Zoals de kantonrechter heeft overwogen heeft [geïntimeerde] zich op een aantal ondergeschikte punten niet als een voorbeeldig huurder gedragen, maar dat is onvoldoende om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen. In hoger beroep heeft [appellante] eveneens nagelaten om daartoe voldoende te stellen. Zo heeft [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde] ‘het halve huis naar eigen inzicht [heeft] verbouwd’ niet concreet gemaakt. Zij heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt hoe de toestand van de woning (waaronder badkamer, keuken, slaapkamer huiskamer en balkon) was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Niet valt op te maken of en zo ja in hoeverre die toestand sindsdien is gewijzigd door [geïntimeerde]. Wel is vast komen te staan dat [geïntimeerde] eigenhandig elektra heeft laten aanleggen waarvan de belasting op de meterkast te zwaar is en een wasmachine en droger heeft geplaatst op een daar niet voor ingerichte douchebak. Op deze punten is het hof reeds ingegaan hierboven onder 4.16. Deze gedragingen vormen echter geen tekortkomingen die ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen kunnen rechtvaardigen. Daar komt nog eens bij dat [appellante] zelf stelt dat het er alle schijn van heeft ‘dat [geïntimeerde] samen met [broer appellante] bewust allerlei acties in de woning heeft uitgevoerd’ hetgeen impliceert dat [geïntimeerde] dus toestemming heeft gehad voor de desbetreffende aanpassingen van haar toenmalige verhuurder. [appellante] merkt in de memorie van grieven terloops op dat zij inzage wil in e-mails tussen [broer appellante] en [geïntimeerde] uit de periode 2014-2016 maar in het petitum van de appeldagvaarding en in het petitum van de memorie van grieven heeft zij geen vordering daartoe ingediend. Grief 9 heeft geen succes.
Trappenhuiskozijn
4.18
In hoger beroep vordert [appellante] voor het eerst een bedrag van € 3.500,00 voor de reparatie van het oortje van de houten verankering van het trappenhuiskozijn. Zij stelt dat [geïntimeerde] deze kosten moet betalen omdat deze zijn veroorzaakt door de wijze waarop het zonnescherm ooit is aangebracht in dit houten onderdeel van het kozijn. [geïntimeerde] heeft betoogd dat het zonnescherm in 2014 is aangebracht door de schilder en één van de andere werklieden die in opdracht van [broer appellante] aan het werk waren. Gezien deze betwisting heeft [appellante] onvoldoende gesteld dat de in het kozijn toegebrachte schade is veroorzaakt door [geïntimeerde]. Het hof wijst deze vordering daarom af.
4.19
Partijen hebben geen stellingen betrokken die indien bewezen tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De bewijsaanbiedingen worden daarom gepasseerd.
Slotsom
4.2
De slotsom is dat in het principaal hoger beroep alleen grief 8 slaagt en dat het incidenteel hoger beroep geen succes heeft. Het hof zal punt IV van het bestreden vonnis vernietigen. Bij deze uitkomst past het (nog steeds) dat de kosten van het geding in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, worden gecompenseerd. In hoger beroep zal [appellante] als overwegend in ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep en [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep. De vordering van [appellante] tot veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijke proceskosten is niet toegelicht en wordt reeds daarom afgewezen.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt punt IV van het vonnis waarvan beroep,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] binnen veertien dagen na de datum van dit arrest (i) ongedaan te maken de gevaar zettende situatie van wasmachine en droger, (ii) deze apparaten te verwijderen en verwijderd te houden uit de badkamer alsmede (iii) ongedaan te maken de met het gebruik van deze apparaten verband houdende uitbreiding van elektriciteit, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-;
bekrachtigt het vonnis voor zover dit voorwerp vormt van het hoger beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 343,- aan verschotten en € 2.366,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 1183,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. C.A.H.M. ten Dam, mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en mr. F. Sepmeijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.