ECLI:NL:GHAMS:2024:1377

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.325.098/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en ontruiming na sluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak vordert de Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland in kort geding ontruiming van een woning van de huurster, [appellant], op basis van een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De ontbinding is gebaseerd op de sluiting van de woning door de burgemeester wegens overtredingen van de Opiumwet. De kantonrechter heeft de vordering van Woonwaard toegewezen, maar [appellant] is van mening dat dit onterecht is, omdat Woonwaard geen spoedeisend belang zou hebben en de ontruiming disproportioneel zou zijn, vooral voor haar kinderen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de grieven van [appellant] verworpen. Het hof oordeelt dat Woonwaard terecht gebruik heeft gemaakt van haar ontbindingsbevoegdheid en dat de ontruiming niet disproportioneel is. De belangen van de kinderen zijn meegewogen, maar er zijn geen bijzondere omstandigheden die de ontruiming zouden kunnen tegenhouden. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.325.098/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10286769 \ KG EXPL 23-6
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. S.G.H. Langeweg te Koog aan de Zaan,
tegen
STICHTING WOONWAARD NOORD-KENNEMERLAND,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Dekker te Alkmaar.
Partijen worden hierna [appellant] en Woonwaard genoemd.

1.De zaak in het kort

Woonwaard vordert in kort geding ontruiming van een woning wegens buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van de Opiumwet. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Volgens de huurster is dat onterecht. Zij stelt dat Woonwaard geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Ook voert zij aan dat de ontruiming disproportioneel is, vooral gelet op de belangen van haar kinderen. Net als de kantonrechter, verwerpt het hof deze standpunten.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 22 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 23 februari 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak- en rolnummer in kort geding gewezen tussen Woonwaard als eiseres en [appellant] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 4 april 2024 laten toelichten door hun voornoemde advocaten. Mr. Langeweg heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog nadere stukken ingebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Woonwaard zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Woonwaard in de kosten van het geding in beide instanties.
Woonwaard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, zijn deze de volgende.
3.1.
[appellant] huurt sinds 9 februari 2018 een woning van Woonwaard aan de [straat] te [woonplaats] (hierna: de woning).
3.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte van Woonwaard van januari 2015 van toepassing (hierna: de algemene huurvoorwaarden).
3.3.
In artikel 6.8 van de algemene huurvoorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te (doen) kweken, drogen of knippen, dan wel andere activiteiten te (doen) verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
3.4.
Op 22 december 2022 is de politie – na een melding over het afsteken van zwaar vuurwerk door twee jongeren woonachtig in de woning – de woning binnengetreden, is de woning doorzocht en is een aantal zaken in beslag genomen. De politie heeft hiervan op 23 december 2022 een Bestuurlijke rapportage opgemaakt. In deze rapportage is onder meer vermeld dat in de woning een vuurwapen, een 9 mm patroon met ingedraaide schroef, een vuurwerk shell van 5 inch en vier halve blokken hasj van ongeveer 200 gram zijn aangetroffen alsmede (afzonderlijk) 4 xtc-pillen en 24,5 gram hasj. Ook zijn in verschillende ruimten in de woning drie grinders en vier weegschalen aangetroffen.
3.5.
Na forensisch onderzoek van de inbeslaggenomen zaken heeft de politie op
11 januari 2023 een aanvullende Bestuurlijke rapportage opgemaakt. Uit deze rapportage blijkt dat de in de woning aangetroffen drugs (de vier halve blokken) een hoeveelheid betrof van 192,93 gram ‘hashish’.
3.6.
Uit een proces-verbaal van Determinatie (datum onbekend) blijkt dat het inbeslaggenomen wapen een (verboden) alarmwapen is in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie.
3.7.
Bij besluit van 29 december 2022 heeft de burgemeester van de [gemeente] (hierna: de burgemeester) vastgesteld dat er in de woning activiteiten zijn verricht die in strijd zijn met de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. Hij heeft aan [appellant] laten weten de woning te gaan sluiten met ingang van 5 januari 2023 om 16.00 uur voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
3.8.
[appellant] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en heeft de bestuursrechter als voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [appellant] heeft, hangende het bezwaar, verzocht om te bepalen dat de woning niet mag worden gesloten tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
3.9.
De burgemeester heeft per e-mail van 30 december 2022 aan de rechtbank, sector bestuursrecht, laten weten dat hij bereid is te wachten met sluiting van de woning tot na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.10.
Woonwaard heeft [appellant] bij brief van 30 december 2022 de mogelijkheid geboden zelf de huurovereenkomst tussen partijen op te zeggen om een juridische procedure te voorkomen. Woonwaard heeft in deze brief aan [appellant] tevens meegedeeld de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, zodra de sluiting van de woning door de gemeente ingevolge artikel 13b van de Opiumwet wordt geëffectueerd. [appellant] heeft van de mogelijkheid om de huurovereenkomst op te zeggen geen gebruik gemaakt.
3.11.
Op 27 januari 2023 heeft de bestuursrechter als voorzieningenrechter uitspraak gedaan en is het verzoek van [appellant] afgewezen.
3.12.
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de burgemeester aan [appellant] laten weten dat de woning alsnog zal worden gesloten op 7 februari 2023 om 16.00 uur.
3.13.
Op 4 mei 2023 om 11.00 uur is de sluiting van de woning door de burgemeester opgeheven. Woonwaard heeft de ontruiming op grond van het bestreden vonnis aangezegd tegen 1 juni 2023. [appellant] heeft de woning vóór die tijd, op 31 mei 2023, opgeleverd aan Woonwaard.

4.Eerste aanleg

4.1.
Woonwaard heeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd dat [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom zou worden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 640,88 voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat [appellant] de woning nog in gebruik zou houden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2.
Woonwaard heeft haar vorderingen primair gegrond op de sluiting van de woning door de burgemeester en de daarop gevolgde buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. [appellant] verblijft daarmee volgens Woonwaard zonder recht of titel in de woning. Subsidiair heeft Woonwaard de ontruiming gevorderd vooruitlopend op een in een bodemzaak uit te spreken ontbinding van de huurovereenkomst op grond van wanprestatie.
4.3.
Na verweer van [appellant] heeft de kantonrechter de vorderingen van Woonwaard op de primaire grond toegewezen, met dien verstande dat hij de ontruimingstermijn heeft bepaald op vier weken vanaf het tijdstip dat de burgemeester de sluiting van de woning heeft opgeheven.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd.
5.2.
Met
grief Ibetoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte spoedeisend belang heeft aangenomen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Woonwaard spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De burgemeester heeft de woning bij voornoemd besluit gesloten op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet. Dit gaf Woonwaard de bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Zij heeft dit gedaan. [appellant] heeft geweigerd de woning te verlaten. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven. De grief faalt dan ook.
5.3.
De
grieven II en IIIlenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de grote hoeveelheid drugs in combinatie met de aangetroffen grinders, weegschalen en het vuurwapen voldoende aannemelijk maken dat [appellant] (dan wel de haren) in softdrugs heeft (hebben) gehandeld. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat zij niet wist dat de vier blokken hashisj in haar woning lagen. De drugs waren van een vriend van haar zoon en lagen uit het zicht achter een knieschot. Bovendien vertegenwoordigden de hashisj slechts een beperkte straatwaarde van nog geen € 2.000,00. Ook van de drugs die bij haar partner, [Naam], zijn aangetroffen, wist zij niet af. Met betrekking tot het in de woning aangetroffen wapen voert [appellant] aan dat het geen vuurwapen was, maar een alarmpistool, waarvan zij bovendien niet wist dat het in de woning lag. Het wapen was van haar zoon, die zich niet bewust was van de aanwezigheid daarvan. Een daadwerkelijk gevaar kon daaruit dan ook niet ontstaan. De in de woning aangetroffen weegschalen waren kapot en zijn nimmer gebruikt voor de handel in drugs. Ook de grinders – die worden gebruikt om hennep te vermalen, terwijl er geen hennep maar hasj in de woning is aangetroffen – zijn ten onrechte met drugshandel in verband gebracht, aldus nog steeds [appellant].
5.4.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een buitengerechtelijke ontbinding als hier aan de orde (op grond van artikel 7:231 lid 2 BW), is een tekortkoming van de huurder in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet vereist. De vraag die moet worden beantwoord is of de verhuurder in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van zijn ontbindingsbevoegdheid gebruik mocht maken, gelet op artikel 8 EVRM, artikel 3 IVRK en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) dan wel dat dit misbruik van bevoegdheid oplevert (artikel 3:13 BW). Deze toets vereist een belangenafweging en is terughoudend.
5.5.
Het hof begrijpt het standpunt van [appellant] aldus dat Woonwaard in het licht van de door haar onder 5.3 weergegeven omstandigheden geen gebruik mocht maken van de buitengerechtelijke ontbindingsbevoegdheid. Kennelijk beoogt [appellant] met de door haar genoemde omstandigheden de ernst van de feiten af te zwakken alsmede haar rol hierin (verwijtbaarheid) te verkleinen, waardoor de belangenafweging in haar voordeel zou moeten uitvallen. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Zo gaat het argument van [appellant] dat er geen handel in softdrugs vanuit de woning heeft plaatsgevonden, eraan voorbij dat het oordeel van de kantonrechter óók is gegrond op het in strijd met artikel 3 van de Opiumwet ‘aanwezig hebben’ van drugs in de woning. Dat [appellant] geen wetenschap had van de drugs in haar woning, acht het hof – juist gelet op de aangetroffen drugsgerelateerde ‘attributen’, te weten de drie grinders en vier weegschalen – niet geloofwaardig. Het argument van [appellant] dat het in de woning aangetroffen wapen geen vuurwapen is maar ‘slechts’ een alarmwapen, baat haar evenmin. Ook dit alarmwapen is een verboden wapen in de zin van de Wet wapens en munitie (zie onder 3.6) en van dit wapen kan wel degelijk een gevaar uitgaan, bijvoorbeeld door het wapen te gebruiken voor be- of afdreiging van derden. Gelet op de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hashish is de aanwezigheid van een dergelijk wapen te meer gevaarzettend. Dit betekent dat [appellant] ernstig is tekortgeschoten in haar verplichting zich als een goed huurder te gedragen. Woonwaard heeft onder deze omstandigheden van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding gebruik mogen maken. De slotsom is dat de grieven II en III falen.
5.6.
Grief IVricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de ontruiming niet disproportioneel is. [appellant] doet in dit verband een beroep op artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK. Volgens [appellant] moeten haar omstandigheden en in het bijzonder die van haar kinderen leiden tot afwijzing van de gevorderde ontruiming. De kinderen hebben school en werk in de buurt van de woning en zijn gebaat bij stabiliteit. De kinderen zijn gewend aan hun leefomgeving en hebben een vertrouwde vriendenkring opgebouwd. Ontruiming heeft een enorme impact op de kinderen en leidt ertoe dat het gezin wordt opgesplitst. Het gezin heeft het recht om herenigd samen te wonen, aldus nog steeds [appellant].
5.7.
Het hof vindt het aannemelijk dat de ontruiming uit de woning niet alleen voor [appellant], maar ook voor haar (minderjarige) kinderen (negatieve) gevolgen heeft. De belangen van deze kinderen spelen dan ook een grote rol bij de vraag of ontruiming gerechtvaardigd is. Dit betekent echter niet dat een woning waarin kinderen wonen nooit mag worden ontruimd. Een vordering tot ontruiming zal bijvoorbeeld niet kunnen worden toegewezen als de ontruiming tot een acute noodtoestand voor het kind zou leiden. Dat die situatie zich hier voordoet is echter niet gebleken. Een concrete onderbouwing daartoe ontbreekt. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de ontruiming gelet op de belangen van de kinderen achterwege zou moeten blijven. De grief faalt.
5.8.
Grief Vklaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding in dit geval niet onredelijk is en dat te verwachten is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk is ontbonden. Volgens [appellant] is juist aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de buitengerechtelijke ontbinding en ontruiming niet in overeenstemming zijn met de redelijkheid en billijkheid, omdat Woonwaard in dit geval had kunnen volstaan met minder ingrijpende middelen, zoals een gedragsaanwijzing of een laatste kans contract.
5.9.
Ook deze grief faalt. Het hof is van oordeel dat Woonwaard genoegzaam heeft toegelicht waarom zij in dit geval niet kan volstaan met een minder ingrijpend middel. Zij hanteert een
zero tolerancebeleid met betrekking tot drugs en de afschrikwekkende werking van dat beleid zou teniet gaan als bijvoorbeeld een laatste kans contract zou worden aangeboden. Naar het oordeel van het hof levert dit een zwaarwegend belang op aan de zijde van Woonwaard.
5.10.
[appellant] heeft de
grieven VI tot en met VIIIter zitting ingetrokken, omdat zij daarbij geen belang meer heeft. Deze grieven behoeven dus geen behandeling meer.
Grief IX, die ziet op de proceskostenveroordeling, faalt. Gelet op de uitkomst van de procedure in eerste aanleg en ook in hoger beroep, heeft de kantonrechter [appellant] terecht in de proceskosten veroordeeld.
5.11.
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant], omdat daarvoor in deze procedure (kort geding) geen plaats is.
5.12.
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat
€ 2.428,00(2 punten x tarief € 1.214,00)
Totaal € 3.211,00.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Woonwaard vastgesteld op € 3.211,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. Bellaart, D. Kingma en I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.