De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en [appellanten] . in de proceskosten veroordeeld. Zij heeft daartoe, voor zover in hoger beroep nog van belang en samengevat, het volgende overwogen.
Het betoog van [appellanten] . dat de relatie tussen partijen niet is verstoord, wordt vooralsnog niet gevolgd, want uit de door de [geïntimeerde] in het geding gebrachte stukken blijkt van conflicten met andere vrijwilligers en van een onwil aan de zijde van [appellanten] . om mee te werken aan de voorgestelde aanpassing van de functieomschrijving, die tot doel had de verhoudingen te verbeteren. Wat daarvan zij, ook als er geen verstoorde relatie tussen partijen zou bestaan, kon de [geïntimeerde] gebruik maken van haar opzegmogelijkheid.
Gelet op de door de [geïntimeerde] gegeven toelichting ten aanzien van de hoedanigheid van aan [appellant] en [appellant 2] ter beschikking gestelde woning, die door hen inhoudelijk niet is betwist, wordt vooropgesteld dat de woning een eigenlijke dienstwoning is. Dit betekent dat aan [appellanten] . geen huurbescherming toekomt.
Het verweer van [appellanten] . dat de overeenkomst van partijen een arbeidsovereenkomst is en daarom niet op een rechtsgeldige wijze is beëindigd, heeft alleen al geen succes omdat [appellanten] . de eventuele ongeldigheid van de opzegging niet tijdig in rechte hebben ingeroepen. Het argument van [appellanten] . dat de arbeidsovereenkomst na de opzegging stilzwijgend is voortgezet, gaat niet op omdat uit de gedingstukken blijkt dat meermaals aan [appellanten] . is geschreven en verteld dat de overeenkomst is geëindigd en dat zij de woning moeten verlaten. De stelling van de [geïntimeerde] dat [appellant] en [appellant 2] hun taken al sinds augustus 2022 niet meer hebben uitgevoerd, is door hen bovendien onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Het standpunt van [appellanten] . dat het bij het aangaan van de overeenkomst expliciet niet de bedoeling is geweest dat zij bij het einde van de overeenkomst de woning zouden moeten verlaten, is door hen niet voldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Al met al is de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen. Gezien de verstoorde relatie tussen partijen en de moeilijk werkbare situatie heeft de [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vordering. Van haar kan niet worden gevergd dat zij een, mogelijk langdurige, bodemprocedure afwacht, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.