ECLI:NL:GHAMS:2024:1322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/753
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en dwangsomverbeurdstelling door heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 28 juli 2022 aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 20 maart 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 25 juli 2023 het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of de heffingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende, wat resulteert in een verbeurde dwangsom van € 1.442. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze niet over de dwangsom heeft beslist en heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar deze dwangsom inderdaad heeft verbeurd.

Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende over het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel niet gevolgd, en heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van betaald parkeren op de locatie waar belanghebbende zijn auto had geparkeerd. De rechtbank had echter ten onrechte niet beslist op het verzoek van belanghebbende om vast te stellen dat de heffingsambtenaar een dwangsom had verbeurd. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor de rechtsbijstand in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/753
30 april 2024
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: F.R. Eggink)
tegen de uitspraak van 25 juli 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/1808 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 28 juli 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] opgelegd.
1.2.
Op 20 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 25 juli 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 16 februari 2024 een nader stuk ingediend.
1.6.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 18 april 2024 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
” Op 25 juli 2022 om 14:14 uur stond eiser met de auto met kenteken [kenteken] geparkeerd
op de locatie [A-straat] ter hoogte van huisnummer [00] . Tijdens de controle om 14:14 uur is geconstateerd dat op het moment van die controle voor de auto geen geldig parkeerbewijs was geregistreerd. Daarom heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag opgelegd ter hoogte van € 72,50. De nageheven bedragen bestaan uit
€ 6,00 parkeerbelasting en € 66,50 kosten van de naheffingsaanslag.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.
2.3.
Het Hof vult de feiten als volgt aan.
2.4.
In de zittingsaantekeningen van de rechtbank is onder meer het volgende vermeld (de heffingsambtenaar wordt in de zittingsaantekeningen aangeduid als ‘verweerder’ en ‘V’:
“Gemachtigde eiser (G): eiser uitgestapt en rondgekeken, geen meter en bord gezien. Zie in foto’s in dossier e.d. dat alles wel klopt. Er staat parkeermeter, borden. Kan moeilijk zeggen dat het er niet staat. Komt voor rekening en risico eiser dat hij dit niet gezien heeft. Dit bewijs levert verweerder pas bij verweer. Dus schending motiveringsbeginsel. Had bij bob gestuurd kunnen worden.”
(…)
“V: weet niet of dwangsombesluit is genomen.
R: als dit is genomen. Lift het mee met deze procedure. G: is er niet. Maar had wel gemoeten.
R: ingebrekestelling, beroep niet tijdig, is de weg dan.
V: verzoek dwangsombesluit te nemen heb ik intern doorgestuurd naar bevoegde afdeling.”
2.5.
Op 5 augustus 2022 heeft de heffingsambtenaar van de gemachtigde een bezwaarschrift ontvangen waarin hij namens belanghebbende bezwaar maakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] . Die aanslag is aan belanghebbende opgelegd in verband met parkeren aan de [A-straat] in [plaats] .
2.6.
Bij brief van 13 november 2022 heeft de gemachtigde per post en per e-mail de bezwaargronden inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] ingediend.
2.7.
Volgens de gemachtigde heeft hij de heffingsambtenaar bij brief van 2 januari 2023 per post inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] in gebreke gesteld.
2.8.
Op verzoek van de gemachtigde heeft een hoorzitting plaatsgevonden ter zake waarvan geen verslag is opgemaakt/overgelegd.
2.9.
Met dagtekening 20 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld:
“Bijna overal in [plaats] geldt betaald parkeren. Dit is vaak te zien aan de borden en parkeerautomaten. Ook in het gebied waar uw cliënt parkeerde moest er parkeergeld betaald worden. Dat uw cliënt niet wist dat er betaald moest worden is geen reden om de naheffingsaanslag in te trekken.
In sommige straten in [plaats] staan geen parkeerautomaten of zijn geen borden opgehangen. Toch moet uw cliënt ook hier parkeergeld betalen. Uw cliënt is verantwoordelijk om na te gaan of er parkeerbelasting dient te worden [betaald]. Uw cliënt parkeerde in de buurt van tenminste één parkeerautomaat/parkeerbord ( [000] ). Daarom had uw cliënt kunnen weten dat er in dit gebied parkeergeld betaald moest worden.”
2.10.
Op 28 februari 2023 heeft de gemachtigde beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In het beroepschrift heeft de gemachtigde mede geklaagd over het niet vaststellen van een dwangsombeschikking.
2.11.
In het door de heffingsambtenaar bij het Hof ingediende verweerschrift staat onder andere:
“Overigens is bij het onderdeel parkeren van de gemeente [plaats] navraag gedaan of een ingebrekestelling is ontvangen van gemachtigde in deze zaak. Dat blijkt niet het geval te zijn.”
2.12.
Bij het nader stuk van 16 februari 2024 heeft de gemachtigde een verzendadministratie en een verklaring van zijn secretaresse W. Slot overgelegd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar:
- het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden;
- een dwangsom heeft verbeurd aan belanghebbende vanwege het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover nog relevant voor het geschil in hoger beroep, als volgt overwogen en beslist:

De naheffingsaanslag
2. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat de
heffingsambtenaar voldoende duidelijk heeft gemaakt dat op de parkeerlocatie sprake is van
betaald parkeren.
3. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar
onvoldoende is gemotiveerd, omdat de heffingsambtenaar pas met het verweerschrift en dus
pas in beroep met stukken heeft onderbouwd dat ter plaatse een regime van betaald parkeren geldt.
4. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. In de uitspraak op bezwaar heeft de
heffingsambtenaar gesteld dat eiser heeft geparkeerd in de buurt van ten minste één
parkeerautomaat. Gelet daarop vindt de rechtbank dat met de bestreden uitspraak voldoende
is gemotiveerd dat er een regime van betaald parkeren geldt waar eiser heeft geparkeerd en
dat hem dit bij het doen van onderzoek duidelijk had kunnen zijn.”

5.Beoordeling van het geschil

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 2 tot en met 4) tot de zijne. Gelet op de verklaring van de gemachtigde ter zitting van de rechtbank (2.4), de motivering van de uitspraak op bezwaar (2.9) en de tien bijlagen die de heffingsambtenaar bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft overgelegd, acht het Hof het in hoger beroep herhaalde standpunt van de gemachtigde dat belanghebbende niet kon weten dat het om betaald parkeren zou gaan en dat hij van mening is dat er aldaar geen betaald parkeren gold niet geloofwaardig.
5.2.
Ten overvloede overweegt het Hof dat volgens vaste rechtspraak motiveringsgebreken dan wel onzorgvuldigheden niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. Eventuele motiveringsgebreken dan wel onzorgvuldigheden kunnen in (hoger) beroep immers worden hersteld, vgl. Hoge Raad 28 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5146, en Hoge Raad 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5668.
Dwangsom
5.3.
In hoger beroep betwist de heffingsambtenaar de ontvangst van de ingebrekestelling.
5.4.
De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van de ingebrekestelling in eerste aanleg niet betwist hetgeen voor de hand had gelegen indien deze inderdaad niet zou zijn ontvangen. Gelet voorts op de door de gemachtigde overgelegde verzendadministratie en verklaring van zijn secretaresse (2.12) alsmede de verklaringen van de heffingsambtenaar ter zitting van de rechtbank (2.4) acht het Hof het aannemelijk dat de ingebrekestelling door de heffingsambtenaar is ontvangen op dinsdag 3 januari 2023.
5.5.
De rechtbank heeft de bestreden uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de op 20 maart 2023 gedagtekende uitspraak op bezwaar. Omdat belanghebbende over de dwangsom wegens niet-tijdig beslissen op het bezwaar heeft geklaagd, heeft dat beroep op grond van artikel 4:19, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede betrekking op die dwangsom, althans op het niet vaststellen ervan (vgl. HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:787). De rechtbank heeft daarom ten onrechte niet beslist op het verzoek van belanghebbende om vast te stellen dat de heffingsambtenaar een dwangsom wegens het niet-tijdig doen van de uitspraak op bezwaar heeft verbeurd. Dat zal het Hof alsnog doen.
5.6.
Omdat het bezwaarschrift op 5 augustus 2022 is ontvangen, en daarmee meer dan zes weken voor het einde van het jaar 2022, had de heffingsambtenaar uiterlijk op
31 december 2022 uitspraak moeten doen (artikel 236, lid 2, Gemeentewet). De heffingsambtenaar heeft dat niet gedaan. Hij heeft vervolgens ook niet binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling de uitspraak op bezwaar gedaan, terwijl geen geval als bedoeld in artikel 4:17, lid 6, Awb aan de orde is. De heffingsambtenaar heeft daarom een dwangsom aan belanghebbende verbeurd (artikel 4:17 Awb in verbinding met artikel 7:14 van die wet).
5.7.
De dwangsom is verbeurd voor het wettelijk maximum van 42 dagen, oftewel voor een bedrag van € 1.442.
5.8.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

6.Kosten

6.1.
De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op afgerond € 657. Daarbij is uitgegaan van 3 punten (beroepschrift, verschijnen ter zitting bij de rechtbank en hoger beroepschrift ter zitting bij het Hof), een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,25 (zeer licht).
6.2.
Voor de gehanteerde wegingsfactor is redengevend dat het Hof de bewerkelijkheid en complexiteit van het beroep en het hoger beroep als zeer gering waardeert. De werkbelasting voor de gemachtigde kon daarom zeer beperkt zijn. De gemachtigde hoefde namelijk slechts onder verwijzing naar de ingebrekestelling van 2 januari 2023 en de overlegging van zijn verzendadministratie en de verklaring van zijn secretaresse aan te voeren dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen dwangsombeschikking strekkende tot toekenning van de maximale dwangsom heeft genomen.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarin niet is beslist over de door de heffingsambtenaar verbeurde dwangsom wegens het niet-tijdig doen van de uitspraak op bezwaar;
  • stelt vast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom van € 1.442 heeft verbeurd;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep (€ 50) en het hoger beroep (€ 136) heeft betaald, in totaal € 186, en
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende voor het geding in beroep en in hoger beroep, vastgesteld op € 657 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: