ECLI:NL:GHAMS:2024:1383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.311.082/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging kredietrelatie en executieverkoop woning; geen schending zorgplicht door de bank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van een kredietrelatie door ING Bank N.V. en de daaropvolgende executieverkoop van de woning van de appellant. De appellant had een hypothecaire lening afgesloten bij ING, maar door betalingsachterstanden heeft de bank de lening in 2016 opgezegd en de executie van de woning in gang gezet. De woning is uiteindelijk onderhands verkocht, wat resulteerde in een restschuld. De appellant vorderde schadevergoeding, stellende dat ING haar zorgplicht had geschonden. De rechtbank had de vorderingen van ING toegewezen en geoordeeld dat er geen schending van de zorgplicht was. In hoger beroep bevestigde het hof deze beslissing. Het hof oordeelde dat ING niet verplicht was om in te stemmen met de door de appellant voorgestelde oplossingen en dat de opzegging van de kredietrelatie gerechtvaardigd was gezien de betalingsachterstand. Het hof concludeerde dat ING haar zorgplicht niet had geschonden en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.082/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/310755 / HA ZA 20-760
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.P. Groot te IJmuiden,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.E.W. Danen te Rosmalen.
Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.

1.De zaak in het kort

ING heeft aan [appellant] een hypothecaire financiering verstrekt voor de woning van [appellant] . In verband met betalingsachterstanden heeft ING de lening in 2016 opgezegd en het openstaande bedrag opgeëist. Vervolgens heeft ING de executie van de woning in gang gezet. De woning is uiteindelijk onderhands verkocht. Daarbij is een restschuld ontstaan. ING vordert in deze procedure dat [appellant] de restschuld betaalt. [appellant] stelt op zijn beurt dat ING haar zorgplicht heeft geschonden en vordert schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen van ING toegewezen en geoordeeld dat ING haar zorgplicht niet heeft geschonden. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof komt eveneens tot de conclusie dat ING haar zorgplicht niet heeft geschonden en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 19 januari 2022 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen ING als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
2.2.
Ingevolge het tussenarrest van 14 juni 2022 heeft op 10 oktober 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen plaatsgevonden.
2.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven;
  • memorie van antwoord, met productie.
2.4.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 19 januari 2024 laten toelichten door hun advocaten. [appellant] heeft dat gedaan aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
2.5.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft op 20 januari 2000 met de rechtsvoorganger van ING, Westland/Utrecht Hypotheekbank (hierna ook: ING), een hypothecaire geldleningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van ƒ 725.000 (€ 328.990,66) (hierna: Leningdeel A). Het betrof een aflossingsvrije lening. Tot zekerheid voor de nakoming van wat [appellant] aan ING verschuldigd was, heeft hij een recht van hypotheek gevestigd op zijn woning (hierna: de woning).
3.2.
Op 23 december 2004 heeft [appellant] samen met zijn toenmalige echtgenote een offerte voor een tweede hypothecaire geldlening ondertekend met een leningbedrag van € 127.000 (hierna: Leningdeel B). Het betrof een aflossingsvrije lening.
3.3.
Per 1 januari 2010 is Leningdeel A op verzoek van [appellant] omgezet van een aflossingsvrije lening naar een annuïtaire lening.
3.4.
Begin 2011 heeft [appellant] heeft zich tot ING gewend omdat hij betalingsproblemen voorzag. Daarop heeft ING aan [appellant] op 8 maart 2011 een offerte toegezonden voor de omzetting van de hypothecaire geldlening per 1 maart 2011 van een annuïtaire lening naar een aflossingsvrije lening (de zogenaamde "Konstant Hypotheek"). Die offerte heeft [appellant] op 10 maart 2011 ondertekend. In de offerte is het volgende opgenomen:
"Voorbehouden
(…)
02. Bij acceptatie van deze offerte gaat u ermee akkoord, dat per 1 maart 2014 uw lening weer herzien zal worden in een voor ING aanvaardbare leningconstructie rekeninghoudend met de verstrekkingsnormen van dan. Rond 1 februari 2014 zullen wij deze herbeoordeling maken."
3.5.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft ING [appellant] voor zover van belang als volgt bericht:
"Naar aanleiding van de door u geaccepteerde offerte d.d. 8 maart 2011 zullen wij conform voorbehoud 2 (…) uw Konstant Hypotheek van € 316.564,07 per 1 maart 2014 omzetten naar een Konstant Hypotheek van € 197.500,00 (helft van de marktwaarde) en een annuïteitenhypotheek van € 119.064,07."
3.6.
Na deze laatste omzetting bestond de lening van [appellant] uit drie delen:
  • Leningdeel A1: een aflossingsvrije lening (de Konstant Hypotheek) van € 197.500;
  • Leningdeel A2: een annuïtaire lening van € 119.064,07;
  • Leningdeel B: een aflossingsvrije lening (tezamen met zijn voormalige echtgenote) van € 127.000.
3.7.
Tussen 28 februari 2014 en 1 januari 2015 heeft [appellant] een aantal malen contact gezocht met ING. [appellant] heeft ING – samengevat – laten weten dat hij noodzaak ziet tot het verlagen van zijn hypothecaire schuld omdat hij de hogere maandtermijnen niet kan betalen en verzocht zijn hypothecaire leningen kosteloos om te zetten naar een volledig aflossingsvrije lening tegen een variabele rente (van 1 maands Euribor met een opslag van 1%). Een aantal van de berichten die [appellant] heeft gestuurd, zijn bij ING niet bekend.
3.8.
Bij brief van 11 januari 2016 heeft [appellant] ING, voor zover van belang, het volgende geschreven:
"Een ander onderwerp wat tijdens het genoemde telefonische onderhoud wederom door mij aan de orde werd gesteld was het verzoek tot omzetting van het hypotheekleningdeel op basis van annuïteiten naar aflosvrij. U hebt aangegeven dat de bank in deze helaas met handen en voeten gebonden is door de regelgeving van de AFM. U hebt aangegeven dat het de bank als gevolg van de regelgeving expliciet verboden is om productaanpassingen door te voeren. Het is de bank door de AFM derhalve verboden om aan mijn herhaalde verzoek tegemoet te komen en mijn annuïteitenlening om te zetten naar aflosvrij. (…)
Vervolgens ontvang ik de uitgave Rondom Geld (…) van de bank. In deze uitgave staat een interview met de afdeling intensief beheer waarin staat aangegeven wat een cliënt moet doen als hem het water tot aan de lippen is gestegen. (…) In het artikel staat ook vermeld waarmee de bank behulpzaam kan zijn. Tot mijn verbijstering lees ik in het artikel dat een optie is een tussentijdse rente- en/of productaanpassing door te voeren. Het zal u niet verbazen dat ik mij afvraag hoe het nu met de door u geschetste regelgeving van AFM zit. (…)
Ten slotte: ik verzoek u hierbij, hetzij herhaald, mijn annuïteitenhypotheek, graag met terugwerkende kracht, om te zetten naar aflosvrij, zoals blijkbaar wel mogelijk is. Verder verzoek ik u, conform uw eerder gedane toezegging, de rente zonder boete om te zetten naar een zo'n laag mogelijke rentestructuur (…). Hiermee wordt bewerkstelligd dat mijn maandelijkse lasten zeer fors dalen en als gevolg daarvan de hypotheek weer betaalbaar wordt.
Ik zie uw reactie met belangstelling tegemoet."
3.9.
Bij brief van 2 februari 2016 heeft ING inhoudelijk gereageerd op de brief van [appellant] van 11 januari 2016. Zij heeft daarin onder meer aangegeven dat [appellant] ING in 2011 voor het eerst heeft benaderd in verband met betalingsmoeilijkheden en dat toen de annuïtaire lening tijdelijk (voor drie jaar) is omgezet naar een volledig aflossingsvrije lening om [appellant] de gelegenheid te geven meer grip te krijgen op zijn huidige en toekomstige financiële situatie. ING heeft er verder op gewezen dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt te verduidelijken, maar dat uit het vervolgens opgestelde (niet met financiële stukken onderbouwde) begrotingsformulier is gebleken dat het inkomen van [appellant] onvoldoende is om de hypotheeklasten te betalen en hij naar zijn eigen zeggen € 1.765 per maand tekort komt. Met betrekking tot het verzoek van [appellant] tot het (wederom) omzetten van de annuïtaire lening van in hoofdsom € 119.064,07 naar een aflossingsvrije lening, heeft ING geschreven dat zij zich afvraagt in hoeverre dit kan bijdragen aan een duurzame oplossing. Zij heeft aangegeven ernaar te streven binnen afzienbare tijd een duurzame oplossing te zoeken, waartoe het noodzakelijk is dat zij volledig inzicht krijgt in de financiële situatie van [appellant] , maar dat voor zover sprake is van een structureel tekort, ING [appellant] geen oplossing kan bieden. Verder heeft ING erop gewezen dat [appellant] in aanmerking komt voor een budgetcoach en dat op basis van de aangeleverde informatie omtrent zijn financiële positie zal worden beoordeeld of een duurzame oplossing mogelijk is.
3.10.
Bij brief van 14 maart 2016 heeft ING [appellant] gesommeerd tot betaling van de volledige achterstand van op dat moment € 11.538,34 en aangekondigd dat zij bij gebreke van betaling over zal gaan tot opeising van de geldleningen. ING heeft daarnaast aangekondigd de woning te zullen laten taxeren en heeft [appellant] de mogelijkheid van onderhandse verkoop via een volmacht aan ING voorgelegd.
3.11.
Bij brief van 4 april 2016 heeft ING de hypothecaire geldleningen opgeëist en de executieverkoop aangezegd. De achterstand bedroeg op dat moment meer dan € 10.000.
3.12.
Nadat in juli 2016 een bedrag van € 10.000 was betaald op de openstaande achterstand, is de veilingprocedure veertien dagen
on holdgezet. Binnen die termijn diende [appellant] het restant van de op dat moment nog openstaande achterstand van € 7.926,37 te voldoen. Dat heeft [appellant] niet gedaan.
3.13.
Op 27 juli 2016 heeft [appellant] bij notariële akte een onherroepelijke volmacht voor verkoop van de woning aan ING verstrekt waarbij [appellant] aan ING toestemming heeft gegeven een verkopend makelaar in te schakelen. Nadien heeft [appellant] geen betalingen meer gedaan waardoor de betalingsachterstand verder is opgelopen.
3.14.
Op 17 juli 2017 heeft [appellant] de woning onderhands verkocht en geleverd aan een derde voor een koopsom van € 384.500. Na verkoop en levering bedroeg de restschuld op de hypothecaire lening € 43.800,77. Met de voormalig echtgenote van [appellant] heeft ING een regeling getroffen in verband waarmee zij een bedrag van € 6.750 heeft voldaan aan ING. Het resterende bedrag heeft [appellant] – ondanks sommaties van ING – niet voldaan.

4.De eerste aanleg

4.1.
ING heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 37.050,77 en de proceskosten, met rente.
4.2.
[appellant] heeft op zijn beurt in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
"te verklaren voor recht dat ING Bank N.V. onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door in strijd met haar zorgplicht de voormalige woning van [appellant] staande en gelegen te Velserbroek aan de Westbroekerweg 124 aan derden te gunnen tegen een koopsom van € 384.500,00 en ING Bank N.V. te veroordelen om alle schade die appellant heeft geleden ten gevolge van voornoemde onderhandse verkoop te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van ING Bank N.V. in de kosten van het geding, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, alsmede de nakosten."
4.3.
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat ING in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld, toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, door over te gaan tot opzegging van de kredietovereenkomst en onderhandse verkoop van zijn woning.
4.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] op schending van de zorgplicht niet slaagt. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] daarom afgewezen. De vorderingen van ING heeft de rechtbank toegewezen.

5.De beoordeling

De vorderingen in hoger beroep
5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft – kort gezegd – geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van ING en het toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van ING in de proceskosten, met nakosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
5.2.
ING heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis bekrachtigt, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.
Geen schending van de zorgplicht
5.3.
In hoger beroep heeft [appellant] in de kern betoogd dat ING haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden omdat:
  • de opzegging van de kredietrelatie niet voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit;
  • ING niet met [appellant] in overleg is getreden om een acceptabele oplossing te vinden voor het probleem;
  • er niet naar is gestreefd dat [appellant] in de woning kon blijven wonen door het aanpassen van de hypotheekvorm; en
  • [appellant] niet de gelegenheid is geboden om zelf een makelaar te kiezen terwijl hij deze wel heeft aangedragen.
5.4.
Dit betoog slaagt niet. Het hof legt hierna uit waarom.
ING hoefde niet akkoord te gaan met het voorstel van [appellant]
5.5.
[appellant] heeft aangevoerd dat ING geen reële pogingen heeft gedaan om met hem tot een passende regeling te komen. [appellant] heeft ING vanaf 2014 het voorstel gedaan om zijn deels annuïtaire lening om te zetten naar een volledig aflossingsvrije lening met een variabele rente van Euribor + 1%. Dat voorstel viel binnen de wettelijke normen. Hij heeft hiermee dus een haalbare duurzame oplossing voorgesteld. ING had hiermee moeten instemmen of in ieder geval serieus in overleg moeten gaan over een oplossing, aldus [appellant] . Het hof volgt [appellant] hierin niet en licht dat als volgt toe.
5.6.
[appellant] heeft in 2010 zelf verzocht de geheel aflossingsvrije hypothecaire lening (Leningdeel A) om te zetten naar een annuïtaire lening. Slechts een jaar later heeft [appellant] gevraagd dit weer te wijzigen in verband met voorziene betalingsproblemen. ING is [appellant] daarin tegemoetgekomen door de annuïtaire lening voor een periode van drie jaar om te zetten naar (weer) een geheel aflossingsvrije lening. ING heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat de lening per 1 maart 2014 zou worden gewijzigd in een voor ING aanvaardbare leningconstructie, rekening houdend met de verstrekkingsnormen van dat moment. [appellant] heeft daarmee ingestemd.
5.7.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn voorstel binnen de wettelijke normen viel. ING heeft dat gemotiveerd betwist. Volgens ING mocht in 2014 op grond van de toen geldende regels en normen het aflossingsvrije gedeelte niet meer dan 50% van de woningwaarde bedragen en daaraan voldeed het voorstel van [appellant] niet. [appellant] heeft dat op zichzelf niet weersproken, maar heeft aangevoerd dat van deze regels kon worden afgeweken als het ging om wijziging van een bestaande hypotheek of in het kader van een toets die wordt uitgevoerd in situaties van bijzonder beheer (beheerstoets). ING heeft daar tegenovergesteld dat in dit geval geen uitzonderingen van toepassing waren omdat (i) de omzetting van een hypotheek wordt behandeld als een nieuwe hypotheek en (ii) bij de beheerstoets een soepeler inkomenstoets wordt gehanteerd, maar deze toets niet relevant is voor de vraag welk gedeelte van de hypothecaire lening aflossingsvrij mag zijn. Dit heeft [appellant] vervolgens niet weersproken. Voor het hof staat daarom vast dat het voorstel van [appellant] niet binnen de verstrekkingsnormen van dat moment viel. Gelet op de afspraken die partijen daarover in 2011 hadden gemaakt, hoefde ING dan ook niet akkoord te gaan met het voorstel van [appellant] .
5.8.
[appellant] heeft in dit verband verwezen naar de destijds toepasselijke Gedragscode Hypothecaire financieringen 2011 en de Leidraad Betalingsachterstanden bij hypotheken van de AFM. Daaruit volgt volgens [appellant] dat ING met hem had moeten zoeken naar een oplossing, ING daarbij niet gebonden was aan de voorschriften omtrent leencapaciteit en het streven had moeten zijn dat [appellant] in de woning kon blijven wonen. Daarbij ziet [appellant] er echter aan voorbij dat ING dat heeft gedaan: zij heeft in 2011 aan [appellant] een tijdelijke oplossing geboden voor de duur van drie jaar. ING hoefde dat na afloop van die termijn niet nogmaals te doen. Op dat moment was namelijk geen haalbare, duurzame en voor ING acceptabele oplossing voorhanden. [appellant] kon de toenmalige hypotheeklasten niet betalen en er was geen uitzicht op verbetering. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat zijn voorstel wél haalbaar en duurzaam was omdat hij in het executietraject nog een betaling van € 10.000 heeft gedaan, volgt het hof [appellant] daarin niet. Vast staat dat [appellant] deze betaling heeft kunnen doen als gevolg van een gift van een derde. Niet gesteld of gebleken is dat deze derde nog andere giften heeft gedaan of zou doen. Van een duurzame oplossing was dan ook geen sprake. Daarnaast hoefde ING zoals gezegd niet akkoord te gaan met het voorstel van [appellant] tot aanpassing van de leningen. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat ING haar zorgplicht heeft geschonden door niet (nogmaals) met [appellant] op zoek te gaan naar oplossingen en ernaar te streven hem in zijn woning te laten wonen.
5.9.
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat ING niet met hem in overleg is getreden, vindt die stelling geen steun in de feiten. Weliswaar zijn enkele van de berichten van [appellant] niet bekend bij ING en is het overleg later op gang gekomen dan [appellant] had gewenst, maar dat neemt niet weg dat tussen [appellant] en ING correspondentie en telefoongesprekken zijn geweest over een haalbare en duurzame oplossing. Ook dit verwijt gaat dus niet op.
ING mocht de kredietrelatie opzeggen en de executieverkoop doorzetten
5.10.
[appellant] heeft betoogd dat ING haar zorgplicht heeft geschonden door ondanks de geringe achterstand en de door [appellant] aangedragen oplossingen de opzegging van de kredietrelatie door te zetten en de executieverkoop door te zetten. Dit betoog slaagt niet. Daartoe is het volgende redengevend.
5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat ING contractueel gezien de bevoegdheid had de kredietrelatie op te zeggen. [appellant] had op het moment van de opzegging een betalingsachterstand van meer dan € 10.000 en was dus tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de leningsovereenkomsten. ING mocht dan ook de kredietrelatie opzeggen, tenzij het gebruikmaken van deze bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. ING had [appellant] al in 2011 drie jaar de tijd gegeven financieel gezien orde op zaken te stellen, wat [appellant] niet was gelukt. Er bestond geen reëel vooruitzicht dat [appellant] duurzaam aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen en ING hoefde niet akkoord te gaan met de oplossing die [appellant] had aangedragen. Daarnaast was de hoogte van de betalingsachterstand niet zodanig dat ING niet tot opzegging had mogen overgaan. Weliswaar heeft [appellant] aangevoerd dat op het moment van opzegging de verkoopwaarde van de woning laag was en dat als enkele jaren was gewacht, er geen restschuld was geweest, maar dat is geen omstandigheid die ING op het moment van de opzegging kon voorzien. De woningwaarde had ook kunnen dalen, terwijl de betalingsachterstand nog verder had kunnen oplopen. ING had dus een gerechtvaardigd belang bij de opzegging. De conclusie luidt dan ook dat ING de kredietrelatie mocht opzeggen.
5.12.
Het voorgaande brengt mee dat ING in beginsel vervolgens ook de executoriale verkoop van de woning in gang mocht zetten. [appellant] heeft onvoldoende concreet gemaakt waarom ING dat niet had mogen doen. Niet voldoende is dat de betalingsachterstand na betaling van het bedrag van € 10.000 was verminderd tot € 7.926,37. ING heeft daarop namelijk de executoriale verkoop
on holdgezet en [appellant] de tijd gegeven dat bedrag alsnog te voldoen. Dat heeft [appellant] niet gedaan. Sterker nog, hij heeft na het verstrekken van de notariële volmacht geen enkele betaling meer gedaan waardoor de betalingsachterstand verder is opgelopen. Dat ING de executoriale verkoop heeft doorgezet, levert dan ook geen schending van de zorgplicht op.
ING hoefde [appellant] niet de gelegenheid te bieden zelf een makelaar te kiezen
5.13.
[appellant] heeft zich erover beklaagd dat hem niet de gelegenheid is geboden zelf een makelaar te kiezen terwijl hij deze wel heeft aangedragen. Volgens [appellant] wist ING dat hij een regionale NVM-makelaar bereid had gevonden de verkoop kosteloos uit te voeren. Of ING dat wist is echter niet van belang. [appellant] heeft voldoende gelegenheid gehad om de woning zelf onderhands te verkopen met behulp van een door hem ingeschakelde makelaar. Vast staat dat [appellant] aan ING een volmacht heeft verstrekt voor de onderhandse verkoop van de woning en dat hij daarbij aan ING toestemming heeft gegeven een makelaar in te schakelen. ING hoefde [appellant] dus niet de gelegenheid te bieden zelf een makelaar te kiezen.
5.14.
Verder heeft [appellant] betoogd dat de courtage van de makelaar in mindering moet worden gebracht op de restschuld omdat de courtage niet marktconform was. Het hof verwerpt dit betoog. [appellant] heeft namelijk – mede gelet op de betwisting door ING – niet (voldoende) onderbouwd waarom de courtage van € 5.000 (exclusief BTW en kosten) niet marktconform was. De enkele stelling van [appellant] dat hij een makelaar bereid had gevonden de verkoop kosteloos te doen, is daartoe in elk geval niet voldoende, aangezien [appellant] niets heeft gesteld over de overige condities en wijze waarop deze makelaar te werk zou gaan.
Conclusie
5.15.
ING heeft haar zorgplicht jegens [appellant] niet geschonden. Daarop stuiten alle grieven van [appellant] af.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod van [appellant]
5.16.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod van [appellant] , omdat hij geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.
Slotsom
5.17.
De grieven treffen geen doel. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Omdat [appellant] ongelijk krijgt, zal het hof hem veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht
2.135
- salaris advocaat
4.713
(3 punten × € 1.571 (tarief III))
Totaal
6.848

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op vandaag aan de kant van ING vastgesteld op € 6.848.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y. Steeg-Tijms, S.C.H. Molin en H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.