ECLI:NL:GHAMS:2024:1422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.323.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming huurwoning wegens drugsgebruik en huurachterstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [X] en [appellant 2] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De erven hebben in eerste aanleg een vordering tot ontruiming van de woning van [geïntimeerde 1] ingesteld, omdat deze in strijd met de huurovereenkomst handelde door drugs te gebruiken en een huurachterstand had. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak. De erven zijn in hoger beroep gegaan, waarbij zij hun vorderingen hebben gewijzigd en verhoogd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een spoedeisend belang bij ontruiming, mede gezien de omstandigheden en het belang van [geïntimeerde 1] bij behoud van de woning. Het hof heeft ook geoordeeld dat de erven niet voldoende hebben onderbouwd dat er een spoedeisend belang is bij de huurachterstand. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de erven in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.323.710/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10183801 \ VV EXPL 22-147
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2024
inzake

1.de erven van [X] en

2.
[appellant 2]in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [X] voornoemd,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.H. Heerebout te Hoofddorp,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 2]in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [geïntimeerde 1] voornoemd,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.I. L'Ghdas te Amsterdam.
Appellanten onder 1 en 2 worden hierna aangeduid als respectievelijk de erven [X] en [appellant 2] , en geïntimeerde onder 1 als [geïntimeerde 1] en geïntimeerde onder 2 als de bewindvoerder.

1.Het geding in hoger beroep

De erven [X] en [appellant 2] zijn bij dagvaarding van 20 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 24 januari 2023, in kort geding gewezen tussen de erven [X] en [appellant 2] als eisers en de bewindvoerder als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 maart 2024 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt. De bewindvoerder heeft nog producties 13 en 14 in het geding gebracht, die door het hof, na bezwaar van de zijde van de erven [X] en [appellant 2] tegen het tijdstip van indiening van productie 14, zijn toegelaten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
De erven [X] en [appellant 2] hebben onder wijziging van eis geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en hun gewijzigde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van de bewindvoerder tot terugbetaling van al hetgeen hij op grond van het bestreden vonnis van de erven [X] en [appellant 2] heeft ontvangen, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten van beide instanties, inclusief de nakosten.
De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de erven [X] en [appellant 2] in de proceskosten van – begrijpt het hof – het hoger beroep, inclusief de nakosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.8. de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten, zijn deze de volgende.
2.1.
[geïntimeerde 1] huurt sinds 1 juli 2020 van I.J. [X] (hierna: [X] ) de woning aan de [straatnaam] 334 te [plaats] (hierna: de woning) voor een bedrag van € 1.000,- per maand. [X] is op 25 december 2020 overleden, waarna [appellant 2] als executeur in de nalatenschap van [X] is benoemd. De twee zonen van [X] , [zoon 1] en [zoon 2] , zijn de erfgenamen van [X] .
2.2.
De huurovereenkomst, waarop door [X] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn, houdt in, voor zover van belang:
5.2
Indien het gehuurde zelfstandige woonruimte met een geliberaliseerde huurprijs voor woonruimte betreft, (…) wordt de huurprijs voor het eerst per 1 juli 2021 en vervolgens jaarlijks aangepast overeenkomstig het gestelde in artikel 16 van de algemene bepalingen. Bovenop en gelijktijdig met de jaarlijkse aanpassing overeenkomstig artikel 16 van de algemene bepalingen, heeft de verhuurder het recht om de huurprijs te verhogen met maximaal € 100,00.
(…)12.21Drugsgebruik of teelt / delen is ten strengste verboden, de huur kan onmiddellijk worden beëindigd en de huurder is aansprakelijk voor alle kosten.
2.3.
Sinds 12 augustus 2020 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [geïntimeerde 1] onder bewind gesteld van M. Hasnaoui, geïntimeerde sub 2, de bewindvoerder.
2.4.
Bij besluit van 28 december 2021 heeft de burgemeester van de gemeente [gemeente] (hierna: de burgemeester) aan de erven [X] op grond van artikel 13b lid 1, aanhef en onder a, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd. De erven [X] zijn daarbij gelast om de woning te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten te houden. De motivering van het besluit houdt in, voor zover van belang:
Op 30 november 2021 heb ik een bestuurlijke melding ontvangen van de politie. Daaruit blijkt dat de politie op 13 oktober 2021 zag dat een man zijn auto, een zwarte BMW X1, ter hoogte van de woning parkeerde en naar de woning liep. Kort daarna liep de man met twee ‘bigshoppers’ (grote boodschappentassen) terug naar zijn auto en reed weg. Even later werd hij staande gehouden door de politie. In de bigshoppers bleek 2.999 gram hennep te zitten. Ook trof de politie geldbundels aan met in totaal € 6.150 aan contanten.
Vervolgens heeft de politie de woning met toestemming van de bewoner betreden. Daarin trof de politie de volgende zaken aan:- een sporttas met 4.031 gram hennep;- een doos met gewichten voor het wegen van hennep;- een klein zakje met gummybeertjes met THC;- contant geld met een totale waarde van € 13.000,00.
Uit de waarnemingen van de politie bij en in de woning (het in -/uitladen van bigshoppers met hennep, de aanwezigheid van een grote hoeveelheid hennep en een groot contact geldbedrag) blijkt dat de woning gebruikt wordt voor drugshandel. (…)
2.5.
Bij besluit van 5 april 2022 heeft de burgemeester het bezwaar van [geïntimeerde 1] tegen het besluit van 28 december 2021 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, met toepassing van artikel 8:86, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep van [geïntimeerde 1] tegen het besluit van 5 april 2022 ongegrond verklaard. Het hoger beroep hiertegen is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verworpen, bij uitspraak van 16 juni 2022.
2.6.
De woning is gesloten geweest van 20 juni 2022 tot en met 19 september 2022.
2.7.
Een e-mailbericht van de advocaat van de erven [X] en [appellant 2] van 1 november 2022 aan [geïntimeerde 1] houdt in, voor zover van belang:
Vanwege uw handelingen in de woning die in strijd waren met de Opiumwet is de woning op last van de gemeente voor drie maanden gesloten geweest. Cliënten hebben duidelijk aangegeven dat u niet in de woning mag terugkeren omdat er sprake is van een zeer ernstige toerekenbare tekortkoming in de nakoming van uw verplichtingen uit de huurovereenkomst. In artikel 12.21 van deze overeenkomst is immers opgenomen dat drugshandel niet is toegestaan en ten strengste is verboden. Daarnaast kan dan de huur direct worden beëindigd. Ik ontbind dan ook de huurovereenkomst per heden en verzoek u de woning binnen 24 uur te verlaten en de sleutels in te leveren bij makelaar (…), u wel bekend.
2.8.
Een e-mailbericht van 9 januari 2023 van de advocaat van de erven [X] en [appellant 2] aan de advocaat van [geïntimeerde 1] houdt in, voor zover van belang:
Ik zag in het huurcontract ( en daar is uw client en u ook van op de hoogte ) dat de huur inmiddels is opgelopen tot € 1.327,74 per maand en dat er een achterstand in betaling is van € 3.393,32. Ik verzoek en sommeer uw cliënt deze bedragen op de gebruikelijke wijze en omgaand te voldoen.
2.9.
[geïntimeerde 1] is door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 27 juni 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor het op 13 oktober 2021 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Deze bepaling verbiedt een middel als bedoeld in bijlage II bij de wet aanwezig te hebben.
2.10.
Tot op heden woont [geïntimeerde 1] in de woning.

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1.
De erven [X] en [appellant 2] hebben in eerste aanleg na wijziging van eis samengevat gevorderd dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorzieningen de bewindvoerder veroordeelt tot ontruiming van de woning, onder betaling van een gebruiksvergoeding totdat de woning zal zijn ontruimd, en tot betaling van een huurachterstand van € 3.393,32, met veroordeling van de bewindvoerder in de proces- en nakosten. De erven [X] en [appellant 2] hebben daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van (artikel 12.21 van) de huurovereenkomst, omdat in de woning onder meer 12,5 kilo hennep en een aanzienlijk contant geldbedrag zijn aangetroffen. De burgemeester heeft de woning vervolgens voor drie maanden gesloten. Door de drugshandel in en rondom de woning is sprake van overlast voor de buurt. De erven [X] en [appellant 2] hebben de huurovereenkomst vanwege de drugshandel buitengerechtelijk ontbonden. Bovendien heeft [geïntimeerde 1] onvoldoende regulier inkomen, zodat een gedeelte van de huur door derden wordt betaald. Zo blijft [geïntimeerde 1] volgens de erven [X] en [appellant 2] afhankelijk van anderen die met kwade bedoelingen invloed op hem kunnen uitoefenen. De woning ligt in een afgelegen gebied dat geschikt is voor illegale activiteiten. Gelet op het voorgaande kan in alle redelijkheid niet van de erven [X] en [appellant 2] worden gevergd dat zij [geïntimeerde 1] nog langer toelaten in de woning. Daarnaast is de huur steeds per 1 juli verhoogd op grond van artikel 5.2 van de huurovereenkomst, welke huurverhoging [geïntimeerde 1] niet heeft voldaan. Hierdoor is een huurachterstand ontstaan.
3.2.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen, met veroordeling van de erven [X] en [appellant 2] in de proceskosten. Zij heeft daartoe, samengevat, voorshands geoordeeld dat het spoedeisend belang ontbrak om de woning op dat moment te ontruimen, althans dat het belang van [geïntimeerde 1] bij behoud van zijn woning onder de omstandigheden van het geval diende te prevaleren boven het belang van de erven [X] en [appellant 2] bij ontruiming. Ten aanzien van de gevorderde huurachterstand heeft de kantonrechter geoordeeld dat de erven [X] en [appellant 2] hebben nagelaten het spoedeisend belang bij hun geldvordering te onderbouwen, waarbij nog komt dat zij tevens hebben nagelaten om de vordering inhoudelijk voldoende te onderbouwen.
De procedure bij het hof
3.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen de erven [X] en [appellant 2] met zeven grieven op. Na aanvankelijk bij de memorie van grieven de vordering aan huurachterstand te hebben vermeerderd tot een bedrag van € 4.704,28 tot en met april 2023, hebben de erven [X] en [appellant 2] ter zitting in hoger beroep deze vordering verminderd in die zin dat zij een bedrag van € 4.200,- hebben gevorderd aan voorschot in verband met de huurachterstand.
3.5.
Met de grieven 4 tot en met 6 respectievelijk grief 7 komen de erven [X] en [appellant 2] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen spoedeisend belang is (i) om tot ontruiming over te gaan respectievelijk (ii) bij de geldvordering. Bij de beantwoording van de vraag of van de erven [X] en [appellant 2] kan worden gevergd dat zij de bodemprocedure afwachten, moet niet alleen gekeken worden naar de kans dat de bodemrechter de vordering van hen toewijst, maar moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen van de afwijzing van de voorlopige voorziening voor de erven [X] en [appellant 2] en de gevolgen van de toewijzing daarvan voor [geïntimeerde 1] .
3.6.
Wat betreft de gevorderde ontruiming hebben de erven [X] en [appellant 2] in hoger beroep onvoldoende gesteld - in het bijzonder over na het bestreden vonnis door [geïntimeerde 1] in strijd met de huurovereenkomst gepleegde handelingen - om te kunnen oordelen dat een onverwijlde ontruiming van de woning, in aanmerking genomen de ernst van de gevolgen die dit voor [geïntimeerde 1] zou hebben, geboden is en dat van hen niet kan worden gevergd een bodemprocedure te starten en het verloop hiervan af te wachten. Het volgende is hiertoe redengevend.
3.7.
Uit de door de bewindvoerder als productie 13 ingebrachte brief van de officier van justitie van 17 juli 2023 (derhalve na de datum van het bestreden vonnis) blijkt inmiddels dat [geïntimeerde 1] , aangaande de gebeurtenissen op 13 oktober 2021, is veroordeeld voor het ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (zijnde het verbod om een middel als bedoeld in bijlage II bij de wet aanwezig te hebben). Gelet hierop, en anders dan de erven [X] en [appellant 2] stellen, zijn er thans naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat [geïntimeerde 1] betrokken is geweest bij de
handelin verboden middelen in of vanuit de woning. Dat de bestuursrechters in de bestuursrechtelijke rechtsgang tegen de sluiting van de woning in hun uitspraken zijn uitgegaan van een ‘ernstige overtreding die duidt op drugshandel’ doet hier niet aan af. Indien bestuursrechtelijke procedures leiden tot besluiten met formele rechtskracht, dient de burgerlijke rechter weliswaar uit te gaan van de rechtsgeldigheid en rechtmatigheid van die besluiten, maar is hij niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die aan de besluiten ten grondslag zijn gelegd. Verder is niet (gemotiveerd) gesteld of gebleken, ook niet ter zitting in hoger beroep, dat een incident als dat van 13 oktober 2021 zich in de periode na de heropening van de woning op 20 september 2022 heeft herhaald. De erven [X] en [appellant 2] hebben hun vrees voor herhaling (van de aanwezigheid van drugs) c.q. voor drugshandel in de woning vooralsnog onvoldoende handen en voeten gegeven. Gelet hierop alsmede op het belang van [geïntimeerde 1] bij behoud van de woning is het hof voorshands van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt om de woning op dit moment te ontruimen.
3.8.
Dit geldt ook ten aanzien van de gevorderde huurachterstand. Ook ten aanzien van deze vordering, die een geldvordering betreft en volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad slechts onder bijzondere omstandigheden in kort geding kan worden toegewezen, hebben de erven [X] en [appellant 2] niet althans onvoldoende toegelicht dat zij spoedeisend belang hebben bij voldoening van deze vordering, nog daargelaten dat de gestelde hoogte van de huurachterstand onvoldoende aannemelijk is, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door de bewindvoerder en mede gezien het feit dat de erven [X] en [appellant 2] pas op 9 januari 2023 aanspraak hebben gemaakt op verhoging van de huur.
3.9.
Om de hiervoor vermelde redenen zal het hof, wat er zij van de grieven, het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.10.
De slotsom luidt dat het hoger beroep geen succes heeft en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De erven [X] en [appellant 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de erven [X] en [appellant 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 343,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.A.H.M. ten Dam en E. Loesberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.